Archive for the ‘Salto #3 Nederlands’ Category

Op een carnavalsdag is alles mogelijk

Monday, August 11th, 2014

In het laatste decennium zijn we geconfronteerd geweest met uitzonderlijke gebeurtenissen, althans voor onze westerse slaapogen; de ordetroepen die zich tijdelijk terugtrekken uit wijken waarop ze de controle hebben verloren. Explosies van woede waar de macht geen antwoord op heeft, waar geen dialoog mogelijk is omdat er geen gedeelde taal is. Er worden geen eisen geformuleerd (zelfs geen radicale) waarover onderhandeld kan worden, er is een acuut gebrek aan tussenpersonen die op een zeker respect onder relschoppers kunnen rekenen en tegelijkertijd zich in de coulissen van de politiek begeven, er is geen referentiepunt waarop de recuperatie zich kan richten (zoals die er wel kan zijn bij straatconflicten die voortkomen uit mobilisaties van sociale bewegingen). Deze uitbarstingen onderscheiden zich in hun onvoorspelbaarheid (maar daarom zijn ze nog niet geheel spontaan of komen ze evenmin uit het niets) en hun destructieve drang.

Er valt veel te zeggen over elk van deze specifieke gebeurtenissen. Ze hebben elk hun eigen verhaal met ongetwijfeld episodes van gortigheden. En het is misschien onmogelijk om een duidelijke definitie op te maken over de algemene intenties van die rellen en haar deelnemers, maar het is misschien eenvoudiger om te zeggen wat ze niet zijn. Wat we gezien hebben waren geen rassenrellen, geen conflicten tussen etnische of religieuze groepen. Het waren geen tekenen van een burgeroorlog met verschillende groepen die elkaar beconcurreren voor de macht over een territorium. Als dat wel het geval was geweest hadden we ongetwijfeld andere taferelen gezien op het moment dat de ordetroepen zich terugtrokken. Van deze momenten werd geen gebruik gemaakt om een nieuwe macht op te leggen met haar eigen orde, evenmin zagen we grote confrontaties tussen relschoppers over de controle van een territorium. Integendeel, er werd van gebruik gemaakt om nog meer aan te vallen, nog meer te plunderen*, nog meer te vernielen. Wat we hebben zien branden naast het straatmeubilair, waren scholen en winkels, overheids- en bedrijfsgebouwen. De toegangspoorten tot de democratie, tot het consumptie- en productieleven. Kortom integratiemechanismes van deze maatschappij.

Deze gebeurtenissen moeten dus op z’n minst op de nieuwsgierigheid van anarchisten kunnen rekenen. Zeker omdat ze in ons gezichtsveld en actieveld verschijnen. De scepticus zal opmerken dat een aanval op de integratiemachine misschien eerder wijst op een schreeuw om betere integratie, op een frustratie vanuit een mislukte integratie. Zo’n (psychologiserende) analyse vergeet dat er geen politieke vertaling is gevolgd op deze momenten. De democratie mag dan tegenwoordig veel investeren in repressie, haar recuperatiekanalen blijven open via allerhande verenigingen, burgerinitiatieven, ngo’s etc. Dat er geen pogingen zijn geweest om deze woede politiek te formuleren (behalve enkele marginale pogingen van buitenaf, d.w.z. door personages die niet hebben deelgenomen aan de explosies) mag een positief teken zijn voor de antipolitieke ideeën die anarchisten verdedigen. Dat betekent natuurlijk niet dat anarchisten (of wie dan ook) hun eigen inhoud kunnen toewijzen aan de rellen of relschoppers. Maar het maakt een dialoog mogelijk die zeer vruchtbaar kan blijken voor antiautoritaire ideeën en strijdvoorstellen, aangezien er niet eerst moet afgerekend worden met de democratische spoken van delegatie, programma’s, representatie etc. Een dialoog die al haar daadwerkelijke kracht vindt in de intensiviteit van deze destructieve momenten.

De vraag die dan volgt, is wat ons aandeel kan zijn in deze negatieve momenten, deze momenten van praktische kritiek. Onze bijdrage zou eruit kunnen bestaan om ze uit te diepen. In een aantal specifieke omstandigheden kan het interessant zijn om gewoonweg aanwezig te zijn, naast de andere relschoppers. Bijvoorbeeld wanneer er al een anarchistische aanwezigheid is in een bepaalde buurt rond strijdvoorstellen. Dus in de zin van het voortzetten of intensifiëren van een aanwezigheid. Een situatie van rellen afwachten om te beginnen met een anarchistische activiteit in een bepaalde buurt, lijkt echter weinig kans op slagen te hebben. Enerzijds door de onvoorspelbaarheid (waardoor we lang kunnen blijven wachten), anderzijds door de vijandelijkheid tegenover onbekende individuen op momenten van hoge intensiteit (een begrijpelijke reflex die relschoppers vaak beschermd tegen politie-infiltratie, maar die vermengd met stress en zelfs paranoia kan leiden tot verwarde en isolerende situaties).

Een kwalitatieve aanwezigheid, eerder dan een kwantitatieve, zal er anders uit zien. Zo heeft ze niet noodzakelijk nood aan een aanwezigheid in dezelfde fysieke ruimte. Als we uit zijn op een uitdieping, dan moeten we ons afvragen waar de limieten liggen en hoe ze te doorbreken. De isolatie van een conflictualiteit tot bepaalde ‘warme’ wijken. De korte duur van de woede-uitbarstingen doordat de ordetroepen erin slagen om zich te reorganiseren en terug te slagen op het moment dat het vuur even begint te doven. De aanvallen die zich vooral beperken tot ‘voor de hand liggende’ doelen. Voor elk van die drie limieten zijn er anarchistische bijdrages denkbaar, sommige die zelfs tegelijkertijd aan verschillende limieten raken. Maar het zijn zaken die we ons nu al moeten inbeelden, waar we ons al op moeten voorbereiden. En, zeker als we niet willen afwachten, kunnen bepaalde interventies al toegepast worden in de strijden waar we nu al in verwikkeld zijn, deels als praktisch experiment maar evenzeer als inhoudelijk experiment, een potentiële kwalitatieve uitbreiding vandaag al.

De grote explosies van de laatste tien jaren zijn ongetwijfeld dat – groot – omdat ze een verbazingwekkende verspreiding hebben gekend over het hele territorium van een staat. De meeste explosies zijn echter geïsoleerd gebleven en zelfs de meest wijdverspreide bleven meestal beperkt tot de usual suspects van ‘warme’ wijken. Dat heeft zo zijn begrijpelijke en misschien logische redenen, maar voor anarchisten die een totale subversie willen is dat problematisch. Heel wat mensen die zelfs in diezelfde steden wonen waar het brandde, konden hun dagdagelijkse routine verderzetten en zagen de woede enkel via de televisiejournaals. Een piste zou kunnen zijn om die routine waardoor er niets aan de hand lijkt, te saboteren of de confrontaties te brengen naar onverwachte plaatsen. Het zal het ook moeilijker maken voor de repressie om de uitbarsting af te doen als een integratieprobleem van een marginale groep. Een ideologische weergave die, versterkt door de media, de repressie de legitimiteit geeft om het ‘nodige’ geweld te gebruiken bij haar tegenaanval. Daarenboven verhindert het dat de repressie al haar troepen kan concentreren op een aantal plaatsen. Maar er kan ook gedacht worden in de richting van een meer directe sabotage van de repressie en recuperatie (politie, media etc.). Al deze voorstellen lijken vooral gericht op het meer zuurstof geven aan de confrontaties, waardoor het vuur ook andere onderdrukkende instellingen kan aantasten. Deze twee bewegingen vinden echter meestal op hetzelfde moment plaats. Een daad van sabotage kent niet enkel haar directe praktische uitwerking, maar legt ook een onderdrukkende normaliteit bloot en suggereert doelen die niet vanzelfsprekend waren.

Explosies van woede brengen mogelijkheden aan de oppervlakte die een uitdaging zijn voor anarchisten. In al haar destructieve kracht worden een deel van de middelen van de onderdrukkende instellingen van de kaart geveegd. En door diezelfde destructieve beweging wordt er afgerekend met een hele reeks aan democratische illusies en autoritaire mechanismes. Op een carnavalsdag, wanneer de maskers vallen en men uit zijn sociale rol stapt, is alles mogelijk. Maar evengoed weten we dat de volgende dag, wanneer de normaliteit weer haar onvermijdelijkheid probeert op te leggen, de ontnuchtering groot kan zijn. Op zo’n moment dreigt een uitputtingsslag en laat het gebrek aan internationalistische perspectieven zich het meest voelen.

 

*    De conflicten tussen relschoppers over buitgemaakte goederen rekenen ik zeker tot de voorgenoemde gortigheden, maar beschouw ik niet als een teken van een soort machtsgreep door bepaalde individuen of groepen. Het willekeurige karakter van deze momenten wijst eerder in de richting van opportunistische reflexen.

Autopsie van een stad

Monday, August 11th, 2014

De omgeving veranderen om de mens te veranderen. Dat is de oude droom die de architect stiekem koestert. Die onderliggende illusie treedt in zowat elke toepassing ervan naar voren. Er loopt een rechte lijn van de gevangenis die de mens zijn criminele neigingen moest afleren naar de hypermoderne treinstations die de mens moet meetrekken in de alsmaar snellere, efficiëntere en meer geharmoniseerde koopwarencirculatie. Die transformaties van de menselijke leefomgeving vinden voortdurend plaats, hoewel de snelheid ervan onophoudelijk lijkt toe te nemen.

 We willen hier een poging wagen om de Brusselse metropool-in-wording te ontleden. Een blik werpen op de vele ruimtelijke transformaties en een analytische schets maken van de sociale verhoudingen die er aan de basis van liggen, en er op hun beurt door beïnvloed worden. Een autopsie van de projecten die de macht aan het uitwerken is en die de omgeving waarin we overleven en strijden aanzienlijk aan het wijzigen zijn en zullen wijzigen. Uiteindelijk hopen we, vanuit onze ideeën en strijdlust voor vrijheid en sociale revolutie, doorheen deze autopsie een aantal pistes te kunnen halen die mogelijke aanvalsperspectieven aanwijzen.

Doorgangsstad of afvalberg?

Brussel krijgt vorm door twee, schijnbaar tegengestelde bewegingen die een aanzienlijke invloed uitoefenen op de sociale verhoudingen en het beheer van de sociale vrede. Langs de ene kant is deze stad, zoals zowat elke stad van een zeker formaat met een concentratie aan staatsinstellingen, economische troeven en een zekere internationale uitstraling een trekpleister en doorgangsstad, zowel voor proletariërs en armen als voor bedrijfskaders, internationale lobbyisten en de hele kliek aan spektakelverzorgers (van entertainment over journalisten tot kunstenaars).

Dit maakt dat de stad deels geen “stabiele” bevolking kent en sommige delen van de stad grijs en neutraal blijven, uitstekend geschikt voor de moderne koopwarencirculatie en controle. In die delen bepaalt de tijd van de overheersing de ruimte. Een ongelooflijke warboel tijdens de kantooruren en een akelige kerkhofstilte ’s avonds. De schijnbare neutraliteit van deze delen maakt ze tot ongenaakbare bastions van de macht. Die “onkwetsbaarheid” valt immers niet alleen te wijten aan de doorgedreven controle en bewaking, maar evengoed aan het feit dat ze “buiten bereik” lijken te liggen. Het spreekt voor zich dat een ‘andere’ aanwezigheid, zoals de rituele vakbondsbetogingen en burgerinitiatieven voor de zetel van één of andere instellingen in de Europese wijk de overheersing niet in vraag stellen, maar reproduceren. Dat zal ons echter niet doen vergeten dat deze zones af en toe ook in het vizier lijken te vallen van een eerder consequente straatcriminaliteit. Aan de rand van de Brusselse Europese of internationale zones valt er immers bijna altijd wel iets buit te maken en de potentiële tegenstand van de gemiddelde eurocraat is verwaarloosbaar.

Langs de andere kant komen er ook veel armen en migranten toe die blijven plakken in Brussel en de mozaïek van de arme Brusselse bevolking tekenen. Dat genereert al sinds jaren een hele laag stadsbewoners die eigenlijk overbodig zijn voor het kapitaal en het staatsbeheer. Velen vallen terug op communautaire constellaties waar naast sporen van wederzijdse hulp (maar vaak naar patriarchaal model), vooral een doorgedreven legale en extra-legale uitbuiting plaatsvindt die zeker niet moet onderdoen voor de uitbuiting in de industriezones rondom het Brusselse, integendeel.

Met het risico overdreven beeldtaal te gebruiken lijken sommige delen van Brussel een afvalberg te zijn. Menselijk afval, overbodig en miserabel, op zichzelf geworpen, maar goed omringd door een leger aan sociaal dienstbetoon en een eerder hardhandige en bijzonder aanwezige politiemacht. Het beheer daarvan is verre van gestroomlijnd en eerder chaotisch. Complexe mechanismes van communautaire opsluiting, cliëntelisme, ons-kent-ons, hardhandige repressie en selectieve integratie handhaven een soort van permanent heden waar verleden van geen tel meer is en toekomst dezelfde illusie is als het winnen van de loterij. Alles is erop gericht om de miserie binnen de afvalberg te houden. Om je een beeld te vormen van de segregatie die Brussel doorklieft en tegelijkertijd samenhoudt, volstaat het om éénder welke metrolijn van begin tot einde te nemen. Je zal vaststellen dat elke zone haar bewoners heeft. Aan sommige haltes stappen mensen op die caddies voortsleuren terwijl enige haltes verder je de eerste netjes geklede hogere klasse ziet opstappen met hun sporttas met tennisracket of laptoptassen. Het is dan ook geen toeval of ongerechtvaardigde gemeenheid van de macht dat zoveel repressieve inspanningen geconcentreerd worden op het openbaar vervoer. Hoewel broodnodig voor de warencirculatie die de moderne mens is, hoewel ware slagaders van de metropool-in-wording, openbaart het gemeenschappelijk vervoer ook de tegenstellingen die de maatschappij doorkruisen. Het vervoer naar de kampen van het kapitaal (arbeid, school, consumptie, administratie) zal altijd een mogelijk conflictueel terrein blijven voor degenen die óf niet geïntegreerd kunnen worden, óf niet geïntegreerd willen worden.

Onze wijk, de beste garantie voor de macht?

 De hoge concentraties aan armen in bepaalde Brusselse volkswijken en de ellende die ermee gepaard gaat, werkt evenwel geen afwijzing of negatie ervan in de hand. Integendeel. De identificatie met de “eigen buurt” (in tegenstelling tot de voorbijtrekkende bureaucraten of, op een andere manier, sans-papiers en ronddwalende proletariërs) en haar communautaire opdelingen is zeker aanwezig, ook al neemt die identificatie nog lang niet de perverse vorm aan zoals dat in andere metropolen geschiedt en waar we postcode-oorlogen zien uitgevochten worden. Maar zolang die identificatie en de relatieve autonomie die je kan terugvinden in bepaalde wijken (onder het goedkeurend oog van de leidende figuren, al dan niet verkozen, al dan niet in uniform) vooral gericht is op de reproductie van de kapitalistische verhoudingen, heeft de macht er uiteraard geen enkel probleem mee. In zekere zin is het de beste garantie dat de andere, “neutrale” delen van de stad gevrijwaard blijven van overspoeling door ellende of… revolte. De occasionele rellen en opstootjes die sommige Brusselse wijken kennen, ontsnappen in die zin niet aan de opsluiting en het beheer van de sociale vrede. Uiteraard kent die “isolatie” nog vele andere redenen, waaronder niet in het minste de eventuele steun en medeplichtigheid waarop relschoppers kunnen rekenen in hun “eigen” wijk. De rellen van oktober 2011 in de Matonge-wijk (nu even zonder in te gaan op de inhoud van deze rellen) zijn daar een goed voorbeeld van. Twee weken lang leek die wijk op een ontembare zone, ondanks het indrukwekkende arsenaal aan politiemacht, sociale bemiddeling en staatsterreur (schaamteloze foltering en mishandeling waren een constante). Maar het echte gevaar was zonder twijfel dat de rellen uitvallen zouden wagen naar een andere zone (bijvoorbeeld de Louisawijk met haar luxewinkels, bourgeoispubliek en gerechtsgebouwen) en zo mogelijks het vuur aan de lont konden leggen in andere wijken. De harde en genadeloze repressie die volgde op zo’n poging (de plundering van een juwelier op de Louizalaan tijdens een betoging) laten niet veel aan de verbeelding over.

De staat zet aan tot de opdeling van de metropool in wijken. Dit kan een contradictie lijken met de algemene tendens van gladstrijken en uniformisering die een metropool vereist, maar eigenlijk is het één en dezelfde beweging. Het beheer speelt afwisselend, tegelijkertijd of naar gelang de omstandigheden op beide terreinen. Met de uniformisering bestrijdt ze de mogelijke groei van een ander, mogelijk zelfs rebels ‘referentiepunt’ dan de overheersing (bijvoorbeeld een wijk waar duidelijk andere ‘codes’ of waarden naar voren geschoven worden); met de opdeling en scheiding in wijken bestrijdt ze de mogelijke herkenning onder rebellen voorbij het territoriale aspect. Gezien deze dubbele, maar enkelvoudige beweging is het onmogelijk om daar een onveranderlijk perspectief tegenover te plaatsen; bijvoorbeeld van bepaalde wijken verzetsbastions te willen maken of net omgekeerd, alle bestaande specificiteiten en mogelijkheden in bepaalde wijken a priori verwerpen. De dubbele beweging van de macht moet in asymmetrische zin tegengegaan worden.

Ondanks de grote limieten valt niet te ontkennen dat sommige Brusselse wijken moerassen zijn waar de revolte geen onwelkome gast is. Het zijn moerassen die minder makkelijk doordringbaar zijn voor de ordehandhavers en waar regelmatig gekozen wordt om over te gaan tot de aanval. In die zin laten ze meer ruimte toe voor dialoog tussen verschillende vrijheidslievende rebellieën, maar die ruimte moet permanent en telkens opnieuw veroverd worden op de regulerende mechanismes binnen de wijk, zoals de “grote broers”, de managers van de drugstrafiek en de racistische of nationalistische reflexen van de gemeenschappen. Die ruimte kan niet alleen bekomen worden door een intensieve aanwezigheid, maar zeker ook door specifieke strijdvoorstellen te doen en die consequent uit te voeren. Herkenning in een gemeenschappelijke revolte en zelfs medeplichtigheid behoort zeker tot de mogelijkheden.

De huidige projecten voor stadsontwikkeling spelen een dubbele rol in het beheer van de wijken. Langs de ene kant is er de integratiecomponent en langs de andere de segregatiecomponent. Neem bijvoorbeeld de renovatie en opwaardering van de kanaalzone die Molenbeek scheidt van Brussel-stad. Het gaat hier over een gigantisch project om de conflictuele grens tussen arm en rijk, tussen actieve burger en afvalproleet enkele tientallen meters op te schuiven. Maar die tientallen meters zijn betekenisvol en worden er honderden op enkele jaren tijd. Ze vervullen dezelfde functie als de gracht rond de middeleeuwse burchten. De vestingmuren van de repressie en de macht zijn al lang niet meer alleen van gewapend beton, prikkeldraad en tot op de tanden toe gewapende huurlingen. Een opgewaardeerde wijk met haar nieuwe culturele codes, haar toegang tot de taal van het spektakel en het burgerschap, haar toegang tot gedifferentieerde consumptie en hoogtechnologische toepassingen tekent een virtuele scheidslijn die nog slechts door een buitengewoon wilde revolte kan doorbroken worden, een revolte die geen enkele illusie meer koestert over de waarden die de macht uitdraagt en niets meer wil van wat ze aan te bieden heeft. En het vraagt niet veel inspanning om te beseffen dat zulke revoltes zeldzaam zijn, ingekapseld als we zijn in het spektakel van de koopwaren en de sociale vrede.

 

De bouw van nieuwe kampen en tempels

De Brusselse autoriteiten, daartoe aangespoord of zelfs gedwongen door haar nationale en internationale evenknieën, lijken een einde te willen maken aan de chaotische wildgroei die het urbanismebeleid decennialang gekend heeft. De maffieuze en cliëntelistische projecten voor de bouw van torens, kantoren en winkelcentra die meer beantwoordden aan de geldhonger van één of andere politicus of ondernemer (de voorbeelden daarvan in Brussel zijn legio) maken plaats voor een alsmaar meer gehomogeniseerd en rationeel ontwikkelingsbeleid.

De bouw van nieuwe kampen vindt plaats in de vier uithoeken van Brussel. Van het nieuwe shoppingcenter in Machelen, over het congres- en koopcentrum op de Heizel en het nieuwe Navo-hoofdkwartier in Evere tot de nieuwe gevangenis in Haren en de heraanleg van de Anderlechtse industriezone en de verschillende, lokale, wijkgebonden “bedrijfsincubators”: overal bouwen staat en kapitaal nieuwe kampen en tempels. De achillespees, of beter gezegd, de fundamentele voorwaarde voor het welslagen van al deze projecten is uiteraard de toegankelijkheid. Die achillespees heeft een naam en is de hefboom die van Brussel een ware metropool moet maken: het GEN-netwerk. Met de uitbouw van een Gewestelijke transportnet wil de macht een vlotte en veilige verbinding garanderen tussen de kampen, nieuw en oud en de circulatie van arbeidskrachten bevorderen tussen de groeiende, snel proletariserende ‘voorsteden’ en de commerciële en administratieve harten van de metropool. Dat GEN-net is ook geen ééndagsvlieg: het project neemt nu al jaren in beslag en men hoopt dat het rond 2025 operationeel zal zijn. Uiteraard is dat GEN-net de kapstok voor nog andere mobiliteitsprojecten zoals de aanleg van nieuwe metrolijnen (zoals bijvoorbeeld een rechtstreekse verbinding tussen Schaarbeek en de Europese wijk, met de bedoeling om sommige delen van Schaarbeek op korte tijd nog meer nestelplekken voor eurocraten, lobbyisten enzovoort te laten worden), de uitbreiding van de ring rond Brussel of de uitbouw van nieuwe transitzones zoals de renovatie van het Schuman-station. Dit alles past perfect binnen de logica van het kapitaal dat de mogelijke spanningen en tegenstellingen die gegenereerd worden door de uitbuiting en de ongelijkheid altijd probeert op te lossen door die uitbuiting uit te breiden, waardoor de kruimels dan, volgens de goede oude sociaal-liberale logica van de marktwetten, in absolute zin alsmaar groter zouden moeten worden.

Eén van de fundamentele kenmerken van een metropool is de opdeling van het grondgebied in zones naargelang hun functie: wonen, consumeren, werken, administreren enzovoort. Dat laat dan ook een gedifferentieerde controle toe, en zelfs een relatieve afgrendeling in geval van onlusten. De gestage toename van het aantal armen in en net buiten de Brusselse rand (Aalst, Ronse, Tubize, maar ondertussen ook al Dendermonde en Mechelen) is uiteraard het gevolg van het urbanismebeleid van de metropool-in-wording. Wederom zal het GEN-transportnet hierin een fundamentele rol spelen door de verbinding tussen woonplaatsen van de arme arbeidskrachten en de arbeidszones te verzekeren.

Ook de Europese zone is zoals goed zichtbaar is, permanent in uitbreiding. Ze is niet alleen een knooppunt van internationaal verkeer en macht, ze moet ook, met het zicht op een mogelijke verdere centralisering binnen de Europese Unie, klaargestoomd worden om haar functie als hoofdstad van de Europese Macht te vervullen. Daarbij worden op erg agressieve wijze stukken woonwijken aangevreten en opgeslokt, verkeersassen gewijzigd en doorgangsmogelijkheden beperkt. De fysieke inplanting van de Europese wijk laat ook een totale, militaire afgrendeling toe die ondertussen dagelijks brood is geworden met de opeenvolging aan Europese toppen en internationale ontmoetingen. Nog geen handvol straten afzetten en twee tunnels dichtgooien en de Europese wijk wordt een zelfbestendigend bastion.

De overheersing is opgebouwd uit sociale verhoudingen, of beter, is een sociale verhouding en in die zin is ze overal evenveel en evenzeer. Dit neemt niet weg dat alle sociale verhoudingen ook hun fysieke belichaming hebben en de overheersing slechts een ijdel idee zou zijn mocht ze zich niet concretiseren in gebouwen en mensen. Die gebouwen en mensen bevinden zich overal, maar niet overal in dezelfde concentratie. In het perspectief van opstandige aanvallen mogen we onder geen enkel beding toegeven aan de chantage van de macht die ons een speeltuin toewijst. De insurrectionele en subversieve benadering van de ruimte van het kapitaal en de autoriteit kan er alleen maar één zijn van autonomie: zelf de plaatsen en terreinen van de botsing kiezen en alle opgelegde rollen (die zich evengoed afspelen in de fysieke ruimte) doorbreken en overstijgen. In zekere zin zit de essentie van het insurrectionele fenomeen in het fysieke overschrijden van een drempel die, op die specifieke plaats en op die specifieke manier, de grens trekt tussen de orde en de revolte, tussen de autoriteit en de opstandelingen. Het is evident dat die kwestie niet kan herleid kan worden door het achterhalen van één of ander hart van de overheersing; het is in de omstandigheden van de botsing en in de uitdrukkingen van de opstandige verlangens dat die beruchte “drempels” duidelijk zouden kunnen worden.

Het spektakel van de sociale vrede

Naast in essentie economische en politieke kampen, woedt ook volop de bouwwoede van nieuwe woonprojecten en eenheden. Het recept is niet nieuw: de inplanting van beveiligde, afgeschermde en comfortabele of luxueuze wooneenheden aan de rand van of zelfs middenin ‘achtergestelde’ buurten. Deze projecten worden uitgestippeld door het urbanismebeleid van het Brusselse gewest en uitgevoerd door enerzijds een aantal grote bouwbedrijven, anderzijds kleinere ondernemers uit desbetreffende buurten die veel subsidies op zak steken en alle arbeidsreglementeringen vlotjes aan hun laars lappen. Zulke projecten volgen de omgekeerde weg van de theorie van de gebroken ruit: door hun aanwezigheid komt er een hele resem veranderingen op gang. Pleinen worden heraangelegd en “geneutraliseerd”, er komen duurdere winkels om te beantwoorden aan een ander consumptiepatroon en dat te stimuleren, preventie en repressie van diefstal en criminaliteit wordt opgedreven, allerhande ‘sociale’ projecten proberen de armere bewoners te doen wennen aan en in te doen stemmen met de aanwezigheid van een rijkere middenklasse die de ‘gezelligheid’ van een volkswijk wel kan smaken.

Daarnaast geven de autoriteiten zichzelf ook alsmaar meer middelen om de strijd aan te binden met de verloedering, en dus met de “verloederaars”. Verschillende Brusselse gemeentes hebben reeds hun voornemen bekend gemaakt om bijvoorbeeld leegstaande panden op hun kosten te renoveren en te verhuren, mét instemming van de eigenaar die het pand dan enkele jaren later weer terugkrijgt. Op meer repressief vlak zijn er de talloze campagnes voor burgerzin, al dan niet geflankeerd door artistieke collaboratie, die de gewoontes van het klootjesvolk moeten veranderen en hen inlijven in het gehoorzame burgerleger. De campagnes tegen sluikstort bijvoorbeeld hebben uiteraard niets van zien met de wens van de autoriteiten om de “leefbaarheid” te verhogen, maar alles met sociale controle doorheen een fijn spel van preventie en repressie. De Gemeentelijke Administratieve Sancties waarmee “onbeschaafd gedrag” beboet kan worden door zowat éénder welke ambtenaar moeten daarbij de stok achter de deur vormen. Het mag niet verbazen dat de hele linkse en syndicalistische goegemeente zich op sleeptouw laat nemen door deze strategie en vaak zelfs de voorhoede vormt in het aanreiken van ‘sociale projecten’. De geoliede machine van de vzw’s en verenigingen in het Brusselse, opgebouwd door jarenlang cliëntelisme en politiek, is een erg krachtige demper op de sociale oorlog. Het doel van deze vzw’s is, zonder onderscheid en voorbij alle goede bedoelingen van de betrokken individuen, de promotie van het spektakel van de sociale vrede en de integratie in het systeem. Daarenboven worden ze keer op keer gebruikt om het stemvee te mobiliseren wanneer het weer tijd is om een bolletje aan te vinken, ook al blijft het voor hen vechten tegen de bierkaai gezien de grote onverschilligheid of zelfs vijandigheid onder de armen tegenover de partijpolitiek.

Tenslotte moeten we ook nog een ander aspect onderlijnen van het beheer van de sociale vrede in Brussel: de maffieuze politiek. Vele burgemeesters of andere gemeentelijke verantwoordelijken zitten tot over hun nek in de maffieuze stront en zijn vertegenwoordigers of knooppunten van legale, para-legale en illegale economische belangen. Het veroorzaakt al lang geen schandaal meer dat schepenen van huisvesting zelf aan huisjesmelkerij doen, dat “chauffeurs” van burgemeesters betrokken zijn in wapenhandel, dat politieagenten en bepaalde politiekantoren belangrijke draaischijven van cannabis, cocaïne en heroïne-handel zijn, dat Brusselse chefs van de Federale politie beste maatjes zijn met bepaalde bouwbedrijven als het gaat om, bijvoorbeeld, de bouw van een nieuwe hoofdkwartier voor de Federale. En het is niet zo dat al deze maffieuze relaties aan de top in het diepste duister geschieden: het aantal conferenties, diners, feestjes, ontmoetingen, trefplekken worden groot en breed uitgesmeerd, de toegang wordt toch verzekerd door één of andere maffieuze clan of de politie. Het is duidelijk dat het meer gehomogeniseerd ontwikkelingsbeleid van Brussel geen korte metten wil of kan maken met deze ‘tradities’, maar ze eerder zal inkapselen en omkaderen.

Repressieve structuren

Eén van de repressieve tactieken die de staat altijd al gebruikt heeft is eenvoudigweg om de kwantiteit en aanwezigheid van het aantal repressieve krachten in de leefomgeving te verhogen. In kwantitatieve cijfers uitgedrukt behoort Brussel tot de top drie van de Europese steden met de grootste concentratie aan politieagenten ten opzichte van de totale bevolking. De interventietijden van patrouilles in het merendeel van de Brusselse wijken steken met kop en schouders uit boven de Europese gemiddelden. Ook is er een dichte aanwezigheid van commissariaten in het stadsweefsel, commissariaten die momenteel zowat allemaal een opknapbeurt aan het krijgen zijn: camera’s op elke hoek, geblindeerde ramen, afgesloten parkings… enfin, alles wat kan helpen om aanvallen en agressies te voorkomen. De commissariaten krijgen met de uitbreiding van het camerabewakingsnet nu ook nog een andere functie, die wijst op een tendens richting decentralisering van de interventiecapaciteit: de beelden van de bewakingscamera’s worden niet alleen doorgestuurd naar de centrale controlekamer, maar ook naar de lokale commissariaten. En om het plaatje volledig te maken zien we ook dat er de laatste jaren nieuwe gespecialiseerde politie-eenheden in het leven werden geroepen. Zo zijn er het permanent beschikbare bijstandsteam van de federale politie en de anti-agressiepatrouilles die circuleren in uniform en in burger.

De uitbreiding van de bewakingscamera’s maakt momenteel kwantitatieve en kwalitatieve sprongen. Langs de ene kant worden alsmaar meer camera’s neergepoot waardoor sommige stadsdelen, volgens de politie, ondertussen zowat volledig ‘gedekt’ zijn; langs de andere kant worden ‘intelligente’ camera’s neergepoot, uitgerust met gesofisticeerde software voor gedragsherkenning en geluidsopname. Ook de integratie van privé-cameras in het observatie- en speurwerk van de politie is aan het versnellen, mede door de beschikbaarheid van nieuwe krachtige technologieën. Hand in hand met de plaatsing van politiecamera’s worden subsidies uitgereikt aan alle particulieren die bewakingscamera’s installeren aan hun huizen, in hun winkels,… waardoor het net alsmaar fijnmaziger wordt.

Naast de klassieke politie zien we zoals in alle andere steden ook een toename van het aantal privé-bewakers en een hele reeks aan nieuwe uniformen en controleurs. Ze mogen dan wel beperktere bevoegdheden hebben dan de politie, ze spelen in feite de rol van verklikkers en informanten. Neem nu de stadswacht. Gerekruteerd uit de onderlagen van de bevolking worden deze paarse uniformen de straat opgestuurd. Elke dag worden ze verondersteld een rapport op te maken over hun vaststellingen en bevindingen, bijvoorbeeld het signaleren van graffiti en slogans waardoor die dan sneller verwijderd worden. Of nog de parkeerwachters: tegenwoordig nemen die foto’s van elke auto die geen parkeerticket gekocht heeft (of er verdacht uitziet!). Het spreekt voor zich dat dit de detectie van gestolen wagens, achtergelaten voertuigen,… bijzonder vergemakkelijkt heeft. De politie stak in haar jaarverslagen haar tevredenheid daarover trouwens niet onder stoelen of banken. De vermenigvuldiging van het aantal controle-functies beantwoordt langs de ene kant aan de tactiek van de repressieve aanwezigheid en langs de andere kant de idee dat door mensen aan de slag te krijgen, zelfs gewoon door ze te laten rondlopen, de sociale vrede makkelijker bewaard kan worden. In essentie is de redenering bijzonder eenvoudig: waarom zou de staat mensen uitkeringen geven om ‘niets’ te doen terwijl het haar exact evenveel kost om die mensen een minimumloon te geven en als controleur de straat op te sturen?

De tendens van de repressieve aanwezigheid kan maar moeilijk of gewoonweg niet bestreden worden op een symmetrische manier. De revolte moet proberen haar eigen terreinen te vinden die niet omsingeld of bezet worden door de repressie: de frontale confrontatie lijkt ons momenteel allerminst aan de orde van de dag. Daarentegen zal het altijd mogelijk blijven om aan te vallen daar waar ze het niet verwachten, daar waar het duister ons doet ontsnappen aan de spiedende ogen van de repressie. De tactiek van opgedreven repressieve aanwezigheid probeert de rebellen te vangen in een raster van voorspelbaarheid; tegen de onvoorspelbaarheid en verspreiding van de aanvalspraktijken kan ze weinig of niets aanvangen. Tot op zekere hoogte kan de massieve aanwezigheid van ordetroepen zelfs dienen als een bliksemafleider voor de revolte: in plaats van aan te vallen wat ze proberen beschermen leidt de overdreven fixatie op de repressiekrachten tot blindstaren en verstarring van de rebellen. Daarmee willen we niet gezegd hebben dat we zomaar terreinen moeten prijsgeven aan de oprukkende repressie, maar wel dat het misschien tijd is om op dit vlak, net zoals op andere vlakken, af te stappen van de oude idee van verdediging, om radicaal de stap te wagen naar de keuze voor het offensief, voor altijd en overal het initiatief te proberen nemen en niet op sleeptouw te worden genomen door de repressie.

 

De infrastructuren van de metropool

We benadrukten reeds het belang van de transportassen en het openbaar vervoer in de uitbouw van de Brusselse metropool en kunnen dezelfde redenering uitbreiden naar alle infrastructuren die de circulatie van koopwaar, mensen en informatie mogelijk maken, bevorderen en stroomlijnen. Een metropool is immers een knooppunt waar de snelheid van de kapitalistische circulatie een belangrijk, zoniet de belangrijkste, indicator is van de economische macht. Het is vandaag niet mogelijk om je een Europese metropool in te beelden die niet volledig gedekt is door het draadloos telefonienetwerk, niet via verschillende parallelle lijnen en interconnecties in het hoogspanningsnet zowat “zeker” is van haar elektrische stroom, niet beschikt over duizenden kilometers glasvezel waarlangs de digitale communicatiestroom loopt. Dat hele net is de ruggengraat van de moderne metropool en eveneens, ondanks de beveiliging en dubbelschakelingen, bijzonder kwetsbaar.

Het is via deze vitale structuur van het kapitaal dat de overheersing een aanzienlijk deel van haar repressieve sociale controle verwezenlijkt. Het behoeft geen verregaande uitleg meer hoe elke burger die in het bezit is van een gsm permanent en a posteriori kan gevolgd worden, en ook gevolgd wordt, net zoals de digitalisering en koppeling van verschillende gegevensbanken aan de overheersing een vrij accurate kaart geeft van het sociale veld. De scheidslijnen die de metropool trekt in haar bevolking zijn veelvoudig (arm/rijk, integratie/segregatie, papieren/geen papieren,…) en één daarvan concretiseert zich alsmaar meer in de technologische opdeling van de maatschappij. Vandaar ook die hele golf aan workshops, opleidingen en trainingen allerhande waar mensen worden binnengevoerd en vertrouwd geraakt met onontkoombaarheid van de moderne communicatietechnologieën. De overheersing dringt via haar technologie en de domesticatie die ermee gepaard gaat diep door in het menselijke wezen, zijn relaties en de beleving van zijn leefomgeving. Voor sociale conflicten is het duidelijk dat een deel van de potentieel explosieve mengsels van woede en bepaalde omstandigheden overgeheveld en geneutraliseerd worden in de virtuele sfeer. Laat er geen twijfel over bestaan: de huidige propaganda over de “sociale media” en de communicatietechnologieën binnen ieders handbereik als waren ze ook hefbomen voor sociale veranderingen of zelfs revolutie dient uitsluitend en alleen de integratie binnen het kapitalisme. Op klare manier wordt gezegd: “Zonder ons zou je zelfs niet meer kunnen revolteren.” Het revolutionaire perspectief zit dus gekneld tussen de onontkoombaarheid van de technologie en de nood om er totaal mee te breken indien waarachtige, rebelse ruimtes en momenten willen gecreëerd worden waar subversie mogelijk wordt. En dat is een wurggreep waar niet makkelijk aan ontkomen wordt en die diepe vragen opwerpt over de mogelijkheid van revolutionaire interventie in de sociale werkelijkheid.

 

Naar de onverhoopte ontmoeting…

De Brusselse metropool-in-wording, of “openluchtgevangenis” zo je wil, beschikt zoals we zagen over een heel arsenaal aan middelen en mechanismes om om te gaan met partiële conflicten en rebellieën. In plaats van daartegenover op ijdele wijze de nood aan een revolutionaire totaliteit te plaatsen, lijkt het een interessanter perspectief om na te denken over hoe dat revolutionaire alles, die totale invraagstelling van de maatschappij waarin we leven, kan groeien uit de mozaïek van de verschillende conflicten.

 

Het werd al wel eens gezegd. Bepaalde ontmoetingen worden niet verondersteld plaats te vinden. Het beheer van de sociale vrede doet er alles aan om die ontmoetingen te bemoeilijken en onmogelijk te maken. De fragmentering en versplintering van de sociale conflictualiteit genereert een hele reeks aan kortstondige, maar gewelddadige en radicale opstoten, maar het ontbreekt aan banden, herkenningspunten, bruggen tussen die opstoten. Niet in naam van één of andere absorptie in één totaalvisie, maar om de conflicten, daar waar die zich concretiseren, te verbinden met andere conflicten. Zulk agitatie- en strijdperspectief is de radicale ontkenning van alle politiek die mensen voor haar kar wil spannen, maar het is een perspectief waarbij we moeten leren om de “angst” te laten varen om niet alles te begrijpen, niet alles onder controle te hebben. De huidige anarchistische en revolutionaire interventie en strijd kan niets meer van zien hebben, ook niet in gecamoufleerde vorm, met het vertegenwoordigende model (“in naam van het proletariaat”, “in naam van de gevangenen”, “in naam van de onderdrukten”), maar moet beseffen slechts één van de strijdende krachten te zijn die actief bezig zijn met de vernietiging van het bestaande.

Het perspectief van een specifieke strijd in een stad als Brussel, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen de bouw van de grootste gevangenis van België, kan zich dan ook niet beperken tot het volgen van het eerder ‘klassieke’ model van insurrectionele interventie. Op een zekere manier zou zulke specifieke strijd een consistente springplank moeten bieden om in de brede sociale conflictualiteit te duiken, erin duiken met onze eigen praktijken en ideeën. Erin verdrinken is een mogelijkheid, maar een aantal subversieve, misschien zelfs insurrectionele deiningen creëren is wat de kameraden die zich engageren in zulke strijd voor ogen zouden moeten houden. De kwestie is immers niet om iedereen achter de vlag van de strijd tegen de nieuwe gevangenis te scharen, maar eerder een strijd te voeren die kan dialogeren met de andere rebellieën, op andere terreinen. Een insurrectioneel perspectief is dus niet de concentratie van de rebelse energie op één enkelvoudig terrein, maar de uitbarsting van dat terrein, een uitbarsting die zich concretiseert in een intensifiëren van alle conflicthaarden. Daar zit de onverhoopte ontmoeting.

De weerslag van verandering – Mijmeringen voor het breken met de gewoonte

Monday, August 11th, 2014

De geschiedenis leert ons dat meeste mensen beschikken over een onmetelijk aanpassingsvermogen ten aanzien van hun omgeving. Er zijn er geweest die in erbarmelijke levensomstandigheden in opstand zijn gekomen, maar het kan alles behalve gezegd worden dat het één meestal tot het andere heeft geleid. Ook het heden weet ons altijd opnieuw te bevestigen dat dit menselijke talent niet verloren is gegaan. Men kan de meest frappante veranderingen ondergaan, en tegelijkertijd manieren vinden om ze toch te overleven. Niet door ertegen in opstand te komen, maar door uit te blinken in gehardheid of vindingrijkheid om toch maar de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. En ook al brengt dit heel wat chaos en ontevredenheid met zich mee, er middenin blijft een zekere orde heersen die zich niet zomaar omver laat werpen. Over het verband tussen slechte levensomstandigheden en berusting worden wel eens twee tegenovergestelde dingen gezegd. De ene beweert dat iedereen z’n kookpunt heeft, en dat als de maat vol is men de berusting van zich af zal werpen en zal vechten tegen de oorzaken van z’n ellende. De andere beweert dan weer dat naarmate de levensomstandigheden erop achteruitgaan men meer en meer opgeëist wordt door het overleven, en dat er gewoonweg geen tijd en energie meer overblijft om na te denken, laat staan te handelen. Het verleden heeft ondertussen beide stellingen al weten te bevestigen en ontkrachten. Er moet dus meer zijn.

“Het is een probleem van informatie”, zegt iemand. Alsof het een eenvoudige onwetendheid zou zijn die maakt dat mensen van alles en nog wat slikken, en blijven slikken. Nee, in tijden waar de mogelijkheid om te zwemmen in de informatie toch enigszins geproletariseerd is, kan dit de sleutel niet zijn. De informatiestroom die zichzelf constant in ritme en ontzaglijkheid overtreft lijkt zelfs een omgekeerd effect teweeg te brengen. Ze ontdoet zich, omwille van haar veelheid en dus noodzakelijke beknoptheid, volledig van context en omvattende betekenis. Wat overblijft is een samenraapsel van vluchtige en oppervlakkige ‘weetjes’ dat gewichtloos, bijna aangenaam, op iedereen neer dwarrelt. Bijgevolg heeft zelfs die informatie die afwijkt van pure propaganda voor de normale gang van zaken niets meer weg van feitelijke bagage die zou kunnen helpen in het aanscherpen van de eigen intelligentie, de eigen ontwikkeling en het vormen van eigen ideeën. Men staat erbij, en men kijkt ernaar, velen raken er zelfs aan verslaafd. Tegenover zoveel informatieve activiteit lijkt enkel de passiviteit een veilige haven te bieden. En in die passiviteit kan men enkel stilzwijgende toeschouwer of bewogen commentator zijn, maar nooit iemand die handelt naar eigen overtuiging en mee de geschiedenis schrijft.

“De mensen geloven niet meer in verandering”, oppert iemand anders. Daar zit misschien een grond van waarheid in. Maar waar zou iedereen aan denken als men het over ‘verandering’ heeft? De omstandigheden waarin en de manier waarop dit woord alom gebruikt wordtschept een referentiekader, en geeft uiteindelijk haar gangbare betekenis. Ook ‘wie’ het woord maar al te graag in de mond neemt spreekt boekdelen. Wat betekenen de veranderingen waar de regering, de oppositie, sociaal geëngageerde associaties of de vakbonden het alsmaar over hebben?

Of je nu voor of tegen bent, al de zogenaamde veranderingen waarmee binnen dit referentiekader gezwaaid wordt hebben één gemene deler. Ze raken nooit aan de kern van een probleem. Ze raken nooit aan de wortels van een systeem of maatschappij die de problemen voortbrengt. Ze raken nooit aan het referentiekader zelf. En dit maakt dat de veranderingen, zelfs in de meest extreme vormen, slechts verschuivingen kunnen betekenen in een hopeloze wirwar van belangen, slechts episodes kunnen zijn in een spektakel dat zich per definitie boven onze hoofden afspeelt. Het zijn politieke veranderingen, en worden ook als dusdanig begrepen. Dat mensen dit soort veranderingen wantrouwen of er gewoonweg niet in geloven kan bezwaarlijk als problematisch aanschouwd worden, het lijkt eerder een meerwaarde, of zelfs een vereiste om tot iets te komen dat enige subversie in zich draagt. Wat wel een probleem stelt, is dat mensen misschien niet bereid zijn om het referentiekader zelf overhoop te halen, en er hun eigen referentiekader voor in de plaats te zetten.

Met een eigen referentiekader bedoel ik simpelweg zichzelf, een eigen ethiek, eigen ideeën en dromen. Als al deze dingen je in conflict brengen met de realiteit komt het erop aan je eigen tijd en beslissingen van haar los te rukken en te gebruiken in een rebellie tegen die realiteit. In de wetenschap dat geen enkele ‘verandering’ zo hard je eigen leefwereld en omgeving raakt als een verandering die je in eerste persoon forceert en beleeft.

De democratie teert op de leugenachtige gedachte dat iedereen vrij is en uiteindelijk zelf de modaliteiten kiest waaronder men wil leven. Maar tegelijkertijd wordt de chantage van de economie en de staat steeds verder aangescherpt. De regels die opgelegd worden aan het overleven geven een bittere smaak aan de ‘keuzes’ die we hebben. Uiteindelijk blijkt de bejubelde vrijheid die van een consument te zijn, en blijken de aangereikte keuzes eigenlijk vals. Maar wanneer deze marges aanvaard worden, en men binnen deze marges de rol speelt die hij of zij hoort te spelen, reproduceert men de werkelijkheid. Zo wordt de democratie en het kapitalisme niet alleen gedragen door de schouders van de machthebbers en hun gewapende arm, maar ook door de gehoorzaamheid van iedereen die z’n burgerrol aanvaardt en vervult. De enige beslissing die we kunnen maken om de vicieuze cirkel te doorbreken is het in handen nemen van ons eigen leven en er iets fundamenteel anders mee te doen. Door onze tijd en inventiviteit niet enkel te gebruiken om te kunnen overleven binnen de opgelegde omstandigheden, maar om tegelijkertijd deze omstandigheden aan te vallen en dus te veranderen.

Het is ook deze individuele benadering die betekenis kan geven aan wat je doet, niet in het politieke schouwspel, maar in het spinnenweb van sociale verhoudingen dat uiteindelijk het draagvlak vormt voor de dingen zoals ze zijn. Het is deze benadering die niet alleen de onderdrukking van de flik aanduidt, maar ook de onderdanigheid van éénieder die deze onderdrukking legitimeert. En dat het niet alleen de flik is, die de onderdrukking bestendigt, maar ook de autoriteit die aanvaard wordt van pakweg familie of religie.

Maar waarom, als elke eerste aanzet tot revolte enkel in ieders eigen handen kan liggen, blijven op zoek gaan, niet alleen naar individuele maar ook naar collectieve momenten van revolte?

Uiteindelijk speelt berusting, net als revolte, zich af in tijd en ruimte. Tijd en ruimte die we niet enkel alleen doorlopen, maar ook delen met anderen. Het bestaande met haar eigen logica en moraal verzekert haar voortbestaan door de grote lijnen van ieders tijd, en van de ruimte (straten, pleinen, huizen, werkplaatsen,…), vast te leggen. Wanneer revolte de kop opsteekt, wordt tijd en ruimte van diens voorbestemming onteigent. Wanneer ‘s avonds op een plein, dat hoogstens als wachtplaats voor de tram of kortstondige rustplaats tussen thuis en de supermarkt hoort te dienen, een barricade wordt opgeworpen om de politie te bestoken, wordt, al is het maar voor even, die ruimte veranderd. Als op een werkplaats, waar iedereen hoort mee te huppelen op het ritme van de bedrijfsdoelstellingen, de bedrijvigheid wordt gesaboteerd door werknemers, heroveren zij de tijd waarin men hoorde te werken om te ageren tégen het werk. Het gaat er niet over dat dit de meest effectieve middelen zouden zijn om de flikken de straten uit te jagen of het werk te vernietigen, maar over het feit dat de omkering van de tijd en ruimte die in ieders bereik liggen een noodzakelijke vereiste is om iets te creëren dat veel verder kan gaan dan dat alleen.

Maar wat kan dit dan inhouden? Het is een veelgestelde vraag die vaak vele initiatieven en activiteiten weet te plagen, en die steeds voer blijkt te zijn voor oeverloze discussie waar maar weinig voldoening uit voortvloeit. Ik heb dan ook niet de pretentie hier een antwoord op te kunnen formuleren die deze kwestie kan ontdoen van haar complexiteit.

Op de vraag wat dat dan wel betekent, dat totaal andere, waar men het wel eens durft over te hebben als men praat over de beweegredenen die een revolte tegen alle autoriteit voeden, volgen soms antwoorden die vaak als ‘gemakkelijk’ of nietszeggend worden afgedaan. Dat iets totaal anders enkel kan bestaan in de uitdieping van de revolte, in die sprong in het onbekende, bijvoorbeeld. Achter de overtuiging dat dit idee naar mensen in de straat toe een lege doos blijft, lijkt vaak een zeker schuldgevoel te schuilen. Misschien is schuldgevoel niet het juiste woord, een soort van beschamende tekortkoming eerder. De opvatting dat we na een heel pakket van ideeën te hebben afgeleverd eigenlijk naar anderen toe weinig tastbaars in handen hebben. Dat we geen verstaanbaar of geloofwaardig alternatief kunnen overbrengen. Dat we amper concrete oplossingen voor dagelijkse problemen formuleren. Dit is waar. Binnen het huidige raamwerk van sociale verhoudingen zal dit terrein altijd een kolonie van de macht blijven. Als er iets interessants te ontdekken valt, zal dit zich elders bevinden. Daar waar dit raamwerk aangetast wordt en haar grip verliest op de stappen die mensen zetten. Daar bevindt zich dan ook de uitdieping van revolte, … en uiteindelijk het onbekende. Maar verder blijft het balanceren tussen twee vuren. Wat in je hoofd gerijpte ideeën zijn over opstand, vrijheid, solidariteit en autonomie, zijn zodanig in strijd met wat er in de werkelijkheid overheerst dat ze, eens geworpen in die werkelijkheid, dreigen nietszeggend of onverstaanbaar te worden. Het kan een vaststelling zijn dat vaak een feit is, maar wat verandert dit? Betekent dit dat het niet langer om concrete dingen gaat? Of benadrukt het enkel de evidente moeilijkheid om deze ideeën concreet te maken in een totaal vijandige wereld?

De drijfveren die er ons toe brengen hier en nu te willen handelen komen voort uit de botsing van onze ideeën, verlangens en plannen met de realiteit die ons omringt, uit de afkeer en woede die deze realiteit in ons opwekt. Waarom zou het voor anderen, als zij in opstand komen, zoveel anders zijn? Kan de confrontatie van deze drijfveren in eventuele ontmoetingen in revolte dan niet de nodige munitie aanreiken om mee te experimenteren?

 

 

Clément Duval : het probleem van diefstal

Monday, August 11th, 2014

Het probleem van diefstal : Clément Duval

Clément Duval werd geboren in de regio van Sarthe, in Frankrijk, in 1850. Op 17 oktober 1886 werd hij gearresteerd in Parijs. Tijdens de arrestatie verwondde hij de politie-inspecteur Rossignol met meerdere messteken. Op 12 januari van dat jaar werd hij ter dood veroordeeld door het Hof van Assisen.

Duval behoorde tot de groep “De Panter van Batignolles”. Dat was een groep kameraden die zich wijdden aan de anarchistische these die toen “de propaganda van de daad” genoemd werd.

Tegelijkertijd pleegde hij samen met zijn kameraden een reeks diefstallen om de activiteiten van de anarchistische beweging te financieren. Hij omschreef zichzelf niet als een “dief”, maar als een “beroofde”. We zullen daar verder op ingaan wanneer we zijn procesverklaring onder de loep nemen.

Hun laatste diefstal vond plaats in een herenhuis in de rue de Monceau. Nadat ze hadden genomen wat ze konden dragen, staken ze het huis in brand, omdat ze de resterende sporen van rijkdom wilden vernietigen. De dag daarop werd Duval gearresteerd toen hij naar een heler ging.

Tijdens de ondervraging op de eerste procesdag zei Duval direct en onomwonden tegen de voorzitter Bérard des Glajeux: “Ja, ik vind dat de parasieten geen juwelen mogen hebben terwijl de werkers, de producenten, geen brood hebben. Ik heb maar over één ding spijt en dat is dat ik het geld niet gevonden heb dat ik wilde gebruiken voor de revolutionaire propaganda. Dan zou ik hier nu niet op de beklaagdenbank zitten, maar bommen aan het maken zijn om jullie op te blazen.”

Zijn advocaat was Fernand Labore, een jonge pro deo-advocaat, die daarna Pini, Vaillant en andere anarchistische kameraden[1], net als de nu bekende Dreyfus verdedigde. Op 23 februari 1887 werd de veroordeling omgezet in levenslange dwangarbeid in Guyana.

Clément Duval is een anarchist. Zijn Herinneringen[2], hoe rijk ook aan feiten die allesbehalve normaal zijn en vol lijden zitten, zouden niets meer dan verhaal naast andere verhalen zijn als je deze essentiële keuze niet in het achterhoofd houdt.

Het is voor een geïnterneerde moeilijk om zich weer in de maatschappij te integreren, maar het is nog veel moeilijker om weer aansluiting te vinden bij de revolutionaire strijd. Toen Duval uit het strafkamp kwam en terugkeerde naar, laten we zeggen, de zogenaamde “vrijheid”, deed iets hem zijn vrijlating betreuren. Hoe kun je dat zeggen, iets dat hem deed betreuren dat hij niet gestorven was aan de zijde van zijn andere kameraden tijdens de opstanden of tijdens de talrijke ontsnappingspogingen. Hoe komt dat?

Het antwoord is evident. Duval is een eenvoudig mens, eigenlijk behoort hij tot een ander tijdperk. Hij is niet bereid om de kleine alledaagse compromissen te aanvaarden. En er zijn erg veel van die compromissen. Er is zó veel dat je moet afwegen eens je uit het strafkamp komt. Hij richt zijn laatste woorden waarmee hij zijn Herinneringen besluit tot zijn kameraden:

“Kameraden,

Ik heb jullie nauwkeurig verslag gedaan van een leven in de hel, van een leven in het strafkamp.

Ik heb jullie grosso modo verteld wat ik was, wat ik voelde voor ik daarnaartoe werd gebracht.

Toen ik buiten kwam, heb ik jullie mij intiemste leven verteld om jullie de resultaten te laten kennen die geen enkel beroepsfysioloog of psycholoog zou kunnen beschrijven, omdat die zelf de gevolgen van een anormaal leven nooit gevoeld hebben.

En daarom zeg ik jullie:

Als er onder jullie een aantal zijn die niet langer kunnen wachten, die het beu zijn om altijd maar verwurmd, vermorzeld enzovoort te worden, en recht willen doen, kameraden, ga dan tot op het bot.

Maar denk eerst goed na. Want als je de zwakheid hebt om te geloven dat je je geliefden zal terugzien, weet dan dat je bij het weerzien na zovele jaren van afwezigheid erg verbaasd zal zijn, als dat al ooit zou gebeuren. Het zou kunnen gebeuren, zoals het mij vergaan is, dat ze je verwijten maken, dat ze je zwartmaken. Je zal de pijn voelen vast te moeten stellen dat je of jouw daden niet begrepen of verminkt werden. Je zal zien dat je beste kameraden die je waarderen, afstand zullen nemen onder invloed van de laster. Je zal alleen achterblijven. Miskend. Het enige dat je kan koesteren is de vreugde te weten dat dat allemaal niet zo is voor de weinigen die je goed kennen, appreciëren en waarderen. Dat heeft me trouwens geholpen om vele rancunes te verdragen.

Dus, kameraden, als je handelt, laat je dan eerder ter plekke vermoorden, je hoofd afhakken.

Maar ga nooit naar het strafkamp.”

Op een gegeven moment schreef Duval een brief naar Jean Grave, één van de patriarchen van het anarchisme, volgeling van Kropotkin en toekomstig ondertekenaar van het “Manifest van de Zestien”[3], om uitleg te vragen over de posities die de Franse anarchistische beweging in haar goedwillende officialiteit innam tegen Bonnot en zijn kameraden. Grave antwoordde dat hij, Duval, met zijn acties een slecht voorbeeld had gegeven en dat er omwille van zijn voorbeeld “een groot aantal pooiers de beweging waren binnengestroomd die zich op het anarchisme beriepen om hun eigen appétit te verantwoorden.”

Zoals je ziet, niets nieuws onder de zon.

Het is logisch dat degene die een kwantitatieve visie heeft op het anarchisme, niet niet bezorgd kan zijn over de vermenigvuldiging van directe aanvallen tegen de eigendom en de verantwoordelijken van de uitbuiting, of zelfs maar over het simpelweg voorstellen ervan.

Misschien is het gewaagd om te concluderen dat zulke anarchisten niet willen strijden en een possibilistische beheer[4] van de verhouding tot de staat voorstaan. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ook zij een conflictuele visie op het anarchist-zijn in een context waar de vijand, zoals altijd, doorgaat met onderdrukken en uitbuiten.

Maar ze geloven dat de strijd moet worden toevertrouwd aan grote klassebewegingen, aan brede componenten van de samenleving die in stilte lijden en ondergaan. En zolang deze bewegingen niet ontstaan, wachten ze af en beperken ze zich tot het uitdragen van kritische boodschappen en aansporingen om te wachten op het geschikte moment en de krachten zeker niet te verspillen met individuele revoltes en zinloze oprispingen.

Een groep kameraden die op hun eentje aan een eigen weg begint – zoals de “Panter” van Duval – en zich begeeft op het terrein van diefstal, brandstichting, sabotage, kortom, van vernietiging van de goederen van de onderdrukkers (en soms ook de personen), wordt vaak beschuldigd van een vlucht voorwaarts te nemen, een zijsprong die het doel op lange termijn, de revolutie van de grote massa’s die bewustgeworden ijveren voor hun definitieve ontvoogding, uit het oog verliest.

Omwille van totaal omgekeerde redenen zien de weinige kameraden die altijd bereid zijn tot onmiddellijke en directe aanvalsactie de andere kameraden (de pleitbezorgers van het afwachten en van de organisatie van de grote massa’s met het zicht op revolutie) niet als hun tegenstanders.

Meer nog, ze beschouwen het hele oeuvre van verduidelijking, propaganda, organisatie onder de uitgebuiten integendeel als een onontbeerlijk werk met positieve gevolgen. Want diefstal laat inderdaad wel toe om de eigendom aan te vallen, maar het is alles bij elkaar genomen niet meer dan een speldenprik in vergelijking met het indrukwekkend aantal adellijke hoofden dat je kan afmaaien in de loop van een goed gelukte volksopstand, hoe kort en beperkt die ook mag zijn.

Maar diefstal kan nu, morgen verwezenlijkt worden, ook met weinig kameraden. En met de buit van diefstal kan je de revolutionaire activiteit uitbreiden en ook de eigen bewegingsvrijheid en tijd ontrukken aan de gulzige uitbuitersintenties van degenen die in ruil voor consensus een loon aanbieden. De grote massaopstand daarentegen, de revolutie die de productieverhoudingen en -waarden subverteert, kan op zich laten wachten…

En niet alleen diefstal, maar ook destructieve aanval, sabotage, identificatie van een precies personage (díe figuur en niet een andere) of van eender welk personage dat behoort tot de overheersende klasse, ja, dat alles ligt zonder twijfel veel meer binnen handbereik. Dit staat niet in tegenstelling tot het oeuvre van andere kameraden die zich bezighouden met organisatie, propaganda op lange termijn, debatten, conferenties, bijeenkomsten, kranten, boeken en al die andere dingen waarmee men traditioneel of minder traditioneel het anarchisme verspreidt.

Duval ondersteunde de beweging, en de goeroe Jean Grave kon dat op het moment dat Duval naar Guyana gedeporteerd werd niet ontkennen. Bonnot en zijn kameraden onderhielden niet zulke banden met de beweging, het lijkt niet dat ze die direct ondersteunden.

Als ze de mogelijkheid hadden gehad om hun opzienbarende, maar uiteindelijk amper begonnen activiteit verder te zetten, dan zouden ze de beweging misschien ondersteund hebben en dan zou de brave Grave het niet gewaagd hebben om hen als “pooiers” af te schilderen.

Ik zeg misschien, want ik kan niet weten welke weg Bonnot en zijn kameraden zouden gekozen hebben. En eigenlijk kan ik ooit niet weten of de reden voor Graves veroordeling het gebrek aan ondersteuning was. Het is een feit dat er enkele jaren later, in de tijd dat Durruti en Ascaso de Encyclopédie van Faure[5] financierden, geen veroordelingen van die soort te horen vielen bij de beproefde kritische tongen van het Franse anarchisme. Wel integendeel. Amper een paar jaren later maakte de zaligmakende brandhaard van het Spaanse offer voor altijd een einde aan bezorgdheden van die trant. Hetzelfde gebeurde met Sabaté en Facerías. Hetzelfde zou ook vandaag kunnen gebeuren, maar aangezien ik niet beschik over hedendaags documentatiemateriaal, zwijg ik er maar over.

Het is ook mij overkomen om kritieken en gemene steken te horen over kameraden die hier en nu de eigendom aanvielen, en het ging niet alleen maar over mensen die bezorgd waren over de risico’s in hun eigen achtertuin, maar ook over mensen die de naald in een hooiberg zochten om niet betrokken te worden in operaties die té riskant waren voor hun konijnenhartjes.

Maar daarna, eens het gevaar geweken was, werd hun oordeel oecumenisch. De kameraden (sommigen waren ondertussen dood) werden gerehabiliteerd, hun praktijken bleken “interessant” te zijn geworden. En hier heb ik het alleen nog maar over de besten onder die critici.

Duval waarschuwde de kameraden voor het lot dat hen te wachten stond: ze zouden belasterd worden en hun daden zouden onbegrijpelijk blijven. Niets is meer waar. Het zou niet anders kunnen zijn.

Beeld jullie even samen met mij, wantrouwige lezers – ik hoop alleszins dat jullie dat zijn – een anarchistische kameraad in die werkt voor de gemeente, een andere die bankbediende is, een schoolmeester, een universiteitsprofessor, een gesyndiceerde arbeider of een werkloze die constant asiel krijgt bij zijn familie omdat hij geen vast werk vindt.

Beeld je, ik vraag het jullie, een vader in die gefascineerd is door de vrijheidslievende ideeën die het anarchisme propagandeert, erg mooie ideeën die het hart openzetten en het verstand ontwikkelen. Beeld je deze vader in – ten prooi aan dagelijkse problemen zoals hoe zijn kinderen op te voeden, de familie-eenheid te bewaren, een toekomst te geven aan zijn kinderen, de verlangens van zijn vrouw te bevredigen, genoeg te verdienen om van te leven. Duizenden kameraden leven in zulke snijdende contradicties. Ik heb de beste kameraden zien bezwijken onder het gewicht van de regelmaat en de heiligheid van behoeften. Op die manier worden de dromen ijl, vervagen de ideeën, overwint de gewoonte, vernietigen de bitterheid en de desillusie alle ideaal.

De anarchie blijft over als een leeg woord, gevuld met herinneringen, afgestorven dromen, slaapverwekkende lezingen, avonturen die doorheen een tussenpersoon beleefd worden. Wat gisteren nog rebellie, of op z’n minst verlangen was om de vijand aan te vallen en zich levend te voelen, is vandaag methodische berusting in een gedode visie van het eigen anarchist zijn geworden. En die berusting verwordt op lange termijn tot een oplettende en jaloerse waakhond van de limieten en grenzen. Hoe zou een gemeentebediende, een bankbediende of een schoolmeester niet in de war kunnen geraken tegenover de houding van een kameraad die in staat is om de eigendom van anderen te grijpen en te treffen?

Ik zeg niet dat de bediende, de bankbediende, de schoolmeester als anarchisten vóór de eigendom zouden zijn, helemaal niet. Ik zeg dat ze ertegen zijn, maar alleen maar in theorie. De uitschakeling van de eigendom moet volgens hen tegelijk met de komst van de sociale revolutie geschieden, dus in omstandigheden die het bestaan van eigendom de facto onmogelijk zouden maken.

Elke partiële aanval doet daarentegen niets anders dan de strijd tussen voor- en tegenstanders van de eigendom op tafel werpen. En aangezien zij (de gemeentebedienden, de bankbedienden, de schoolmeesters) zich tegenstanders van de eigendom voelen, doet het hen ongemakkelijk voelen. Ze worden op die manier uitgenodigd om zich af te vragen: “Maar als wij tegen de eigendom zijn, waarom blijven we dan hier? Waarom doen we niets om haar onmiddellijk aan te vallen?”

De boeken van de anarchie op zich hebben niemand ooit geleerd hoe de eigendom en de overheersing aan te vallen. Zeker, je haalt er belangrijke elementen uit die helpen om je ideeën te verduidelijken, die parcours van actie en reflectie suggereren. Maar ze volstaan niet.

Er is nog een ander element nodig. Er is het hart nodig, de beslissing, het engagement, de overstijging van een morele breuk die niet makkelijk te overstijgen valt. Wanneer de figuur van een Duval voor de ogen van onze schoolmeester, onze bankbediende of onze gemeentebediende voorbijkomt, dan raken ze onmiddellijk gefascineerd.

Maar het gaat over een plaatsvervangende fascinatie. Die figuur verpersoonlijkt alles wat ze zelf nooit hebben kunnen doen, alles wat ze zelf nooit zullen doen. En van rechtvaardiging van de eigen zwakheid naar laster van de kracht die ze niet niet kunnen bewonderen in de anderen, is het nog maar een kleine stap.

Ik wil hier niet alle aandacht vestigen op diefstal, sabotage, vernietiging van mensen en dingen waarin de overheersing zich verwezenlijkt. De anarchistische revolutie is heel wat complexer en veelzijdiger.

De kwestie wordt hier gesuggereerd door de figuur van Duval. Ik ben er dus niet over aan het praten omdat het daar wat steekt. De revolutionaire projecten van anarchisten kunnen zich simpelweg niet louter baseren op de vijf franken bijdrage waar Malatesta naar verwees in zijn bezorgdheid over de keuzes van zijn kameraden.

De beslissing om in kleine groepjes aan te vallen is op geen enkele manier superieur aan de strijd van degene die op een andere manier beweegt, die de anarchistische ideeën verspreidt door bijvoorbeeld een krant uit te brengen, die discussieert over specifieke problemen en die op alle mogelijke gelegenheden uitdiept, die deelneemt aan een hele reeks intermediaire strijden die geen einde lijken te kennen maar altijd de vonk kunnen geven voor insurrectionele feiten van bredere omvang.

Het gaat hier niet over miserabele kwesties van gradaties of verdiensten. Het probleem is net het omgekeerde. Vele polemieken die de anarchistische beweging altijd al in stukken hebben gekapt, veel van de laster waar Duval het over had, kwamen voort uit blinde veroordelingen van keuzes tot onmiddellijke aanval door kameraden die andere interventiestrategieën voorstonden.

Jean Grave, om een voorbeeld van lang geleden te geven, kon geen voorstander zijn van de zogenaamde “propaganda van de daad” (waar Duval zich als één van de eersten aan wijdde) omwille van zijn onderliggende visie op het anarchisme. Die visie gaat uit van een progressieve en ongelimiteerde opvoeding van de massa’s met het zicht op de glorierijke revolutionaire conclusie die van de ene dag op de andere de toekomstige wereld van de vrijheid vestigt.

Zeker, zijn visie, die volledig legitiem is, kan geen verantwoording zijn voor de laagheden tegen kameraden (bijvoorbeeld tegen Bonnot en zijn kameraden) die er een andere manier van handelen op nahielden. En hoeveel kameraden (die kiezen voor een andere vorm van anarchistische interventie in de werkelijkheid) zijn er vandaag wel niet die zich bezighouden met het zwartmaken en belasteren van de kameraden die vandaag zoals gisteren aandringen op de directe en onmiddellijke aanval tegen de mensen en dingen die verantwoordelijk zijn voor de uitbuiting? Ze zijn zeker legio.

Maar laten we ons beperken tot het probleem van diefstal.

Alles bij elkaar genomen kan de nood aan geld, die we allemaal hebben, op twee manieren opgelost worden: ofwel door te werken, ofwel door te stelen. Er bestaat ook een derde manier die ik hier per definitie uitsluit, namelijk rentenier of rijkgeboren zijn, aangezien zulke anarchisten niet lijken bestaan te hebben. En als er kameraden waren die zich in zo’n geval bevonden, dan hebben ze zich zo snel mogelijk ontdaan van wat het lot op hun schouders geladen had.

Zeker, er bestaat zeker wel één of andere industrieel die speelt met de misvatting een individualist te zijn en beweert anarchist te zijn omdat hij zijn “eigen boontjes” dopt. Maar daar gaat het over woorden, niet over substantie. Er bestaan dus maar twee wegen om aan het geld te geraken dat je nodig hebt om te leven. En je moet kiezen.

Het lijdt geen twijfel dat je een respectabele keuze maakt als je de weg van het werk kiest. Wie zichzelf verkoopt, doet dat altijd met de beste bedoelingen. Voor het eigen overleven, voor het overleven van je kinderen, van je familie. En op die onbetwistbare sokkel bouwt zich beetje bij beetje de hele sociale structuur van controle en repressie op. De primaire behoeften brengen de secundaire voort, van de behoefte aan brood ga je over tot de behoefte aan sociale status, aan erkenning van de eigen vaardigheid door anderen, van iemand te zijn. Huis, auto, vakantie, reizen, juwelen. Kleine dingen, voorzeker.

Welke anarchist zou zijn eigen kinderen het recht ontzeggen om een diploma te behalen ook al tonen alle kritische redeneringen aan dat zoiets boerenbedrog is? Waarom zou net zijn eigen zoon de pineut van dienst moeten zijn? Waarom zou net zijn kind niet kunnen slagen in de beklimming van de sociale hiërarchie ; het komt toch alleen aan het kind toe om dat te weigeren of te aanvaarden, en niet aan de keuzes van de vader? En daar wordt de cirkel gesloten.

De werker produceert de uitbuiting en de uitbuiting reproduceert de werker.

Het breken van de vicieuze cirkel wordt toevertrouwd aan externe elementen, vreemd aan de wil van het individu: crises van het kapitaal, oorlogen tussen de grootstaten, wereldwijde overstromingen, radioactieve paddestoelen. Bij gebrek aan dat alles: afwachten. De voorbereiding, verdorie, ja dat wel! Anarchisten bereiden zich voortdurend voor, voorbereiding en kritische uitdieping, lezen, altijd maar meer, altijd maar beter, en waarom niet, ook de extreemste en wildste teksten.

De diepgaande veranderingen in de productiestructuur hebben de rol van de werker gewijzigd. De tijden van Duval zijn ver weg. Vandaag is de werker zo mogelijk nog meer verantwoordelijk voor de uitbuiting dan in de tijd van Duval.

De veralgemeende ellende en onwetendheid gaven aanleiding tot een extreme nood aan werk. Die nood was zo prangend dat er geen tijd meer overbleef om na te denken: het was sterven of kruimels aanvaarden. Ondervoeding en ziekte lieten vaak geen andere keuze dan de onmiddellijke dood van ellende of de blinde en hopeloze rebellie.

Dat maakte dat men het werk en haar functie anders zag (en eigenlijk was het ook anders). De bevrijde samenleving van morgen kon gezien worden als de voortzetting van de samenleving van uitbuiting vandaag. Zeker, voortzetting in de (revolutionaire) breuk, maar toch voortzetting. De werker was trots op zijn eigen beroep. Duval was er trots op een smid te zijn, om met eigen handen harde materialen zoals ijzer en metaal te hanteren. Om onder de kameraden van Duval te blijven: Léauthier maakte er een erekwestie van de vijand met zijn eigen werkinstrument te treffen, een els (priem), terwijl Marpaux in de politierapporten beschreven werd als een “goede werker”.[6]

In substantie waren de zwaarst uitgebuite arbeiders, de extreme lagen van ellende die zich aan de werkgever verkochten, de overgrote meerderheid. De piramidale structuur van de erg gecentraliseerde productie was in handen van een klein aantal eigenaars, van een verwaarloosbare laag van bedrijfsleiders en zakenvenoten, maar steunde in feite op de ontelbare armoezaaiers die op straat gesmeten werden bij de minste wijziging van de marktwetten.

En hier moet een bedenking gemaakt worden die vaak veronachtzaamd wordt.

De revendicatieve strijden hebben het levensniveau van de werkers verhoogd. Ze tilden hen misschien niet op tot een niveau van algemeen welzijn, maar alleszins toch tot een niveau van voldoende financiële mogelijkheden. Tegelijkertijd veranderden de arbeidsomstandigheden en het leven in de fabriek.

Verbeteringen en verzekerings- en pensioenstelsels maakten de financiële en sociale toestand van de werker steviger. In plaats van dat dit zich vertaalde in een grotere bereidheid tot strijd, iets wat in de naïeve pretenties van de voorstanders van de arbeiders- en syndicale strijden bijna voor zeker aangenomen werd, betekende die het begin van een verzwakking. De transformaties van het post-industriële kapitalisme hebben de rest gedaan.

Maar laten we ons hier beperken tot dit grote probleem van de conflictuele verzwakking die volgde op de verhoging van het levensniveau van de werkers.

Op zich is dat heel begrijpelijk en heeft dat haar tegenhanger op bijna elk veld van de menselijke relaties. We zien onmiddellijk dat het over zuivere repressie gaat. Waarom blijft het dan ook vandaag nog zo moeilijk om dat te vatten? Omdat men de consequenties van de integratie van het individu in het productiesysteem niet wil zien. Vandaag produceert de werker iets dat hem, gezien de sectorisering van de economie, ontsnapt en dat hij dus niet begrijpt. Maar de herwerking van het geproduceerde object, de herwerking ervan in termen van sociaal symbool, wordt hem aangeboden als lag het binnen handbereik. Met andere woorden, de werker van vandaag is slechts in verwaarloosbare mate de smid die Duval was. Hij produceert bijvoorbeeld auto’s, maar ziet de materiële verwezenlijking ervan niet in zijn eigen handen. Computers, robots, gesynchroniseerde productiebanden, afstand, territoriaal verspreide opslag: dat alles ontneemt hem de directe visie op het geproduceerde ding. Dat ding wordt hem daarna dan aangesmeerd als consumptie-object doorheen het commerciële distributiesysteem, dat het ding omvormt tot symbool dat status kan geven, dus erkenning en bevestiging van het eigen succes.

De circulatie van objecten omgevormd tot symbolen, dus tot objecten waarvan de voormalige gebruikswaarde vervangen werd door een geheel van symbolische en marktwaarde – dat niet makkelijk te ontvlechten valt –, beperkt zich niet alleen tot het economische moment (consumptie en productie) maar betrekt de maatschappij in haar geheel erin, een maatschappij van symbolen en geïnduceerde behoeften. En aan hun noodzaak kan je je bijna niet meer onttrekken.

Op die manier is de werker, die langs de ene kant rijker is geworden, langs de andere kant armer geworden, een schakelaar in een fictieve circulatie van rijkdom die hem niet verrijkt maar hem net alsmaar meer ontwapent tegenover en medeplichtiger maakt aan de uitbuiters.

De rebellie van vandaag, en ook die van Duval, kan dus niet meer geschieden doorheen de positieve dimensie van arbeid. Er zullen geen kameraden meer zijn die in de rechtbank, wanneer ze hun diefstallen opeisen en wat ze verder nog beslist hebben om te doen, met de trots van weleer zullen zeggen dat alles hen ontnomen werd en dat ze dus het recht op “individuele toe-eigening” hebben in afwachting van de collectieve toe-eigening.

De aanval tegen de eigendom en tegen de verantwoordelijken van de uitbuiting, de sabotage, de vernietiging van wat onderdrukt kan niet langer groeien vanuit de onmogelijkheid om werk te vinden, maar zal alsmaar vaker ontstaan vanuit het bewust afzien van de illusoire beloftes van het werk.

Nu, de kritiek van arbeid is geen eenvoudig probleem en het zou goed zijn als de kameraden daar aandachtig mee zouden omspringen. Ik wijd er hier niet verder over uit aangezien dat elders al op een meer gedetailleerde manier is gedaan[7].

De beschouwingen die ik hier uitwerk over de repressieve omgeving waarin Duval terechtkwam na zijn veroordeling gaan over hetzelfde verband tussen een verbetering van de omstandigheden en een vermindering van de strijdvaardigheid.

Cayenne blijft in ons aller verbeelding nog steeds het toppunt van wreedheid. Wanneer we bij het lezen van een roman of misschien bij het zien van een film die ervaringen proberen reconstrueren, doet het ons huiveren. Ik heb me afgevraagd wat we in zulke omstandigheden hadden kunnen en weten doen. Ook diegenen onder ons die gevangenis en folter gekend hebben, op de manier die dagelijks brood geworden is in de wereld waarin we nu leven, blijven zich afvragen hoe we zouden gereageerd hebben in zulke omstandigheden van folter en gevangenschap als op de eilanden van Guyana.

Een oppervlakkig antwoord zou kunnen zijn dat ook wij daar, net zoals Duval en zijn kameraden, onze anarchistische trots in het gezicht van de cipiers zouden gespuwd hebben. Maar daar ben ik nog niet zo zeker van. Ik ben er niet zeker van, ten eerste als anarchist die de dingen kritisch probeert te bekijken; ten tweede als mens die té veel dingen, en té veel lelijke dingen heeft gezien om het hart van de mensen, het hart van mijn hedendaagse medemens, niet een beetje te kennen.

Het lijdt geen twijfel dat we zwakker zijn geworden. Allemaal, zonder uitzondering. De nivellering van de maatschappij waarin we leven heeft ons tot bemiddelaars en opportunisten gemaakt. Misschien niet zozeer op hypothetisch vlak, maar op het concrete vlak valt dat nog te bekijken. Ik heb kameraden gekend die de wereld wilden verorberen en na vijf of tien jaar gevangenis zag ik hen éénder welk compromis aanvaarden om uit die situatie te geraken. Begrijp me niet verkeerd, daar is niets vuil aan: geen verklikking of verraad van kameraden, niets van dat alles, gewoon een simpele instemming met de voorstellen van de staat. Wat willen onze vervolgers van vandaag eigenlijk van ons: een kleine verklaring, een gebaar van verslapping, wat zinnetjes op papier, niets meer. Waarom dat niet aanvaarden en uit de modder komen?

Het is een feit dat we allemaal zwakker geworden zijn. Allemaal. Hoe zouden we reageren op een staat die indien we niet tekenen, ons een jaar in ketens, op brood en water voorstelt, in tropische temperaturen en in een kelder opgesloten met ratten als enig gezelschap?

Het onmiddellijke (en oppervlakkige) antwoord zou zijn dat we in dat geval veel sneller zouden aanvaarden. Maar eigenlijk is dat niet zo. Zulk antwoord vat het probleem niet en doet mijn beschouwingen geen recht. Ik ben niet aan het zeggen dat hoe slechter de dingen gaan, hoe beter het de revolutionaire strijd vergaat, ik ben iets ingewikkelder aan het zeggen. De dingen kunnen niet verslechteren door de wellust van één of andere cipier uit de periferie. Dat kan gebeuren (persoonlijk heb ik dat verschillende keren meegemaakt), maar dat zijn uitzonderlijke gevallen. De omstandigheden waarin Duval belandde, beantwoordden aan een veelzijdige toestand van de wereld zoals die er toen uitzag: in de fabriek, in de familie, in het dagelijkse leven en dus ook in de gevangenissen en in de speciale regimes voor gedeporteerden.

Een gewelddadige en onverbiddelijke maatschappij, waar de bazen niets of bijna niets deden om hun bedoelingen te verbergen en waarnaar de uitvoerders van lage en hoge oeuvres van justitie bijgevolg handelden. Minder hypocrisie, minder keurig-zoals-het-hoort, minder gezever, minder assistentialisme, minder democratie. Degene die de eigendom aanviel, wist wat hem te wachten stond. Wie een anarchistisch pamflet uitdeelde, kon tot acht jaar dwangarbeid krijgen. En toch waren er kameraden die pamfletten verdeelden, die affiches plakten, en ze waren met velen, en ze hadden geen angst, en ze maakten geen berekeningen.

Beeld je in, ook vandaag plakken wij anarchisten affiches en delen we pamfletten uit, en praten we, en bekritiseren we en al de rest, maar welke concrete risico’s lopen we? Enkele maanden gevangenis in het slechtste geval. Als morgen de macht ineens beslist om dat soort anarchistische activiteiten te bestraffen met acht jaar dwangarbeid, hoeveel van ons zouden er dan nog voortdoen? Erg weinig, misschien zelfs niemand. En niet omdat, individueel genomen, wij kameraden van vandaag laffer en berekender zijn dan Duval, maar alleen omdat de veelzijdige toestand van de maatschappij een dergelijke zware bestraffing onlogisch maakt, dat die niet overeenstemt met de evolutie van onze gewoontes en dus ondenkbaar is. En zoals met alle ondenkbare dingen, kan je je die niet makkelijk voorstellen.

Langs de andere kant heeft de verbetering van de omstandigheden in de maatschappij ons, zoals ik al zei, zwakker gemaakt en dus ongeschikt voor een radicalisering van de strijd. Een verergering van die omstandigheden (zoals je kon zien in ex-Joegoslavië: de meest absolute barbarij stond plots aan de poorten van de beschaafde maatschappij) zou, als je de redenering doortrekt, ons dan weer ‘sterker’ maken om de strijd aan te gaan. Maar zolang die objectieve veranderingen niet gebeuren, laten we ons op het vlak van onze individuele vermogens om met een repressieve situatie om te gaan in het merendeel van de gevallen té makkelijk imponeren.

Het (schijnbare) keurig-zoals-het-hoort van de democratie heeft ons zwakker gemaakt. De slag is daardoor dieper doorgedrongen. We hebben duizend scrupules. De anarchisten, flinke mensen.

Duval en zijn kameraden waren niet zo. Die tijden waren té verschillend van de onze. Daarom riskeren we nu, zo vele jaren later, bij het lezen over hun acties om deze eenvoudigweg te bewonderen en basta. We riskeren ze om te vormen tot onthutsende verhalen.

Maar als we nog maar even de sluier van het democratisch bedrog opheffen, dan beseffen we dat de afstand tussen de macht en degenen die haar ondergaan dezelfde is gebleven.

Langs de ene kant de ingeslotenen, die nu bijna volledig in veiligheid zijn in hun middeleeuwse fortjes, alleen maar bereid om betere omstandigheden te versjacheren in ruil voor de voortzetting van de overheersing; langs de andere kant de uitgeslotenen, alsmaar meer ontwapend, alsmaar dommer. Onder de vele resultaten van de possibilistische strategie kunnen we rekenen dat ze het bekomen heeft om ons te ontraden om in de strijd alle mogelijke instrumenten, zonder onderscheid, te gebruiken.

Zo werden we tot gentlemen gemaakt die het gewend zijn om in assemblees te discussiëren en te debatteren, maar niet geschikt voor het messengevecht, een immer mogelijke dimensie van strijd tegen de onderdrukkers. Terwijl zij, onze lieve meesters van het keurig-zoals-het-hoort, ons op eender welk moment op de hoek van de straat kunnen opwachten met ratelende machinegeweren, ons met een gerust gemoed kunnen koudmaken of ons ergens in de kelders van een verafgelegen gevangenis kunnen folteren, ver van het daglicht, en dan onze dood officiëel wijten aan een hartstilstand.

Maar categoriën brengen uit zichzelf geen verandering voort. Ontelbaar zijn de miserabelen die gebukt gaan onder de uitbuiting zonder te rebelleren, die het weinige dat hen in ruil gegeven wordt aanvaarden, die dromen over een onmogelijke beklimming van de sociale ladder en die alsmaar verdersjokken op de weg van lijden en ondergaan.

Op dezelfde manier wachten ook de verkochten (die de macht met de kracht van hun arm of de finesses van hun verstand ondersteunen; flikken of tekenaars van de wonderdadige deugden van de overheersers van dienst) totdat de zaken verbeteren om op het einde van de rit een pensioen te bekomen.

Van de hoogste toppen waar het machtsspel tastbaar wordt, de toppen vol verantwoordelijkheid en smerigheid, tot de domste dienaar van de staat; en transversaal, van de laagste producent die lijdt onder het maken van iets dat hem nu onbegrijpelijk geworden is, tot het tussenliggende kaderlid dat zeker is van zichzelf en wiens miserabele welzijn gegarandeerd is, is niemand werkelijk tevreden met zijn eigen situatie.

Ook de belangrijke bureaucraat die geld en verantwoordelijkheden opstapelt, die een onaantastbare status bekomen heeft, is niet tevreden met zijn situatie. En dat verbindt hem op vreemde wijze met de meest miserabele uitgebuite die probeert te overleven. Maar bijna nooit rebelleert de ene, noch de andere. De eerste omwille van de schijnbaar gegronde redenen van de bekomen welstand, de tweede omwille van even schijnbaar gegronde redenen van ontevredenheid en ellende.

Maar kunnen welstand of ellende de mens werkelijk tevreden stellen? Of maakt de ellende de mens automatisch tot een rebel? Nee. Er is nog iets anders nodig. En wanneer dat iets anders er is, dan breekt de rebellie los.

Ellende op zich volstaat niet om een rebel te maken, net zoals welstand alleen trouwens niet volstaat om iemand tevreden te stellen met de eigen rol van geprivilegieerde uitbuiter.

Vaak brengt ellende andere ellende voort, en een verdere vertroebeling van het zelfbewustzijn, meer aanpassing en meer ondergaan, misschien zelfs het christelijk geloof in een betere wereld na de dood. Vaak, heel vaak, brengt welstand een verlangen naar meer overheersing, naar hogere sociale standen, naar accumulatie en erkenning door de anderen mee.

Maar dit zijn geen absolute modellen. Er zijn rebellen van verscheiden afkomst. Meer nog, vaak is ellende als motivatie voor het eigen instinct van revolte geen goed en zeker fundament.

De rebel schudt de situatie vanwaaruit hij vertrekt dooreen. Of dat nu ellende of welstand is, de rebel keert er zich tegen. En het is niet gezegd dat het makkelijker is om te strijden tegen ellende. Op dat vlak zijn er geen duidelijkheden, alle gemeenplaatsen uit het verleden hieromtrent zouden zonder ideologische geslotenheid moeten herzien worden.

Een nieuwe manier om het leven te zien (wat anders zou de rebellie zijn?) bouw je zeker niet op door de voorgaande manier kapot te slaan, maar door erin door te dringen, door schema’s en categorieën overhoop te halen, door voorbijgestreefde en valse opvattingen te bekritiseren, en dus door de eigen verlangens te doen trillen en ze te richten op het volledig andere, maar ook op het reeds gekende omdat die verlangens in de voorgaande dimensie volledig onaanvaardbaar geworden zijn.

Vaak bevindt de rebel zich in de tragische situatie van tegelijkertijd te begrijpen en niet te begrijpen wat er met hem aan het gebeuren is. Hij spreekt tegen en spreekt zichzelf tegen, hij gaat het nieuwe tegemoet, dus ook de vernietiging van het oude; hij blijft verliefd op beroeringen en herinneringen die toebehoren aan de oude wereld. Er bestaat geen rechte lijn die onomstotelijk vooruitgaat. Niets in ons sterft voor eens en voor altijd, niets krijgt definitief een nieuw leven. De rebel is nooit heilig in al zijn aspecten. Geen enkele rebellie verheft het leven boven alle mogelijke twijfel.

Er was een tijd waarin we met zovelen dachten dat de revolutie een misschien niet echt eenvoudig, maar toch alleszins rechtlijnig proces was. De avontuurlijksten onder ons schoven twijfels naar voren, maar eigenlijk bleven die twijfels marginale discours als je ze vergelijkt met een beweging die zich onstuitbaar leek uit te breiden. De ideologische grillen zijn net zoals verbitterde liefdes het meest onvermurwbaar. De lezing van de gebeurtenissen heeft echter rijpere bedenkingen voortgebracht.

Sommigen hebben de dodelijke betekenis van deze bedenkingen gevat en trokken zich ordentelijk terug door het aanbod van de macht te aanvaarden. In ruil voor wat miserabele kruimels zijn ze de kieren van de collaboratie gaan vullen.

Anderen hebben de vitale betekenis van zulke bedenkingen gevat en hebben hun eigen kritische horizon verruimd. Ze begonnen vertrekpunten uit te diepen die daarvoor ongefundeerd leken. Op die manier schuiven de nieuwe concepten de oude niet opzij (in het verlangen naar “het einde van de strijd” zit ook het opzijschuiven van wat reeds gebeurd is), maar halen die volledig door elkaar, maken ze anders en klaar om ontwikkeld te worden tot nieuwe concepten. Het leven zou een kleurloos, betekenisloos strafkamp zijn als je er niet in slaagt om het te lezen doorheen een voortzetting van ideeën en gevoelens.

We hebben eindelijk begrepen dat geen enkele revolutie het resultaat zal zijn van de som van bepaalde gebeurtenissen, of die nu individuele of veralgemeende sociale feiten zijn. De bestemming van de kwantitatieve visie is het genereren van omstandigheden voor een verdere groei, en zo tot in het oneindige. Er is geen limiet in die richting.

Zelfs als we dat begrepen hebben, weten we nog altijd niet welke concrete individuele radicale keuzes tot rebellie brengen. Waarom handelt een Duval zoals hij handelt? Uit ellende, temperament, anarchistische lectuur, omgang met middens waar revolutionaire stimulansen gisten, toeval? Wat brengt een rebel voort? We weten het niet. Hetgeen we af en toe kunnen aanduiden zijn de keuzes en gevolgen van deze keuzes, die we daarenboven alleen maar kunnen zien in de misvormende spiegel van de reconstructie.

Het hart, of beter gezegd, de gevoelens.

Maar kunnen gevoelens daarentegen ook element van orde, van omzichtigheid, kortom, van instemming zijn? Zonder twijfel. Er bestaat geen gelijkstelling tussen gevoelens en rebellie, want dat zou klinken als beweren dat om te rebelleren je de rede in slaap moet sussen. Verstand en bewustzijn, nadenken en studeren, kunnen belangrijke elementen van de revolutionaire actie zijn, die hier verstaan wordt als beginnende bij de individuele revolte, maar daar ook niet tot samengevat kan worden. Elke bedenking leidt tot een bewustwording: hoe meer we weten, hoe minder we ons kunnen verschuilen achter het excuus niet te weten.

Maar niet elke bewustwording leidt automatisch tot het breken van het evenwicht, tot de dimensie van de aanval. Vaak maken het bewustzijn, het denken de actie zwaarder; maken ze de ontwikkeling ervan niet gemakkelijker. Op andere momenten gebeurt het tegenovergestelde, maar hoe kan je je daarin oriënteren?

Er bestaat geen algemene regel en evenmin een voldoende begrijpbare tendens. Het vaakst zijn het niet de geschade belangen die aanzetten tot rebellie, maar wel de beledigde waardigheid. En voor het antwoord op de onderdrukker, een antwoord dat dan aanval wordt in de loop van de rijping ervan, is maar weinig nodig.

De slavernij van één enkele mens op aarde is mijn slavernij omdat ik omwille van zijn lijden nooit vrij kan zijn. Zoals je ziet, gaan we hier ver voorbij de eenvoudige eis. Alleen door een metafoor die de inhoud loochent kan je een verdediging van de eigen belangen (bijvoorbeeld in een vakbondsdiscours) zien als een strijd tegen belediging van de waardigheid. Zeker, de wegen van de revolte zijn slingerpaden, maar ze vertonen wel analogieën.

Duval rijpte door de actie ten midden van de ellende en de moeilijkheid van het leven, maar ook door de theoretische uitdieping, de discussie, de volksassemblees. Daarna, op een consequente manier, dacht hij na over wat hem te doen stond. Hij verschafte zich de middelen om te handelen (eerst en vooral geld) en viel de vijand aan. Wanneer je overtuigd bent van wat je doet, wordt alles uiterst eenvoudig. Dan kan niets je nog tegenhouden. Eens je de eenheid van theorie en actie verwezenlijkt hebt, kan die niet makkelijk gebroken worden.

Elders het gezever, het afwegen, het afwachten.

 

Alfredo M. Bonanno

Deze tekst werd gepubliceerd als inleiding tot Clément Duval, Memorie autobiografiche, Arkiviu-bibrioteka “T. Serra”, Guasila, 1996. De tekst werd daarna opgenomen in Alfredo M. Bonanno, A mano armata, 2de uitgave, Edizione Anarchismo, Trieste, 2009.

 

 

[1]           Vittorio Pini (+-1860 – 1903). Nadat Pini in de jaren 1870 had deelgenomen aan de activiteiten van de internationalisten in Italië, emigreert hij in 1886 naar Frankrijk. Met andere anarchistische kameraden vormt hij een anarchistische groep («    De onverzettelijken van Londen en Parijs    », «    De landlopers van Parijs    », de «    Rebellen van Saint-Denis    » of nog «    De groep van de onvindbaren    »). De groep wijdt zich ondermeer aan onteigeningen en doet een hele reeks stoutmoedige inbraken bij de machtigen der aarde. De buit wordt grotendeels gebruikt om anarchistische kranten te financieren zoals «    Il Ciclone    » (1887) en «    Il Pugnale    » (1889). De groep richtte ook een drukkerij op. In 1888 wordt Pini door de Italiaanse Ambassade beschuldigd van verschillende acties: het neersteken van een agent van de Italiaanse regering, inbraken, vervaardiging van explosieven en het opzetten van een plan om een Italiaanse generaal te vermoorden. Pini zou ook mee aan de basis liggen van de «    La Cloche de Bois    », een groep die kameraden die in moeilijkheden zaten hielp om discreet te verhuizen wanneer ze hun huur niet meer konden betalen. Italiaanse socialisten beschuldigen hem er daarenboven van op de loonlijst van de politie te staan. Op 13 februari 1889 trekt hij samen met Luigi Parmeggiani naar Italië om één van de twee lasterende socialisten neer te steken in Mirandola. Drie dagen later probeert de politie hen te arresteren, maar de kameraden schieten terug en kunnen vluchten naar Frankrijk. Op 18 juni 1889 wordt hij na verklikking gearresteerd, samen met de kameraden Placide Schuppe, zijn broer, Maria Schoenen en de vriendin van zijn broer. Tijdens het proces van 4 november 1889 probeert Pini zijn veronderstelde medeplichtigen te ontlasten en eist zijn inbraken op: «    Wees er gerust van, ik krijg geen schaamrood van jullie beschuldigingen en haal er een zacht plezier uit door jullie dief te worden genoemd.    » Pini wordt veroordeeld tot 20 jaar dwangarbeid in Guyana. In 1898 ontsnapt hij, maar wordt later terug gepakt in Suriname. In 1903 sterft Pini in Guyana.

Auguste Vaillant (1861-1894) wierp op 9 december 1893 een zware bom in het Franse Parlement tijdens een zitting van de afgevaardigden. Vijftig mensen raken gewond, waaronder Vaillant zelf. Vaillant wilde ondermeer de executie van Ravachol wreken. Tijdens de rechtszitting verklaart hij «    Heren, binnen enkele minuten gaan jullie mij treffen, maar ondanks jullie verdict zal ik op z’n minst tevreden zijn de huidige maatschappij verwond te hebben, deze verdoemde maatschappij waar we één man zinloos zien uitgeven waarmee duizenden families kunnen gevoed worden, deze schandelijke maatschappij die aan enkele individuen toelaat om de sociale rijkdommen toe te eigenen. Moe om dit leven van lijden en lafheid te leiden heb ik deze bom gebracht naar de eerste verantwoordelijken voor het sociale lijden.    » Hij wordt ter dood veroordeeld en sterft op 5 februari 1894 door de guillotine. Op 24 juni 1894 neemt Sante Geronimo Caserio, een Italiaanse anarchist, wraak door de president van de Franse Republiek, Sadi Carnot, dood te steken in Lyon.

 

[2]           Clément Duval schreef zijn memoires, Moi, Clement Duval, bagnard et anarchiste met de hulp van de anarchist Luigi Galeani. Een eerste, Italiaanse uitgave werd gepubliceerd door L’Adanuta dei Refrattari (New York), enkele vertaalde uittreksels verschenen in l’Endehors in Frankrijk. Het moet gezegd worden dat Galeani er niet voor terugschrok om wat dingen te “herschrijven”, passages weg te laten etc.

 

[3]           Jean Grave (1854-1939) was een belangrijk schrijver en protagonist van de Franse anarchistische beweging. Hij lag aan de basis van het tijdschrift Les Temps Nouveaux dat meer dan 900 nummers uitbracht. Hij was een doctrinair verdediger van het libertaire communisme en kon individualisten, illegalisten en autonome anarchisten niet verdragen. Hij verspreidde zelfs het valse gerucht dat de anarchist en individualist Albert Libertad een politie-informant was. Jean Grave ondertekende het “Manifest van de Zestien” waarmee verschillende anarchisten die al lang actief waren (zoals bijvoorbeeld Kropotkin) hun steun toezegden aan de regeringen die vochten tegen Duitsland in de Eerste Wereldoorlog.

 

[4]           Possibilisme is de politieke idee en strategie die het uiteindelijke doel opsplitst in verschillende etappes (stapje per stapje) en in die zin zowat synoniem is voor reformisme.

 

[5]           Buenaventura Durruti (1896-1936) en Francisco Ascaso (1901-1936), twee bekende Spaanse anarchisten, vormden in de jaren ’20 de groep Los Solidarios, een aanvalsgroep die vele aanslagen ondernam. In juni 1923 vermoordde Los Solidarios de kardinaal Soldevilla die één van de belangrijkste financiële ondersteuners van de zogenaamde pistoleros was, tuig dat door het Spaanse patronaat betaald werd om arbeidersverzet te breken door strijders te verwonden en vermoorden. Na de aanslag vluchtten Durruti, Ascaco en Jover naar Zuid-Amerika, en in Argentinië nemen ze deel aan een hele reeks bankovervallen om de beweging te financieren. Ze keren clandestien terug naar Frankrijk waar ze op 25 juni 1926 worden aangehouden. Ze worden veroordeeld tot een gevangenisstraf en het land uitgewezen. Verschillende Europese landen waaronder Zwitserland en België doen daarna hetzelfde met de drie kameraden. Daarna keren ze terug naar Spanje om de anarchistische strijd daar voort te zetten.

De Encyclopédie anachiste was een project van Faure tussen 1925 en 1934. Alleen het eerste deel, 2893 pagina’s in vier volumes, een anarchistisch ‘woordenboek’, wordt ook werkelijk uitgegeven. Honderden anarchisten van alle strekkingen werken eraan mee.

 

[6]           Léon-Jules Léauthier (? – 1894) was een jonge anarchistische schoenmaker die in 1894 besliste om de eerste bourgeois die zijn pad kruiste te vermoorden. “Ik zal geen onschuldige treffen wanneer ik de eerste bourgeois die ik tegenkom aanval.” In een restaurant kiest hij een gedecoreerde klant uit (die blijkt een Servisch minister te zijn) en vermoordt hem met een priem; Hij wordt veroordeeld tot levenslange dwangarbeid en sterft in 1894 tijdens de revolte op de Îles du Salut in Guyana.

Edouard Marpeaux (1866-1894) nam als anarchist deel aan de “Ligue des anti-patriotes” in Parijs en aan de onteigenaarsgroep rond Pini en verwezenlijkte verschillende onteigeningen. Op 17 november 1893, toen hij de post ging afhalen, probeerde hij te ontkomen aan een politievalstrik door een agent dood te steken. Hij wordt alsnog gearresteerd en op 28 februari 1894 veroordeeld tot levenslange dwangarbeid. Hij sterft enkele maanden later, op 23 oktober 1894, tijdens de opstand op de Îles du Salut in Guyana.

 

[7]           Alfredo M. Bonanno, Laten we het werk vernietigen, laten we de economie vernietigen, Typemachine, Gent, 2007, of in Salto, nummer 2, november 2012 onder dezelfde titel.

 

Onvoorzien

Monday, August 11th, 2014

Soms zou je denken dat het echt jammer is dat de “referentierevolutie” voor de anarchisten die van Spanje 1936 is. Een revolutie die ontstaan was als razende, vastberaden en bewuste reactie op een staatsgreep. Een revolutie die kon rekenen op een grote specifieke anarchistische organisatie die op haar beurt de grootste vakbond van het land beïnvloedde. Een revolutie waar sommige anarchisten toetraden tot de regering en de militarisering aanvaardden in naam van de urgentie, van de tactische noden van het moment. Drie elementen in één enkele ervaring die voor historisch model doorgaat en daardoor in de geest van vele anarchisten de idee heeft geworteld dat de revolutie nood heeft aan: a) een zogezegde ideale motivatie van superieure orde; b)een kwantitatief aanzienlijke volkssteun; c) een behendig en aandachtig opportunisme dat bereid is om zich te ontdoen van eender welk principe dat té hinderlijk geacht wordt. Een waar ongeluk, want daar waar die drie elementen afwezig zijn, of zelfs als je er maar één van weigert, blijft er voor velen niets anders over dan de berusting of de strijd begrepen als privé-duel. En nochtans…

Je kan zoveel stilstaan als je wil bij de huidige afwezigheid binnen de maatschappij van een streven dat het vreedzame overleven ten midden van de koopwaar overstijgt terwijl het zou volstaan om aandachtig te kijken naar de geschiedenis van revoluties (of van rellen) om op te merken dat die van Spanje, met haar nobele zaak, eerder een uitzondering vormt. In de andere gevallen was er bijna altijd een situatie van algemene ontevredenheid en hevige sociale spanningen die plots omwille van een onbeduidende reden ontploften. In 1871 in Frankrijk ontstond de Commune na geruzie over het verplaatsen van de kanonnen die de hoofdstad moesten verdedigen, in een natie die in oorlog en reeds verslagen was. In 1913 in Italië begon de Rode Week toen een iets te zenuwachtige gendarme knalvuurwerk verwarde met geweerschoten en op zijn beurt de trekker overhaalde. In 1918 in Duitsland was het voorwendsel de verlopen voedselpakketten die men aan de matrozen op de oorlogsbodems had gegeven. Ging het over periodes waar de sociale kwestie toch al aan de orde van de dag was? Dat is waar. Maar in Los Angeles in 1992 was het omwille van het uitblijven van een veroordeling van gewelddadige flikken die toevallig gefilmd werden terwijl ze aan het doen waren wat alle politieagenten overal te wereld dagelijks doen. In Albanië in 1997 ontplofte de boel omwille van een zoveelste financiële speculatie. En zo gaat het verder tot op de dag van vandaag, tot aan de recente Arabische opstanden die ontketend werden door de brandende zelfmoord van een Tunesische straatverkoper. Al die gebeurtenissen vormen uiteraard niet de redenen waarom revoluties of opstanden losbarsten, want de dieperliggende wortels daarvan zijn altijd en zullen altijd samen te vatten zijn tot de afwezigheid van een leven dat het waard is om geleefd te worden. Het gaat over voorwendsels. En de voorwendsels zijn bijna altijd banaal.

In werkelijkheid beïnvloedt de veralgemening van het bewustzijn – eens “klassenbewustzijn” genoemd – nu ook weer niet zo veel de genese van opstanden en revoluties, want die hebben zulk bewustzijn niet nodig om los te barsten. Stroomden Los Angeles in 1992, Albanië in 1997 of Tunesië in 2010 soms over van subversieve groepen met krachtige volkssteun? Nee, ze stroomden alleen over van woede, frustratie en wanhoop. En dat volstaat. De eventuele aanwezigheid van subversievelingen speelt, kan spelen, in de loop van de gebeurtenissen, op het vervolg van de sociale ontploffing, op de mogelijkheden en perspectieven die geopend worden. Een revolutie zonder anarchistische stem zal ongetwijfeld meer moeite hebben om de anarchie te naderen, om te experimenteren met vormen van zelforganisatie en zelfbeheer binnen sociale verhoudingen zonder hiërarchische orde en zal de weg meer open laten voor autoritaire oplossingen die er dan de hele horizon van worden. Daarom is het belangrijk om je voor te bereiden, zowel op theoretisch als op praktisch vlak, voor wat er kan gebeuren. Daarom is het fundamenteel om nu al de afkeer van alle partijen, de haat voor alle autoriteit, de nood aan autonomie te verspreiden. Maar het gebrek aan preventieve verspreiding van het subversieve virus is op zich geen synoniem voor afwezigheid van insurrectionele mogelijkheden. Dat zou neerkomen op in de vergissing te vervallen dat er geen revolutie kan zijn zonder revolutionaire theorie. Als we rondom ons de massa’s niet op straat zien komen onder het vaandel van de anarchie of het communisme, zou je daar dan uit moeten afleiden dat het beter is om thuis te blijven? Uiteraard niet. Eigenlijk zou hetgeen Bakoenin overkomen is toen hij Frankrijk verliet ons iets hebben moeten leren. Enkele maanden voor het begin van de Commune uitte hij de woorden dat er geen revolutionaire mogelijkheden meer waren in dat land. Er bestaat geen meetbare en programmeerbare revolutionaire wetenschap met toe te passen ijzeren wetten, bijvoorbeeld. Dat één van de krachten die de revolutie bepaalt, zoals die goede Galleani vaak zei, het onvoorziene is. Dat alleen de meest absolute sociale vrede er het graf van delft. En dus dat we vandaag voortdurend tegenover gelegenheden staan die vaak te wijten zijn aan toeval, gelegenheden die we moeten weten te grijpen in hun vlucht en moeten weten overhoop halen om er het gebruik van te maken dat ons past. Troostend wiegeliedje? Niet echt, want door zo te handelen verplaatsen we de aandacht van een objectief buitenliggend mechanisme dat ons troost naar een individuele vastberadenheid die vandaag erg uit de mode is.

Als er iets is dat de anarchisten zou moeten kenmerken, dan is het wel de weigering van de tirannie van het aantal, de weigering van de politiek. Het individu voor alles. Welke zin heeft het om steun van de massa’s te proberen bekomen waarvan we maar al te goed weten dat die veranderlijk is, niet bepaald wordt door een keuze, maar door een humeur dat van het ene op het andere moment kan omslaan in het tegenovergestelde? Willen we echt de competitie inzake demagogie aangaan met de verschillende politieke rackets in het geloof dat we geslepener zouden zijn op dat absurde terrein? We zeiden het al, revoluties barsten los ook zonder subversievelingen. Het is niet de kwantitatieve groei van de specifieke revolutionaire beweging of het percentage volkssteun die revoluties veroorzaakt. Daarenboven is het niet gezegd dat de volkssteun een synoniem is voor overwinning, daar hebben de Spaanse anarchisten zich wel van kunnen vergewissen. De twee miljoen mensen die achter de doodskist van Durruti liepen hebben geen veertig jaar van franquistische dictatuur verhinderd. Die steun kan in mindere of meerdere mate bestaan, en daarenboven is ze tijdelijk en van voorbijgaande aarde; waarom zou het dan de permanente bekommernis en het referentiepunt van elke actie moeten zijn? Alleen maar omdat de uitgebuiten geen anarchisten nodig hebben om te revolteren, maar de anarchisten de uitgebuiten nodig hebben om de anarchie te naderen? Zoals wel eens gezegd wordt zijn het niet die anarchistische straathonden die de revolutie voeren. Zeker, de kracht van de schok van het aantal is noodzakelijk, daar bestaat geen twijfel over, maar wie zegt dat dit aantal alleen maar kan bestaan door elk van de afzonderlijke elementen ervan te gaan versieren? Ook daar spelen het toeval en het onvoorziene een fundamentele rol. Het perspectief van een numerieke kracht die bekomen werd omdat men erin geslaagd is andere individuen te fascineren met de eigen ideeën en praktijken – en die daarom uniek moeten zijn en zich moeten ontdoen van de blubber van de linksistische eisen – wekt heel wat meer enthousiasme op dan een numerieke kracht die bekomen werd door hier en daar instemming te gaan bedelen, door zich overal in een goed daglicht te plaatsen met de hoed in de hand en de dromen verborgen in je zakken. Een a priori volkssteun kan alleen maar degenen die machtsverlangens hebben doen likkebaarden, degenen die branden van goesting om “de massa’s te organiseren” omdat ze zichzelf uiteraard competenter beschouwen dan de staat en de belanghebbenden zelf (het is te zeggen, de menselijke wezens die de massa’s vormen). Wat er zou kunnen gebeuren tijdens een revolutie, in het heetst van de strijd, hoe wil je dat voorzien? Het is vele malen gebeurd dat totaal onbekende ideeën en praktijken in één klap ontdekt of geherwaardeerd werden zonder dat daarvoor een voorafgaand promotioneel of pedagogisch proces nodig was. Want ze werden overgenomen, verspreid en geperfectioneerd zonder enig contact met hun verschillende protagonisten. Alsof de revolte zich niet verspreidt door directe besmetting, maar eerder door indirecte weergalm. Eerder dan links en rechts handjes te schudden is het dus beter om intens te trillen.

Uiteindelijk is alles een kwestie van te begrijpen wat we willen. De veralgemening van een perspectief dat ons nauw aan het hart ligt, of persoonlijke erkenning? Dat alsmaar meer individuen vijandig staan tegenover de autoriteit en voor zichzelf beslissen hoe te leven buiten en tegen de instellingen, of dat alsmaar meer mensen aan onze lippen hangen en komen applaudisseren voor onze projecten van libertaire sociale organisatie?

Eén van de meest genadeloze kritieken tegen de Spaanse anarchisten kwam van een bekende anti-stalinistische communist die eveneens aanwezig was op het strijdterrein in 1936. In de artikels die hij later aan de gebeurtenissen wijdde kon hij er zich niet van weerhouden om de spot te drijven met die anarchisten, trotse vijanden van de staat aan de vooravond van de revolutie om vervolgens ministers te worden wanneer de revolutie losbarst. En die niet alleen hun ideeën hebben tegengesproken door af te zien van de essentie zelf ervan, maar die het daarenboven gedaan hebben om de bourgeoisie te hulp te schieten! Tegenover zo’n miserie ging hij prat op de oprechtheid en coherentie van zijn communistische gelijken die zeggen wat ze willen doen, en proberen te doen wat ze zeggen: de macht grijpen om die uit te oefenen tegen al hun vijanden. Punt uit. Op degenen die hem erop wezen dat de compromissen van de Spaanse anarchisten te wijten zouden zijn aan het uitzonderlijke karakter van de situatie (een oorlog die de revolutie bedreigde) antwoordde deze communist met de glimlach op de lippen dat er geen revolutie bestaat die zich afspeelt in normale omstandigheden. De revolutie is de uitzondering. Als je op het moment van de feiten exact het tegenovergestelde in de praktijk brengt van wat je altijd getheoretiseerd hebt wordt je pathetisch en belachelijk. Dan is het beter om je vergissing in te zien, eerlijk te zijn en van kamp te veranderen eerder dan excuses te prevelen. Hoe zou je hem ongelijk kunnen geven? We raken er niet uit. Ofwel denk je dat de anarchistische ideeën niet alleen theoretiseerbaar zijn in kalme periodes, maar ook praktiseerbaar zijn op stormachtige momenten; ofwel lever je jezelf over aan het goede oude gezond verstand: zeggen is één ding, doen is iets anders. In het eerste geval blijft het anarchisme vooral een ethische spanning. Daad en gedachte gaan dezelfde tred, niet uit respect voor een ideologische identiteit die buitenshuis geleend werd, maar om je innerlijke individualiteit te bevestigen. En dan is geen enkel compromis, geen enkel opportunisme mogelijk, want dan is het, letterlijk, ondenkbaar. In het tweede geval neemt de politiek de overhand op de ethiek. Maar welke zin heeft het dan om de nood aan directe actie, de moed van de eigen ideeën, de weigering van elke vorm van politieke integratie te verdedigen als je je dan – in het licht van strategische berekeningen – haast om exact het tegenovergestelde te doen? Dat is een beetje zoals prat gaan op je integriteit in afwezigheid van verlokkingen om je er dan bij de eerste gelegenheid van te ontdoen.

En kom alsjeblieft niet af met de goede bedoelingen, het heeft geen zin daarover te praten. Die staan niet ter discussie. Niemand kon en kan vandaag twijfelen over de generositeit van een Juan García Oliver, één van de dichtste kameraden van Durruti. Maar hoe vreselijk is het om een anarchist van de Solidarios, ex-gevangene en onteigenaar van banken, te zien eindigen als minister van Justitie. En in die hoedanigheid het “staakt-het-vuren” bevelen aan de bevolking van Barcelona die in mei 1937 in opstand kwam tegen de machtsgreep van de stalinisten.

Het heeft geen zin om rond de pot te draaien: als een bepaald “extremistisch” anarchisme nooit de revolutie gevoerd heeft, zoals de meest realistische onder de realisten graag herhalen, heeft het “politieke” anarchisme altijd geleid tot collaboratie met de autoritaire krachten, garantie voor verraad en nederlaag. We moeten dus werkelijk alle modellen achterwege laten en onze mogelijkheden bestuderen als we willen slagen daar waar altijd gefaald werd. Maar dan, een uitdaging voor een uitdaging, waarom zou dat dan niet moeten gebeuren om eindelijk kracht te geven aan het eigen streven eerder dan om voor de eerste keer een politieke affaire vrucht te laten afwerpen?

 

[Gepubliceerd op Finimondo.org, 11/9/2012]

 

 

 

In de buik van de sfinx

Monday, August 11th, 2014

Enkele bedenkingen over opstand en revolutie naar aanleiding van Egyptische indrukken

 

Hetgeen in dit artikel geschreven staat pretendeert niet volledig te zijn, en nog minder is het de uitgebreide opsomming van alle opeenvolgende feiten die je al dan niet op een beeldscherm terug kan vinden. Het is een poging om dieper te graven en een betekenis te geven aan een hoop van opgedane indrukken. Het is een poging om hedendaagse vragen te stellen over opstand en revolutie, een bijdrage tot de noodzakelijke discussie hieromtrent.

 

In het kort… voor wie helemaal niet mee was…

Toen in januari 2011 de straten over heel Egypte volliepen met mensen die het einde wilden van hetgeen hen belemmerde te leven (de 30 jaar durende dictatuur van Moebarak, de folterende politie, de economische uitbuiting en honger, naast exuberante winsten en overvloed, net als de patriarchale verstikking van het individu, man en vrouw, jong en oud[1]), was er geen stoppen meer aan. Angst werd van zich afgeworpen, mensen gooiden zich letterlijk in het gevecht. De dood van elke martelaar was een reden voor nog meer mensen om mee te vechten en door te zetten.

Men kwam de straten op voor brood, voor het einde van de armoede en het aftreden van de rijke president met zijn woede opwekkende paleizen. Maar ook voor vrijheid, voor het leven zonder duizenden barrières (waarvan geld er één is, maar niet de enige), en voor het verdwijnen van de dictatuur. Tot slot voor sociale rechtvaardigheid, voor het einde van de uitbuiting en de opheffing van de privileges.[2] Hetgeen aangevallen en verwoest werd, toont deels het karakter van de opstand aan: overal flikkenkoten in brand gestoken, uitgefikte partij kantoren, geplunderde winkels en uitgebrande kapitalistische symbolen.

Na 18 dagen draagt Moebarak de macht over aan veldmaarschalk Tantawi van de Supreme Council of Armed Forces (SCAF), hetgeen in Egypte als een parallelle machtsstructuur met de staat is. 40% Van de Egyptische economie bevindt zich in de handen van deze maffia (waaronder de productie van tal van basisproducten voor gebruik in Egypte), net als het grondgebied van de Sinai onder diens controle staat, en vele terreinen in heel het land in hun bezit zijn of door hen geclaimd worden (waarbij een vaak extreem arme bevolking weggejaagd wordt door soldaten). Er bestaat een verplichte legerdienst met een ter beschikking stelling van het leger gedurende 15 jaar.

De politie die tijdens de 18 dagen van opstand is moeten wegvluchten in hun ondergoed (hun uniform was een vrijgeleide om onder algemene toestemming gelyncht te worden), verdween uit het straatbeeld. Hun aanwezigheid werd niet meer getolereerd, maar nu was het het leger die mensen de grond op sloeg en arresteerde, opsloot, veroordeelde (voor militaire rechtbanken), die op protesten schoot met gassen en kogels. Onder het meer dan een jaar durende SCAF-regime werden er honderden mensen gedood, net als er mensen voor de militaire rechtbank veroordeeld en opgesloten werden en mensen gefolterd en seksueel geagresseerd werden. Het leger dat tijdens de 18 dagen door velen nog op handen gedragen werd als zijnde “één hand met het volk” profileerde zich als zijnde wat het is: één hand met de macht, en kreeg hierdoor een onherstelbare deuk in haar imago.

Onder het SCAF-regime ging alles verder als altijd; de honger, de uitbuiting, de leugens, de ketens. En nu nog steeds. We zijn twee jaar verder, en de hoop en euforie van het geslaagde gevecht tegen de dictator vertonen nu vaak tekenen van depressie, want niets is veranderd, het nieuwe leven waarvan men proefde tijdens de 18 dagen lijkt ver weg. De Freedom and Justice Party (de politieke partij bestaande uit voornamelijk moslimbroeders, maar niet enkel) is intussen aan de macht en Mohammed Morsi is president, maar ze worden uitgespuwd. Als de moslimbroeders voor de opstand op een grote steun konden rekenen, dan is dat omdat zij vaak aanwezig waren met liefdadigheid, daar waar de staat afwezig was, in de armere buurten en de sloppenwijken. Nu zij zich nestelen in de staat en de kapitalistische politiek doordrijven, voelen velen zich uiteraard gedegouteerd om te merken dat de straten waarin ze leven nog steeds kapot zijn, de honger nog steeds aanwezig,… En dus…gaat het door. Talloze partijkantoren van de moslimbroeders werden al in de fik gestoken, net als er vele confrontaties plaatsvonden tussen langs de ene kant moslimbroeders en hun geallieerde religieuze fracties (zoals de salafisten), en aan de andere kant de revolutionairen en andere woedenden. Deze straatgevechten (waarbij aan beide kanten doden vallen, en waarbij inmiddels langs beide kanten sporadisch gebruik gemaakt wordt van vuurwapens) kunnen dus niet enkel gelezen worden als gevechten tegen de moslimbroeders en de Freedom and Justice Party, het zijn evenzeer gevechten voor de voortzetting van de opstand, tegen een nieuwe macht die het leven van mensen onmogelijk maakt.

Het karakter van de opstand

25 Januari was een maatschappelijke explosie, de samenkomst van verschillende broeiende conflicthaarden die de boel deed ontploffen. Het was onvoorspelbaar en onvoorstelbaar, maar het kwam niet uit de lucht vallen.

Het is aan velen hun oren voorbij gegaan zijn, maar protest tegen Moebarak was er al lang, bijvoorbeeld in 2003, aan het begin van de invasie in Irak. Net als overal ter wereld vormde dit ook in Egypte aanleiding tot protesten. Omdat Moebarak besloot om het Suez kanaal te openen voor wapentransport van de VS, werden er tijdens de bijeenkomsten specifieke slogans geroepen tegen de dictator. In 2008 vond er in Mahalla, één van de belangrijkste industriesteden, een algemene staking plaats, die begeleid werd door massale protesten, rellen, betogingen tegen Moebarak, tegen corruptie en prijsstijgingen. Om de beginnende opstand de kop in te drukken, streken er op 6 februari duizenden flikken neer in de stad, waren er massale arrestaties, werd de elektriciteit twee nachten op rij uitgeschakeld, vonden er huiszoekingen plaats in vele huizen in de Nijldelta. In de zomer van 2010 werd de jonge Khaled Said in Alexandria op straat doorgeslagen door de politie, hetgeen een beweging tegen politiefolter op gang bracht. Naast deze gepolitiseerde bewegingen was er ook de sociale conflictualiteit op straat die zich uitdrukte. Een andere politiemoord bijvoorbeeld werd beantwoord met het in brand steken van het desbetreffende flikkenkot.

De maatschappelijke beweging die Moebarak in 2011 na 18 dagen van gewelddadige confrontatie deed vluchten, kent dus een voorgeschiedenis, waarvan hier slechts enkele voorbeelden aangehaald werden. Ook de specifieke dag zelf, 25 januari, was geen toeval. De opstand kreeg een duw in de rug door de activisten die al enige tijd protesten organiseerden op 25 januari (de nationale flikkendag), net als door een golf van stakingen, door woedende revolte omwille van electorale fraude, politiefolter en armoede, net als door het enorme revolutionaire elan aangestoken door de recente gebeurtenissen in Tunesië. Dit geheel zorgde ervoor dat de massa mensen waarmee de straten volliepen ontsnapte aan alle verwachtingen, en controle. Het boezemde zelfs angst in bij hen die gewend waren met een duidelijke omkadering te protesteren. 25 Januari was de eerste dag van een volksopstand.

Deze opstand trekt onze anarchistische aandacht omwille van haar wild en horizontaal karakter, het ontbreken van een politiek etiket, een gemediëerde boodschap[3]. Er bestaat evenwel niet zoiets als een “zuivere” opstand. De biddende mensen op Tahrir tonen bijvoorbeeld eerder de continuïteit van de overheersing aan dan de breuk ermee, maar dat wil niet zeggen dat het hier over een religieuze opstand zou gaan (met als eindresultaat een moslimbroeder president en een nieuwe grondwet gebaseerd op de sharia). Doorheen de woelige wateren van de voorbije jaren heeft deze opstandigheid vele facetten aangeraakt; het is een opstandigheid die gedragen en uitgediept wordt door mensen vertrekkende vanuit wie ze zijn, en niet vanuit het ideaalbeeld van één of andere revolutionair. Die uitdieping blijft verdergaan, en lijkt nu ook alsmaar meer de mogelijkheid te bieden om ook religie als dusdanig in vraag te stellen.

 

Brood en rozen

Een vaak terugkerende kwestie in discussies over opstand is de vraag of het de condities dan wel de droom zijn die mensen ertoe brengen in opstand te komen. Het is duidelijk, moesten mensen tevreden zijn met de onderdrukkende condities waarin ze leefden (en onder deze condities horen zowel deze voortgebracht door het kapitalisme als die in stand gehouden door het patriarchaat,…)[4], dan zouden ze nooit in opstand zijn gekomen. 25 Januari was een explosie van woede, een revolte, maar de woede kan niet de enige drijfveer zijn, gezien woede zichzelf snel weer opbrandt.

De koppige beslistheid om komaf te maken met de onderdrukking kreeg haar impulsen ook van een revolutionair elan dat de droom van een ander leven doet tintelen, en deze droom werd gevoed doorheen de ervaringen van de 18 wonderlijke dagen van opstand. Het is onder andere dit elan dat ervoor zorgt dat we telkens weer verrast worden door nieuws over Egypte op zijn kop. Het is één van de noodzakelijke zuurstoffen die het vuur tot op vandaag brandende houdt. Als het realisme hier het overwicht zou nemen, zou er geen nood meer zijn aan repressie, dan blust men preventief zijn eigen vuur.

Het niet de bedoeling om dit elan hier te verheerlijken als de grote oplossing voor alles. Er is nood aan iets dat ons animeert om tot actie te komen, zeker, iets dat ervoor zorgt dat we de beslissing maken om onze angsten overboord gooien. Maar dit lost de revolutionaire kwestie niet op. Want na het ontwaken uit de roes van deze intense ervaringen, kan de kater wel eens te zwaar doorwegen om nog door te zetten wanneer het minder leuke deel van het gevecht aanbreekt. Men zou wel eens te zeer in de war kunnen geraken door de confrontatie tussen de droom en de lelijke wereld die ons omgeeft, zo zeer teleurgesteld, depressief en in de war dat men het helemaal niet meer weet. Een heldere kijk op de zaken blijft dus evenzeer noodzakelijk, en dit om te kunnen komen tot de juiste vragen, die kunnen leiden tot het goede begrip over hoe te handelen.

 

De tsaar is dood

Om het pad te effenen voor de sociale revolutie moest in Rusland de legende van de tsaar gedood worden. Die legende verbond de onderste lagen van de bevolking, doorheen fascinatie en aanbidding, met de toplaag van de autocratie. Tientallen jaren lang probeerden revolutionairen de tsaar te doden in de hoop daarmee komaf te maken met de volksaanbidding. Toen de revolutionaire groep Narodnaja Volja in 1881 daar eindelijk in slaagde, bleek zelfs de dood van de tiran niet te volstaan om zijn aura, het geloof in een helpende kracht van bovenaf definitief te breken. De weg bleek lang en was een mozaïek van individuele aanslagen, revoltes, ontnuchtering, bloedige repressie. Het zou tot 1905 duren, toen de nieuwe tsaar Nicolaas II aan zijn leger het bevel gaf om te schieten op de massa’s die naar het winterpaleis gekomen waren om de tsaar om toegiften te vragen, voordat dit aura, het image, het goddelijke beeld van de tsaar in stukken uiteenspatte. De vernietiging van het geloof in de macht was één van de belangrijkste opgaves in aanloop naar de Russische revolutie.

De Egyptische geschiedenis van de voorbije twee jaar heeft het aura van de politieke leiders verwoest. Dit is de eigenlijke betekenis van het verdrijven van de dictator. Samen met hem, viel het heilige en onaanraakbare aura van de president van zijn sokkel. En deze vernietigende beweging stopt daar niet. Na de deuk in het imago van het leger, gaat de beweging verder met Morsi. Men kan bezwaarlijk zeggen dat, hoewel het gewicht dat hij en zijn partij uitoefenen op Egypte, deze man en zijn partij gevreesd worden, of geliefd zijn.

De vele karikaturale afbeeldingen die men van alle soorten van leiders kan terugvinden op de muren van de steden vormen een levende getuigenis van de spottende manier waarop er naar de macht gekeken wordt. De vrees, de onaantastbaarheid, het respect afgedwongen door Moebaraks TV speechen, heeft plaatsgemaakt voor uitbundig gelach bij het aanhoren van Morsi’s stommigheden.

De opstand toonde dat de tijd van de dictatuur voorbij was en de machtigen zijn op zoek gegaan naar manieren om een nieuw politiek model te doen aanvaarden. Het verschil tussen democratie hier en democratie ginds, is dat men het daar wil installeren en dat de opstandigen daar niet zaten te wachten op een nieuwe eikel om door geregeerd te worden, maar wilden verder strijden. De extreem lage verkiezingsopkomsten in een erg bewogen land duiden dus niet op eenzelfde apathische houding zoals we die in Europa waarnemen. De lage opkomsten dragen de weigering van het geheel in zich. De verkiezingen zijn een onderdeel van de legitimering van een nieuwe macht. De focus op verkiezingen (net als op andere politieke spektakels, zoals het proces van Moebarak) wordt gezien als een afleidingsmanoeuvre, als een poging van de macht om de aandacht van de revolutionaire beweging naar zich toe te trekken, een poging om mensen hun gedachten terug binnen de door een systeem opgelegde lijnen te krijgen.

De Egyptische samenleving bevindt zich in een politieke impasse: de politiek is schuldig, en ongewenst. Politiek en verkiezingen zijn steeds weer aanleiding voor protesten, rellen, betogingen, fysieke confrontaties en aanvallen. Er is geen enkele politieke fractie die over een serieuze basis beschikt. De Freedom and Justice Party kwam aan de macht omdat zij de partij waren die op de meeste steun kon rekenen. Deze steun is inmiddels voor een groot deel aan het afbrokkelen. Maar de uiteindelijke en fundamentelere vraag is niet zozeer: hoeveel procent van de bevolking trekt er naar verkiezingen of hoeveel protesten worden er uitgelokt door een grondwet, toch veeleer: wie is er in staat om zich in te beelden dat de oplossingen voor de problemen niet moeten komen van degene die ze veroorzaakt heeft (de macht), dat het erom gaat om alle macht definitief weg te jagen. Wie is er in staat zich autonomie in te beelden; autonoom, niet in de zin van zelfvoorzienend in het midden van een massacrerend systeem, maar autonoom als ‘vrij van leiderschap’? Hoewel de macht ontheiligt is, zal men indien dit niet gebeurt toch nog altijd blijven afwachten; op een goede leider, op een oplossing die uit de lucht komt vallen, op god, op de anderen, op … Dat de machtigen de verantwoordelijken zijn van alles is ten dele waar, maar het is evenzeer het sociale weefsel, dat kluwen van verhoudingen dat de maatschappij van de macht vormt, die de situatie waarin men leeft in stand houdt. In een volgende beweging is het aan dat sociale weefsel om zichzelf te vernietigen.

 

Tekenen van sociale revolutie

Het is niet gemakkelijk om een hedendaagse invulling te geven aan wat een sociale revolutie dan wel mag zijn. Bepaalde vragen zijn er niet gemakkelijker op geworden, zo is het wegjagen van de grootgrondbezitter en het in de fik steken van zijn kasteel een noodzakelijk maar niet voldoende perspectief om het kapitalisme te vernietigen. Net als we na het liquideren van de fabriekseigenaars nog achterblijven met een vergiftigde erfenis waar we niets aan hebben. De term sociale revolutie wordt in dit artikel gebruikt om te spreken over het revolutionaire proces dat raakt aan de wortels van de samenleving, namelijk het kluwen van de sociale verhoudingen dat de overheersing in stand houdt.

Wie met een oppervlakkig oog naar Egypte kijkt, zal zeggen dat er een nieuwe macht is, en de revolutionaire mogelijkheid dus opgeborgen is, dat weeral eens alles voor niets is geweest. Want, in the end wilden mensen blijkbaar een religieuze staat. Dit is echter een grote fout, en komt voort uit het lezen van de geschiedenis met behulp van de bril die de macht aan ons gegeven heeft. Laat het duidelijk zijn: een revolutie is geen machtswissel, noch betekent een machtswissel het einde van de revolutie. De macht moet zich ook nog installeren in de hoofden van de mensen, en dit door met haar nieuwe mantra de zuurstof in de geesten die zich geopend hebben doorheen de revolutie te verstikken. In de geschiedenislessen wordt dan verteld alsof deze nieuwe ideeën verdiensten waren, terwijl deze nieuwe ideeën eigenlijk niets anders zijn dan nieuwe legitimeringen en steunpilaren voor een nieuwe orde en dus de doodsteek voor het sociale karakter van de revolutie. Deze vernieuwende ideeën zijn nooit de handen geweest die leven gaven aan de revolutie, toch wel diegenen die haar wurgden.

Soms valt het voor de media wat moeilijker te verbergen dat de rust in Egypte nog helemaal niet weergekeerd is: aanhoudende protesten en aanvallen tegen de kantoren van de moslimbroeders en het presidentiële paleis, confrontaties tussen enerzijds moslimbroeders en vazallen en anderzijds revolutionairen en anderen woedenden, blokkades van wegen, treinen, trams,… Als een revolutionaire proces eindigt wanneer er een nieuwe orde heerst in de maatschappij, kan dit met bijvoorbeeld 9427 protesten[5] sinds Morsi president is bezwaarlijk beweerd worden over Egypte. Deze uiterlijke tekenen van opstand kan men gemakkelijk waarnemen indien men er wat moeite voor doet. et niet

Maar wat speelt er zich onderhuids af? Wat maakt dat de machtigen spreken over Egypte als zijnde in een transitioneel proces, normaal voor een land na revolutie? Wat wordt hiermee bedoeld, anders dan dat de nieuwe macht nog niet aanvaard wordt, dat de hoofden van de mensen er nog niet naar gekneed werden? Met andere woorden: als het revolutionaire proces pas eindigt wanneer de situatie gemanaged wordt, wanneer er gestopt wordt met na te denken, wanneer men zich neerlegt bij de stand van zaken, wanneer men aanvaardt en zich onderwerpt aan de nieuwe ideologie, wanneer het alles verslindende revolutionaire elan verdwijnt, wanneer de wankelende sociale relaties opnieuw gebetonneerd worden door de implementering van de ideologische legitimering ervan (bijvoorbeeld het opnieuw aanvaarden van de relatie overheerser-overheersten doorheen de ideologie van de democratie), wat maakt dan dat er hier beweerd wordt dat dit nog niet aan de orde van de dag is? Wat maakt dat we hier beweren dat de revolutionaire potentie nog aanwezig is, dat er een horizon is, zowel in de hoofden van de mensen als met betrekking tot de toekomst van de maatschappij?

Het revolutionaire proces dat in Egypte reeds meer dan twee jaar met ups en downs maar toch intensief aan de gang is, heeft een soort van permanente conflictueuze breuk geforceerd waarbinnen het mogelijk wordt stappen te zetten naar een andere manier om in het leven en in verhouding tot elkaar te staan dan hetgeen de tradities een leven lang voorgeschreven hebben. De macht van de staat, het leger, het kapitaal vormen samen met de macht van de familie, de tradities, de religie en de sociale controle, een kluwen dat elkaar in evenwicht houdt. Het gevecht tegen de staat en het leger hebben een in vraag stelling geprovoceerd die ook raakt aan het sociale net. Het niet meer geloven in god bijvoorbeeld blijft een problematisch feit in een erg conservatieve samenleving, maar de twijfel aan de religie verspreidt zich (mede dankzij het beleid van de moslimbroeders), net als zij die niet langer in god geloven een reële groep van mensen wordt (die op vele vlakken buiten de samenleving komen te staan waarin het wel aanvaard wordt om Christen, Moslim of Jood te zijn, maar geen atheïst; hiernaast kan men ook mensen terugvinden die wel in een god geloven, maar niet in religie). De weigering van het strikt naleven van de religieuze zedelijkheidsregels (zoals het verbod voor vrouwen om op straat te roken, zoals het verbod op liefdesrelaties buiten het huwelijk, zoals de hoofddoek,…) forceert haar wegen in het openbare leven, net als de individuele revolte tegen de wet van de familie (die op massale schaal doorbroken werd tijdens de 18 dagen van de opstand). De rebellie tegen de volledige onderwerping van het individu aan de familie en de sociale regels uit zich in het dagdagelijkse leven. De angst voor de vader blijkt dieper geworteld dan de angst voor de staat, maar het gevecht is aanwezig. Deze tekenen van een sociale revolutie staan rechtlijnig tegenover de boodschap die over Egypte verspreid wordt, namelijk die van de aanvaarding van een nieuwe grondwet waarin de familie wordt gedefinieerd als onderdeel van het te respecteren traditionele karakter van de Egyptische maatschappij.

De sociale spanningen doorkruisen de samenleving, en dus ook het gezin. In elke familie bevinden zich bijvoorbeeld wel ergens soldaten, net als de revolte tegen de religies (christendom en islam) het hart van de familie raakt. Hetzelfde geldt voor de Moslim Broederschap (en vazallen) die geen schimmige organisatie is die zich ergens buiten de maatschappij bevindt, maar opgebouwd wordt uit leden van alle groepen uit de samenleving. De vele conflicten spelen zich dus niet enkel af tijdens protesten, maar ook in de straat van het dagelijkse leven, in families,… Hoewel velen uit angst hun revolutionaire ingesteldheid (of bijvoorbeeld religieuze afvalligheid, hetgeen tot sociale uitsluiting, en zelf de dood kan leiden) voor de juiste mensen verborgen houden, kan dit niet eeuwig verholen blijven en kan het op een gegeven moment niet anders dan familiale en sociale breuken en ontploffingen veroorzaken met onvoorspelbare deiningen tot gevolg.

Dit zijn tekenen iets dat aan het grommen is in de buik van de sfinx, en de honger naar het villen van het familiale karkas en de sociale controle is een absolute noodzaak om de rest te kunnen verslinden. Om komaf te maken met de rol van de soldaat die als een geprogrammeerde machine op mensen schiet. Om komaf te maken met de rol van de arbeider die voor een zielig hongerloon de natuur verziekt net als zijn lichaam en dat van anderen. Om komaf te maken met de rol van van de man die de vrouw op duizenden manieren controleert of de vrouw die zich op duizenden manieren aan de man onderwerpt, etc.

 

Contra-revolutie

De verschillende machten die de Egyptische maatschappij terug tot orde trachten te brengen beschikken over vele mogelijkheden. Het brute inhakken op de beweging heeft tot dusver altijd een averechts effect gehad. Het vuur verspreidt zich erg vlug in Egypte, over de grenzen van de steden heen en de woedende revolte is te zeer aanwezig om hiermee te spelen. Eerder dan een reden om angstig te zijn, zijn de moorden telkens een reden geweest om moedig te zijn en de boel op stelten te zetten. De vele portretten van martelaren die men op de muren in de steden tegenkomt, getuigen van de innige band tussen degenen die stierven en zij die verder gaan.

De fysieke wapens als stenen, stokken, een bijzonder agressief traangas en kogels worden ingezet tijdens protesten en rellen. De camionetten van de beschermers van de orde kennen inmiddels een nieuw model dat niet ontvlambaar is, met gaten om door te schieten en bedekt met ijzeren grillen die elektrisch geladen zijn (om te voorkomen dat mensen erop kruipen zoals dat gebeurt). Maar er worden ook andere middelen ingezet. Nieuwe wetten worden doorgevoerd, mensen worden na protesten gearresteerd, ook op plaatsen ver verwijderd van waar het protest plaatsvond. Het regent bevelen van procureurs om mensen aan te houden, aanklachten,… In april vond er ook een nieuw precedent plaats waarbij de stakende spoorwegarbeiders door het leger opgeroepen werden en opnieuw aan het werk gezet[6].

Op ideologisch vlak probeert men democratische pacificerende ideeën door te voeren, zoals bijvoorbeeld het idee van “vredevol betogen” dat men in de mensen hun hoofden probeert te planten, in combinatie met de angst die men hen influistert voor een voortdurende chaos. Er wordt gespeeld op het verlangen naar orde dat zich altijd bij een deel van de bevolking zal doen voelen. Er zijn er die knorren dat men vroeger tenminste respect had voor de politiekers, die zeggen dat het onder Moebarak beter was (want stabieler), net als er mensen zijn die terug naar het tijdperk van Nasser willen, èn mensen die oproepen voor de terugkeer van het leger aan de macht. Naast het idee van vredevol protest, probeert men ook de idee van verkiezingen aanvaardbaar te maken. Oproepen tot verkiezingen of instemmen met verkiezingen na een opstand dient steeds enkel en alleen om de opstand te begraven: het doet er niet toe wie de schop hanteert. Het conservatieve en angstige deel van de samenleving is in Egypte samen met het deel dat enkel een politieke verandering wil naar de stembus getrokken, en Morsi is president geworden. Over de opstand vertellen verkiezingsuitslagen ons dan ook niet meer dan dat er ook mensen bestaan die willen dat het revolutionair proces gestopt wordt. Het is een moderne techniek om tot orde te komen.

Naast de aanhoudende pogingen om een nieuw politiek systeem te doen aanvaarden, wordt er natuurlijk ook gespeeld met de reeds aanwezige pilaren van de macht, zoals het nationalisme. Op de televisie zal men spotjes kunnen zien die de Egyptische opstand (de 18 dagen) verheerlijken op een bijzonder nationalistische manier, met een overvloed aan vlaggen en de boodschap: Allen verenigt voor de toekomst van Egypte. Net als de immer verenigende en verdelende voetbalmanie[7] ingezet wordt, en het seksisme. De groepsaanrandingen die tijdens de tweede verjaardag van de opstand enige schaduw wierpen op Tahrir, werden aangezet door vazallen van de macht, maar omwille van de bestaande seksistische verhoudingen in de maatschappij vonden deze vazallen medeplichtigen onder de andere aanwezigen. Wat belangrijk is om te beseffen in het geval van deze groepsaanrandingen, is dat dit reeds voor 2011 gebeurde, en dus zeker geen gevolg is van de revolutionaire situatie zoals sommigen beweren. Deze angstige gedachten spelen enkel in het kamp van de staat, die er enerzijds op uit is om de vrouwen uit de strijd weg te duwen, en anderzijds gretig zit te wachten op allerlei oproepen om de politie terug aanwezig te maken in het straatbeeld. Zoals overal en altijd wordt het schrijnende probleem van seksisme gebruikt, enerzijds als legitimering dat vrouwen beter thuis blijven, en anderzijds als legitimering van de noodzaak van de paternalistische staat en diens ordetroepen om “zwakkeren” te beschermen. Tot slot wordt ook de religie ingezet. Zo wordt er bijvoorbeeld systematisch olie gegooid op het vuur van sektarische conflicten, en imams gebruiken hun gebed om hun gelovigen bijvoorbeeld op te roepen om te gaan stemmen, en ook voor wie te gaan stemmen.

Om af te ronden is er ook de economische repressie. De gevolgen van Morsi’s verderzetting van het neoliberale bewind van Moebarak, (de uitverkoop van Egypte aan allerlei bedrijven die de arbeiders 100% uitbuiten) en de leningen van het IMF en de EU zullen zwaar zijn. De economische terreur zorgt er namelijk voor dat mensen gebonden blijven aan de sociale verhoudingen die hen onderdrukken: de verhoudingen baas-werknemer, de familiale verhoudingen, de concurrentiële verhoudingen tussen mensen,… Wetende dat we in een wereldeconomie zitten, maakt het enerzijds moeilijk hiervoor een uitweg te verzinnen, en tegelijkertijd staat de oplossing als een paal boven water: een internationalisering van de revolutie.

 

Zijn we niet bang voor ruïnes?

Welke vragen dringen zich op in deze revolutionaire situatie in de moderne wereld? Wat kan een revolutionair perspectief zijn? Wat kan een anarchistische minderheid betekenen in deze situatie zonder duidelijke uitweg? Hier wordt niet de oplossing gegeven op vragen die ginder gesteld worden, maar enkele vragen gesteld die belangrijk zijn, voor iedere revolutionaire anarchist, waar die zich ook bevindt.

In de Egyptische situatie, is het duidelijk dat een gigantisch revolutionair elan een diepe breuk heeft geslagen in de samenleving. Echter, de ruimte die geforceerd werd doorheen het conflict en waarin men nu wat beter kan ademhalen, deze ruimte waaruit de staat werd weggeduwd en waar men aan een opbouwend werk zou kunnen beginnen denken; kan de staat deze ruimte niet opnieuw innemen van zodra de tijd er rijp voor is? Met ander woorden: is het voldoende de staat aan te vallen en weg te jagen, of dient de staat vernietigd te worden, zodat ze nooit meer terug kan keren?[8]

Vervolgens is het belangrijk om ons de vraag te stellen of het revolutionaire elan, dat een onmisbare motor is voor de revolutie, wel een voldoende motor is. Dit elan, dat een enorme hoop veroorzaakt, een soort van gelukzalige collectieve dronkenschap, zorgt ook voor een misschien wel evenredige kater achteraf: want een revolutie wordt niet gemaakt op één dag, het is een werk dat doorzetting vraagt, dat discussie vergt, dat nood heeft aan de juiste vragen. De problemen die er voor de revolutie waren, die zullen niet zo vlug verdwijnen als de dronkenschap ons doet geloven. In Egypte zou je kunnen zeggen dat het elan nog steeds aanwezig is en maakt dat mensen doorgaan, maar de realiteit vraagt meer dan dat. Het is de moeilijkste vraag van allemaal: wat nu?

Een nieuwe maatschappij wordt gebouwd op een nieuw soort van relaties onder mensen, en als de oude vormen nog overeind staan, betekent het opbouwen van iets “nieuws” dan niet noodzakelijk de reproductie van het oude, al is het in een andere vorm? Maar als we dit beseffen, dan kunnen we, binnen een revolutionaire situatie, toch niet om de vraag heen van de zelforganisatie van het leven in al haar facetten, ook het “economische”. Misschien kunnen we de vraag omdraaien, en nadenken over welke perspectieven of experimenten geen herinvoering van kapitalistische verhoudingen betekenen. In een land zoals Egypte, waar een niet-kapitalistische vorm van landbouw (federalistisch, volgens collectieven of affiniteiten, strevend naar zelfvoorziening en autonomie) mogelijks nog denkbaar is, zou de onteigening van de grond en het verjagen van de grondbezitters (leger of bedrijven) gepaard kunnen gaan met het verschijnen van nieuwe, libertaire vormen.

Het is zeker dat we als anarchisten zeker niet in de valstrik mogen trappen van het reproduceren van afhankelijkheidsrelaties. Mensen vinden altijd manieren om zichzelf te organiseren voor het overleven, wij hoeven niet tussen mensen en hun leven te gaan staan als liefdadigers die mensen aan zich binden. Maar hoe kan de mentale vernietiging van de macht (het breken met de afhankelijkheidsrelatie van hetgeen ons gebonden houdt aan de onderdrukking en de macht) dan bevorderd worden? Hoe kan men komen tot een verwerping van de technologie die ons afhankelijk maakt van de macht, zelfs voor iets zo elementair als communicatie?

Maar toch, dit geeft nog steeds geen antwoord. Want in een klimaat waar er gevochten wordt voor een andere maatschappij en dit zonder duidelijke antwoorden, dringt zich een begin van wat die nieuwe maatschappij dan wel kan zijn zich op. Hebben we de inbeelding van iets nieuws nodig om te vechten, of kunnen we in staat zijn enkel en alleen te vechten voor de vernietiging van het bestaande, de vernietiging van de onderdrukking en alles wat haar mogelijk maakt? Zijn we in staat ons in te beelden wat een vrije samenleving kan zijn, meer dan te zeggen wat we niet willen? Zijn we in staat ons in te beelden wat vrijheid is, wat vrije relaties zijn, wanneer we nog vast hangen aan teugels? En nog steeds zijn dit geen antwoorden op de vraag “wat nu?”.

En misschien komt het neer op die oude vraag: zijn we in staat om de vernietiging haar echte werk te laten doen, of zijn we eigenlijk bang voor vrijheid? Om een provocerend voorbeeld te geven: wat doe je met de Aswan-dam, die de Egyptische landbouw afhankelijk gemaakt heeft van fertilizers en andere chemische rommel, maar die er eveneens voor zorgt dat de uiterst vruchtbare Nijl niet elke zoveel maanden uit haar oevers treedt. Vermits deze dam noodzakelijk is voor het voortbestaan van het kapitalistische model (dat niet gefundeerd kan worden op het ritme van de getijen), lijkt het afbreken van deze dam een noodzaak om te kunnen experimenteren met libertaire vormen. Maar zijn we in staat om de noodzaak van ruïnes te aanvaarden?

Of: wat doe je met een maatschappij die gekneed is naar bepaalde denkbeelden en waar dus niets meer van overblijft na de vernietiging van deze denkbeelden? Zijn we er klaar voor om de denkkaders die onze sociale relaties sinds onze geboorte vorm hebben gegeven los te laten? Die denkbeelden die ons onze eigenwaarde geven, die identiteiten waaraan we kunnen vasthouden, en waarnaar we kunnen teruggrijpen in tijden van crisis. Zijn we er klaar voor om onafhankelijk te zijn, in ons denken en in ons handelen?

De vraag is wat mensen uiteindelijk tegenhoudt: de gewapende machten of het verlangen naar orde, misschien een nieuwe orde, maar toch: een orde. De revolutionairen komen onvermijdelijk tegenover deze vragen te staan, en dan dringt de finale vraag zich op: zijn we werkelijk niet bang voor ruïnes?

En als we werkelijk niet bang zijn voor ruïnes, moeten we doorgaan met het vernietigen van alle illusies, net als de huizen waarin ze geboren worden, hoe gewelddadig dit ook is.

 

De internationalisering van de revolutie

Een minstens even belangrijke vraag dringt zich op, voor ieder, ongeacht diens context. Het is die vervelende vraag van het internationalisme, die onszelf in ons ondergoed doet staan. Onze internationalistische taken zijn nochtans eenvoudig.

We moeten nadenken, over wat een revolutionair anarchistisch perspectief kan zijn in een moderne wereld. Indien dit geen gedeelde zorg is, zal er niets van komen.

We moeten de revolutionaire vlam daar waar we wonen en actief zijn aanwakkeren. De aanvreting van de macht in al haar vormen propageren.

Tot slot moeten we manieren bedenken om onze solidariteit met anarchistische revolutionairen elders uit te diepen. Dit is cruciaal en noodzakelijk. Niet enkel om te leren over opstand en revolutie, maar om doorheen discussie te kunnen komen tot een eigen begrip van wat het is dat wij kunnen doen.

Dit internationalisme is geen politiek spel. Het gaat niet over coalities die opboksen tegen elkaar, het is niet het bepalen van een programma en het zoeken van aanhangers. Het is niets meer dan het begrip dat de opstandigheid die zich elders afspeelt zuurstof nodig heeft, dat de opstand geïnternationaliseerd moet worden.

 

 

[1]              Het gaat hier over patriarchale onderdrukking in de originele betekenis van het woord, namelijk een onderdrukkend samenlevingsmodel gebaseerd op de wet van de familie. Zonder te beweren dat deze wet geen verschillen inhoud voor mannen en vrouwen, voor jong en oud, lijkt het ons belangrijk om naar voren te schuiven dat het hier over een familiaal karkas gaat. Indien dit niet overwogen wordt, gaat men voorbij aan de eigenlijke betekenis van dit specifiek onderdrukkingsmodel. Het seksisme, uiteraard zoals overal massaal aanwezig, is eerder dan een systeem, een reeks van denkkaders en ermee gepaard gaande praktijken die het systeem mede in stand houden. Maar niet enkel. Ook de economische noodzaak maakt dat mensen aan hun familie gekluisterd blijven en gehoorzaam zijn, net als de religie en de sociale controle. Wanneer men rebelleert tegen één van deze aspecten, zal men geconfronteerd worden met een repressie op alle vlakken.

 

[2]              De eisen van de Egyptische opstand zijn “Brood, vrijheid, sociale rechtvaardigheid!”.

 

[3]              Uiteraard waren er genoeg mensen te vinden om hun boodschap aan CNN te verkondigen, maar het ontbrak duidelijk aan een programma, een politieke visie.

 

[4]           Onder condities waarin mensen gedwongen worden te overleven wordt niet enkel de armoede beschouwd, maar ook bijvoorbeeld de allesoverheersing van één enkele aan te gehoorzamen droom (vb religie). Net als de wet van de familie evenzeer tot de onderdrukkende condities behoort waarin zovelen gevangen zitten. De verplettering van het individu en de onmogelijkheid van het individu om vrij te leven is één van de drijfveren achter de opstand.

 

[5] Officiële cijfers spreken over onder andere 2387 betogingen, 1013 stakingen, 811 sit-ins, 503 optochten, 482 bijeenkomsten, 1555 wegblokkades, 28 aanvallen op officiële konvooien, 18 fysieke aanvallen op staatsinstellingen en 16 uitgebrande staatsinstellingen (dit gaat alleen over de staatsinstellingen in strikte zin zoals rechtbanken of ministeries).

[6]              Zoals eerder vermeld, staat men na het uitzitten van de legerdienst nog 15 jaar ter beschikking van het leger.

 

[7]              Zie heel het gebeuren rond Port Said, dat gebruikt wordt om de concurrentiegevoelens tussen Caïro en Port Saïd aan te wakkeren tot zelfs haatgevoelens.

 

[8]     Doorheen de geschiedenis zijn er vele tragische voorbeelden te vinden van situaties waar revolutionairen de indruk krijgen dat ze de staat op de knieën hebben gekregen, terwijl die zich in feite gewoon even terugtrok om zich te reorganiseren. In die zin kunnen we een onderscheid maken tussen het terugdrijven van de staat, wat een zekere ruimte tot vrij experiment toelaat, en de vernietiging van de staat, die het quasi onmogelijk maakt dat ze, op een gelijkaardige manier, terug de touwtjes in handen zou nemen. Die vernietiging is zowel een materiëel als een mentaal gebeuren: het einde van het vertrouwen in autoriteit en hiërarchie gaat gepaard met de kordate verwoesting van wat een staat mogelijk maakt, zoals het geweldsmonopolie (door iedereen te bewapenen), de fiscaliteit (door de goudreserves of eigendomsregisters te doen verdwijnen), de leiders (door ze, al dan niet preventief, onschadelijk te maken), de repressieve capaciteit (opblazen van gevangenissen en gerechtshoven),…

 

Aanval

Monday, August 11th, 2014

Zoals een kameraad het goed samenvatte heb je twee dingen nodig om te handelen: ideeën en middelen.

Je ideeën ontwikkelen en begrijpen, de vooroordelen en gemeenplaatsen bekritiseren, je vijandigheid tegenover de wereld die ons omringt grijpen. De tijd en ruimte veroveren om na te denken, iets wat alsmaar moeilijker wordt in deze wereld; discussiëren en uitdiepen samen met enkele kameraden. Niet toegeven aan de gemakzucht en de oppervlakkigheid, niet terugdeinzen voor de inspanningen die nadenken en uitdiepen vereisen. Dingen snel doen gaat vaak niet samen met dingen goed doen. Affiniteiten ontdekken; de onvermijdelijke breuken leven; de integratie, haar bedrog en haar beloftes de rug toekeren. Coherent en dapper zijn met je ideeën, vertrouwen hebben in jezelf om vertrouwen te kunnen hebben in andere kameraden. En vervolgens, beslissen om te handelen: de mozaïek leggen van het begrip en de wil om over te gaan tot de aanval.

Vanaf dan moet je meer praktische kwesties aanpakken. Waar kan ik de vijand bij verrassing overvallen en aanvallen? Waar bevindt die vijand zich vandaag, hoe niet in de val trappen van de spoken en beelden die de macht rondom zich uitstalt? Om goed toe te slaan moet je begrijpen in welke tijd en ruimte je je begeeft. Je moet op de loer liggen om de gelegenheid te grijpen, maar zonder af te wachten. De aanval is iets serieus, maar wordt gespeeld. Het is een spel waar de regels moeten bepaald worden door het begrip en de wil van de aanvallers. Je kan niet hopen dat alles in één keer gewoon uit de lucht komt vallen, je moet de nodige inspanningen doen om de aanvalsmiddelen die tot je beschikking staan te bestuderen, de technische aspecten van het te vernietigen doelwit, de praktijken om de surveillance te omzeilen. De vijand doet geen geschenken, de aanval is een kwestie van rebelse intelligentie en opstandige wil.

Nog langer in het defensieve blijven betekent elke dag dat de overheersing overeind blijft een beetje meer de mogelijkheid begraven van een revolutionaire transformatie. Het gaat erom het initiatief te nemen en over te gaan tot de aanval. Niet om iets te bewijzen aan de overheersing, noch om de schijnwerpers van de ensceneerders van de politiek en de vertegenwoordiging aan te trekken, maar om de structuren en mensen die de autoriteit belichamen te treffen en te verwoesten. Zoals een ondergrondse stroom die de eeuwenoude gebouwen van de overheersing ondermijnt.

Als er organisatie nodig is, dan is dat slechts een eenvoudige technische kwestie, een organisatie van de praktische taken. De aanvalsgroepen zijn autonoom en onafhankelijk, een garantie dat de subversieve creativiteit niet herleid wordt tot een unilateraal en vastgeroest schema, beste verdediging ook tegen de tentakels van de repressie, best denkbare situatie om wendbaar en onvoorspelbaar te blijven. Alleen vanuit die autonomie is daadwerkelijke, informele coördinatie denkbaar en wenselijk; een coördinatie die samenvalt met gedeelde perspectieven en projecten. De kleine vuurgroepen zijn niet gescheiden van het geheel van de revolutionaire activiteiten, ze maken er deel van uit. Ze zwemmen als visjes in de oceaan van de sociale conflictualiteit. Het archipel van autonome gevechtsgroepen voert een diffuse oorlog die ontsnapt aan alle controle, vertegenwoordiging en omsingeling door de overheersing.

Niemand kan geloven dat de revolutie en de subversie louter en alleen het oeuvre zouden zijn van de actiegroepen. Ze zijn niet meer of minder dan wat ze zijn en wat ze in staat zijn om te doen: een beetje gist in de sociale fermentatie, een beetje moed en vastberadenheid tegenover de berusting en collaboratie, enkele suggesties over de identificatie van de vijand en hardnekkige, hartstochtelijke vernietigers. Maar individueel is het het grote avontuur van een leven opgevat als revolte, het zoete gevoel leven om soms de coherentie aan te raken tussen wat we denken en wat we doen. De revolte, dat is het leven.

 

 

De veroordeelden

Monday, August 11th, 2014

Juli 1936. Tegenover de militaire coup van de fascisten en de reactie breekt de opstand van het ‘volk onder de wapens’ los. In verschillende steden, in het bijzonder in Barcelona, slaagt de opstand er tegelijkertijd in om de staatsstructuren bijna tot niets te herleiden. Bijna, want enkele maanden later zal de contrarevolutie zich buigen over het statelijke lichaam dat de revolutionairen voor dood hadden gehouden.

Zo’n twee weken later breekt ook in Valencia de opstand uit. We zijn nu in de laatste dagen van juli. Zoals overal elders worden de kazernes aangevallen, de ordetroepen ontwapend en worden vele comités opgericht om het hoofd te bieden aan de noden van de sociale revolutie… of om haar beetje bij beetje de nek om te wringen. Ondertussen is de militaire rebellie in een aanzienlijk deel van Spanje geslaagd in haar opzet en tekenen de frontlijnen zich af. Er worden libertaire milities gevormd, voornamelijk onder impuls van de anarcho-syndicalistische vakbond CNT en de anarchistische federatie FAI. Een van die milities zal zichzelf de naam ‘ijzeren kolonne’ geven. Voordat ze uit Valencia vertrekken om naar het front te gaan, vallen de eerste kernen van deze kolonne in wording de gevangenis van San Miguel de los Reyes aan en bevrijden ze er alle gevangenen. We laten het woord aan een ‘incontrolado’ die een jaar later terugblikt op die dagen:

«Ik was jong, en ik ben ook nu nog jong, want toen ik drieëntwintig was vloog ik in de bak en toen ik eruit kwam omdat de anarchistische kameraden de poorten van de gevangenis openzetten was ik vierendertig. Elf jaar onderworpen aan de straf geen mens te zijn, een ding te zijn, een nummer! Samen met mij kwamen vele mensen buiten die evenveel ondergaan hadden, die eveneens getekend waren door de mishandelingen die we sinds onze geboorte ondergaan hadden. Sommigen trokken de wijde wereld in vanaf het moment dat ze de straatstenen onder hun voeten voelden; en wij anderen, hebben onze bevrijders vervoegd die ons behandelden als vrienden en ons liefhadden als broeders. Samen met hen hebben we beetje bij beetje de ‘ijzeren kolonne’ gevormd; samen met hen hebben we met reuzenstappen de aanval ingezet tegen de kazernes en de gevreesde Guardia Civil gedwongen om haar wapens af te geven; samen met hen hebben we met bittere aanvallen de fascisten teruggedreven tot achter de bergpieken waar ze nu nog altijd zitten. Gewend aan het nemen wat we nodig hadden om de fascisten op te jagen, hebben we voorraden en wapens buitgemaakt. En we hebben ons een tijdje gevoed met wat de boeren ons aanboden, en we hebben ons bewapend zonder dat iemand ons een wapen cadeau gaf, met wat we door de kracht van onze armen hebben ontrukt aan de rebellerende soldaten. Het wapen dat ik heb en liefkoos, dat me vergezelt sinds ik die noodlottige bak verlaten heb, dat wapen is van mij, het behoort mij toe; ik heb het wapen dat ik in mijn handen heb genomen als een mens, en op dezelfde wijze zijn bijna alle wapens die mijn kameraden in handen hebben van ons, echt van ons.»

 De ijzeren kolonne zal samen met andere milities het front rond Teruel houden, een stad die bezet en versterkt wordt door de fascistische troepen. Deze kolonne onderscheid zich door haar onbuigzaamheid, door haar weigering om de oorlog te laten voorgaan op de revolutie. Overal waar ze komt strooit ze de zaden van de nieuwe samenleving, van het ‘libertaire communisme’ zoals men in die tijd zei, en steunen ze de boeren om de gronden te collectiviseren, sociale centra te bouwen, scholen, theaters,… De kolonne wordt dan al met een scheef oog bekeken door de andere antifascistische formaties ; die argwaan zal zich later ook uitbreiden naar de centrale comités en de hoge rangen van de CNT, wanneer de leiding van de CNT kiest voor de collaboratie met de politiek en vier ministers aanlevert voor de republikeinse regering. De kolonne toont ook haar revolutionaire vastberadenheid en haar weigering van de ‘antifascistische oorlog vóór alles’ door het front te verlaten, terug te keren naar Valencia waar haar miliciens de eigendomsaktes en politie-archieven op straat verbranden, de republikeinse politieagenten ontwapenen en een aantal juweliers onteigenen (23 september 1936): ‘We vragen om de vernietiging van alle documenten die het tirannieke en onderdrukkende verleden vertegenwoordigen waartegen ons vrije bewustzijn rebelleert. We hebben de documenten vernietigd en we denken eraan om alle gebouwen in te nemen die, zoals het justitiepaleis, in andere tijden gediend hebben om de revolutionairen te begraven in de gevangenis en die vandaag, nu de dageraad van een libertaire samenleving aanbreekt, geen enkele bestaansreden meer hebben.’ (Om korte metten te maken met de leugens. Een manifest van de ijzeren Colonne, Puerto Escadón, 1 oktober 1936)

 

Tegen november 1936 slagen de communisten erin hun positie spectaculair te versterken dankzij intriges, politieke strategieën die samen met Stalin bekokstoofd worden en de oprichting van een geheime politieke politie in Spanje. De contrarevolutie trekt onder de vlag van het ‘antifascisme’ beslist op. De milities worden afgeschaft, er wordt een ‘volksleger’ gevormd onder één commando, gecontroleerd door de republikeinse staat die uit haar as verrijst. De militarisering van alle strijdende krachten zal de sociale revolutie definitief wurgen. De ijzeren kolonne toont zich als één van de hardnekkigste tegenstanders van de militarisering en bestrijdt maandenlang het ministerieel decreet. Tegen maart 1937 geeft uiteindelijk ook de ijzeren kolonne toe aan de chantage en de dreiging zonder munitie of wapens te vallen, uit de CNT gezet te worden en uitgeroeid te worden door het ‘volksleger’ dat grotendeels onder controle staat van de communistische partij. De kolonne wordt omgevormd tot een ‘divisie’ die een zekere autonomie behoudt, vele miliciens verlaten het front en worden gezocht door de politie. We vinden deze kameraden onder meer terug onder degenen die in mei 1937 in Barcelona in opstand komen om voor een laatste maal te proberen de contrarevolutie weg te vagen.

De onderstaande tekst is een vertaling uit de dagkrant die uitgebracht werd door de ijzeren kolonne, Linea de Fuego. Met de ‘samenstelling’ van de ijzeren kolonne in het achterhoofd, haar revolutionaire activiteiten zowel aan het front als in het hinterland en het erg aanwezige bewustzijn onder de miliciens dat de contrarevolutie de overhand aan het krijgen was, spreekt deze dialoog recht tot het hart van degenen die in eerste persoon de revolutionaire en anarchistische spanning leven. Zowel gisteren als vandaag.

 

 

De veroordeelden

 

Gek!

Hij moet echt gek zijn.

Want het was volle maan, hij hield zich op een afstand, zittend op die hoge rots, met zijn blik op de vallei gericht.

Zo waren velen, in de kolonne, gekken zoals hij: verslaafd, boordevol sentimentalisme. Het verhaal van “Dum-Dum” heb ik jullie al verteld. Zijn psychologie was, net zoals die van Claudio, niet uitzonderlijk.

Roman was ook zo’n verslaafde, één van de diepst getroffenen. Zijn zenuwen trilden, gespannen door het enthousiasme, tot op het punt dat ze soms tot uit de loopgraven opkwamen, uitbrekend, opspringend vanonder de struiken… Het leek alsof hij de hele natuur wou omhelzen: “Wat een geluk! Wat een geluk,”, liet hij los, “om te kunnen leven op dit moment!”. Het gebeurde nochtans ook dat hij ineenkromp alsof hij wou verdwijnen, zich opsluitend in een onoverkomelijke stilte, zijn hele zijn tot leed gereduceerd.

 

De eerste serieuze strijd die de kolonne tegen de fascisten voert was een grandioos spektakel. Halfnaakt, quasi ontwapend, wierpen ze zich met de furie van een orkaan op een vijand die gedwongen werd om weg te vluchten, hun huid verliezend in de wilde vlucht.

 

“We zijn een bende gekken”, zo werd het door Roman gewaardeerd.

Omdat het volle maan was, had hij zich op de top van die hoge rots gezet.

Er zijn twee wachtrondes voorbijgegaan en hij blijft daar. Is hij in slaap gevallen misschien? Een ogenblik lang kunnen we het vlammetje waarmee hij zijn eeuwige pijp aan houdt niet meer waarnemen.

Culata staat op wacht op dezelfde borstwering, drie groepen verder. Hij observeert het front, de woelige heuvels, onbeweeglijk, tot aan de vijandelijke loopgraven. Van tijd tot tijd kijkt hij naar Roman die hem de rug toedraait, ginds, op de rots gedrukt. Nog even en het einde van zijn wacht breekt aan, dan gaat hij hem opzoeken, met het risico zijn rust te verstoren. Hij wil met hem praten… Hij heeft zin om met hem te praten.

Culata is het soort man waarvan er veel aanwezig zijn in de kolonne: zacht… Een groot kind.

 

– Wie is daar?

– Vrijheid!

De afgevaardigde van de centurie komt dichterbij:

– En?

– Niks… Ik ga uitrusten.

De ‘afgevaardigde’ zet z’n weg verder richting de dichtst bijzijnde hut, die het geluid maakt van zware ademhaling.

Het moet middernacht zijn, het uur waarop Culata afgelost wordt, en hij stapt binnen in de barak: verwarring bij de lichamen onder de dekens, een zware, dikke atmosfeer… Hij schudt één van de slapers wakker:

– Hé jij! De wacht…

De door slaap versufte schildwacht pakt zijn geweer, in zijn deken gewikkeld. Koud. Zijn verstijfde ledematen rillen.

– Ik ben niet moe, ik ga ginds een sigaret roken, zegt Culata tegen hem.

De andere bekijkt hem, dan draait hij hem de rug toe en blijft daar, onbeweeglijk, de nacht inademend, zijn blik op de heuvel gefixeerd.

Roman slaapt niet. Hij is zijn pijp aan het aanblazen wanneer het geluid van stappen zijn gezicht doet omdraaien. Culata komt dichterbij:

– Wat doe je daar?

– Ik rook.

Culata gaat naast hem zitten.

Een lange stilte.

Beiden lijken enkel aandacht te hebben voor de houtskool die de tabak consumeert.

– Jij bent een rare…

Roman draait zich onmerkbaar om, alsof hij wil antwoorden, en dan bedenkt hij zich, stopt zijn pijp tussen zijn tanden.

– Je bent een rare… Ik heb je karakter lief, maar soms weet ik het niet… Je bent een goeie kameraad voor iedereen, maar we hebben altijd de indruk dat we je niet echt kennen, alsof je iets beschermd in het diepste van jezelf. Dat is goed. Ik wou dat ik zo was.

Culata stopt daar, om dan dadelijk weer verder te gaan:

– Weet je, deze namiddag, toen jullie aan het discussiëren waren, toen heb ik gehoord dat je zei dat er vele revolutionairen zelfmoord zouden plegen na de overwinning. Ik ben niet zeker of het dat was dat je wou zeggen… Was het dat?

– Ongeveer…

Culata, in zijn nopjes, tevreden op zijn rots:

– Het heeft me aan het denken gezet. Ik was ook geneigd om zoals jullie te denken, maar ik vind simpelweg de woorden niet om het uit te drukken. Ik heb over dat alles al nagedacht, in feite, en, ja, de revolutie… We zullen winnen! We moeten overwinnen! ’t Is alleen… zij die in de volle strijd gevallen zijn, zij, wij, zullen het immense voordeel gehad hebben gestorven te zijn wanneer ze verlicht waren door hoop op de overwinning, terwijl de overlevenden die de dagen erop het voortouw zullen nemen, dat staat vast, zoals jij het gezegd hebt, zullen zichzelf doden uit walging.

Roman rilt, alsof hij schrik heeft voor wat hij nu zal horen. Het is niets meer dan een interpretatie van zijn gesprek, een interpretatie die misschien wat simplistisch is, oppervlakkig, die hem doet vermijden dat Culata, ook hij, besmet is door het scepticisme. En hij voelt zich genoodzaakt om te liegen:

– Je hebt niet begrepen wat we zeiden.

Culata kijkt hem aan, twijfelend. Roman dringt aan:

– Nee, je hebt het niet begrepen!

De andere lijkt ermee in te stemmen:

– Dat kan zijn… Ik ben onontwikkeld, ik heb niet veel gelezen, ik, maar…

Hij stopt een ogenblik, en dan, heftig:

– Ik heb maar al te goed begrepen wat jullie gezegd hebben! Je hebt gewoon schrik, je hebt schrik dat dat alles zich uitbreidt en de revolutie in gevaar zal brengen! Waarom die angst? De bal is aan het rollen, je weet het maar al te goed, en niemand zal die kunnen tegenhouden. Ik… Luister, ik ben van het type die niets ‘goed’ verwacht van de triomf van de revolutie. Wanneer dit alles voorbij is, als ik dan nog leef, dan zullen de kameraden zelf me vermoorden, of ik zal mezelf doden. Ja, ik verberg het niet, jullie weten het allemaal, ik ben niets meer dan galgenaas. Heel m’n leven lang heb ik dingen gedaan die misschien niet echt mooi waren, maar ik, niet in staat om uit te drukken wat ik toen voelde, werd aangespoord door een woedende revolte denk ik. Ik voelde de wonde van de onrechtvaardigheid op mijn huid. Heel mijn zijn rechtte zich en riep me toe dat er daarvoor geen enkele rechtvaardiging bestond…

 

Hij haalt zijn vuur boven. Het radertje geeft een lichtgevend stof. Ginds, in de diepte van de vallei, weerklinkt een schot, als een zweepslag. Men hoort de kogel, voorspelt de geluidsbaan van haar traject…

– Ja, ik heb dan misschien wel slechte dingen gedaan, maar ze hebben mij er nog meer aangedaan. Mijn lichaam heeft vreselijke straffen ondergaan. Longen die minder robuust zijn dan de mijne, die zouden vandaag aan flarden zijn… En de revolutie heeft me vervolgens de kans gegeven om klappen uit te delen. Ik heb ze uitgedeeld! Hier en aan het front! Ik weet dat ze ginder naar me op zoek zijn… Ik weet ook dat er zijn die gisteren nog gezworen vijanden waren en nu steun krijgen van de comités. Dat soort mensen vindt altijd een ander om in hun plaats aan de frontlinie te gaan staan… Maar dat kan me allemaal niets schelen. Wanneer ik zeker wist dat iemand een vijand was, dan heb ik ‘m vermorzeld, en ik weet dat ik op mijn beurt zal vallen, dat ze me zullen doen vallen. Maar hoe dichtbij dat moment ook mag wezen, ze zullen te laat komen, in elk geval, want deze maanden van intense strijd zijn een heel leven waard… En jullie, zelfs als jullie denken dat jullie moeten doen alsof, ik ben er zeker van dat ik jullie begrijp. Jullie strijd is in essentie, ook al verschilt ze wat, dezelfde. Jullie weten, of in elk geval vermoeden jullie, dat de revolutie niet aan jullie hoop zal voldoen. Jullie zullen het zien, jullie zien nu al de strebers die zich overal aanmelden en zich klaarmaken om de overwinning te beheren. Jullie, jullie problemen, jullie dromen, jullie hoop… Ik en zij die op mij gelijken, galgenaas, die vandaag enkel aanvaard worden om de stoottroepen te vormen…

 

Opnieuw een stilte.

– Jullie en wij, zelfs als we winnen, en wij gaan meer aan de overwinning bijdragen dan wie dan ook, wij zijn veroordeeld…

Lange stilte. Culata wacht tot Roman zal spreken. Tevergeefs.

Hij ondervraagt hem:

– Wat denk jij ervan?

Roman staat op het punt om uit te roepen: ”Je hebt gelijk!” Hij houdt zich in, en antwoordt vaag:

– Ja, dat kan zijn… Maar dat is allemaal van geen belang…

Dan, bruusk, verandert hij van onderwerp:

– Luister, we zijn met enkelen een slag aan het voorbereiden op de fascistische posities… Kunnen we op jou rekenen?

Culata springt op:

– Natuurlijk! Voor wanneer is het?

– Morgenavond. Het is gevaarlijk. Luister…

De twee mannen beginnen te fluisteren. Culata stemt toe, gretig, enthousiast: “Ja, dat is het…”

En gedurende de hele nieuwe wachtronde blijven ze daar, ginds, op die rots.

Ver weg laten enkele knetterende mitrailleurs van zich horen, gorgelende geweren.

De nacht licht op door het lichtgevende gegaap van haar volle maan…

 

 (Línea de Fuego, nr.68, 11 december 1936)

 

Voor wat we zijn.

 Onze kolonne heeft zich op haar eentje gevormd. Het enige in overvloed aanwezige materiaal was het enthousiasme en het vertrouwen in de overwinning tegenover de franquistische aardwormen.

Maar alles was jeugd en de ontketende storm waartegen de kolonne ging vechten met enkel haar hersenen en haar spieren kon haar niet schelen.

En zo is het gebeurd dat we in Barracas toekwamen om dan kilometers en kilometers af te leggen doorheen het stilzwijgende land van de Aragonezen.

We hebben gevochten en overwonnen door onze ideeën te verspreiden en we werden gehoord.

We hebben de gouden graanhalmen zien groeien en daarmee ook onze aantallen strijders.

Ze zijn naar onze ijzeren kolonne gekomen omdat ze een ijzeren karakter hebben, en van dat metaal is en zal onze strijd gesmeden zijn.

Wij zijn de rebellen en wij steunen de hegemonie van de rebellie.

Wij hebben oorlog gevoerd voor de revolutie; aan het front, aan de voorhoede met de wapens die gehanteerd werden door de spieren. Achter het front, in de stad, met de wapens van de geest.

Sommigen haten ons, anderen hebben ons lief.

Maar die ‘anderen’ zijn arbeiders die in ons de trouwe wachten van de revolutionaire principes zien.

De bureaucratie die geboren werd in de revolutie haat ons, want we hebben haar ontmaskerd en als ware parasieten aan het daglicht blootgesteld.

Maar hun haat kan ons weinig schelen.

We willen daarentegen dat de fabriek en het platteland met ons en met de revolutie zijn.

We werden belasterd en tot ketters verklaard.

Maar onze ketterij doet ons eer aan, maakt ons waardig door ons naar de spitsen van de waarheid te voeren.

We zijn het waarlijke licht van ons leven, want voor bevrijding zijn wij geboren.

We vormen het immense legioen dat opzoek gaat naar de overvloed, zodat allen van elkaar zouden houden.

We geven geen loon, maar de weg van het licht en het broederschap.

Laten we met het heden breken om onszelf te verhinderen terug te keren naar haar verrotte en modderige bedding.

Laten we vaste grond bieden waarop de stad van de ware mensen kan gebouwd worden, gebaseerd op vrije geesten.

Jeugd en ijzer. Daarom, voor wat we zijn, zullen we overwinnen.

 

(Línea de Fuego, 14 december 1936)

 

 

 

Het labyrinth van de technologie

Monday, August 11th, 2014

Hoe beginnen over een argument dat zo complex is als technologie? Technologie onder de loep nemen betekent de totaliteit van deze moderne beschaving analyseren: niet enkel haar industriële perspectieven, noch alleen haar apparaten en structuren, niet alleen de hiërarchie en de specialisering die deze apparaten introduceren in de sociale verhoudingen, of enkel de “nederige objecten” die onze manier van leven tot in haar diepste wortels overhoop gehaald hebben, net als ze onze dromen en verlangens dooreengerammeld hebben, de manier waarop we naar onszelf en onze wereld kijken.

Wat is technologie? Wanneer je je die vraag stelt, bots je op de moderne religie – het universele fetisjisme van de technici. De technologische mystiek verantwoort haar wereld en geeft uitleg over de “mensheid” die haar dient. Haar bekritiseren, haar willen overstijgen, betekent blasfemie, vergelijkbaar met het voorstel om te leven zonder longen. Het regent dan absolute stellingen. Je kan je niet ontdoen van de technologie, je kan niet alle machines vernietigen, ons overleven is ervan afhankelijk. Technologie heeft ons altijd al vergezeld. Iemand heeft gezegd dat wanneer een aap een tak gebruikt om tussen de mieren op een boom te zoeken, ook dat technologie is.

Wat een vluchtig argument, die technologie. Ze lijkt elk mogelijk gebruik van armen en werktuigen te beduiden, elke vorm van activiteit! Als al die activiteiten vormen van technologie zijn, dan is er eigenlijk geen probleem en blijft er alleen nog het onbegrip van de pessimisten over en de luddistendomheid over die de arbeidsbesparende machines willen kapotslaan. Alles verandert, maar alles blijft hetzelfde. En zweten voor een computer zou gewoon een andere manier zijn om met een tak tussen de mieren te zoeken!

Technologie is een feit, daarover kan geen twijfel bestaan. Ze bepaalt ons terrein en schept de termen van wat we zeggen. Ze is onzichtbaar omdat ze alomtegenwoordig is. Woorden en antwoorden worden door haar geboetseerd, de taal is door haar besmet. Vanaf het moment dat “ze altijd bestaan heeft” kan je hoogstens nog discussiëren over een bepaalde stijl of een component van de technologie die je kan gebruiken of afwijzen op basis van de criteria van de technologische mystiek: efficiëntie, snelheid, compatibiliteit met de rest van de mega-machine. Zeker, niemand ontkent dat er ook andere ervaringen en noties van de menselijke verhouding tot de natuur bestaan hebben, maar al die manieren en opvattingen zijn al lang vergeten. Het is evident dat die gebrekkig, oubollig, onderontwikkeld waren, of gewoon voorbijgestreefd werden door de vooruitgang. Je kan toch niet terugkeren naar het verleden, nietwaar? En is het verleden soms niet vooral een andere versie van het heden?

Toen het industriële kapitalisme in volle bloei was werd de ondernemersgeest beschouwd als “de ware aard van de mens”. Vermits het in de aard van het beestje lag, moest ook de indigene wereld van de “primitieve bevolkingen” een vorm van vrije markt hebben gehad waar de ondernemers konden concurreren met “goederen en diensten”. Later, naarmate de mechanisering zich doorzette werd de mens gezien als een “gebruiker van werktuigen”– homo faber – en herleid tot één kenmerk (zijn techniek), terwijl zijn complexe culturele en linguïstieke activiteiten, de symbolen en de mythologieën vergeten werden. Deze opvatting over de menselijke natuur was zo diep geworteld dat de archeologen bij de ontdekking van de grotschilderingen van Altamira in 1879 beweerden dat het een grap was omdat de jagers van de Ijstijd – volgens deze experten – niet voldoende vrije tijd konden hebben (té zeer in beslag genomen door de “strijd om te overleven”), noch over de nodige creativiteit konden beschikken (aangezien alleen complexe apparaten verfijning bieden) om een dergelijk wonderbaarlijk kunstwerk te scheppen.

Nu, het is courant om een deel te verwarren met het geheel, om de mensheid te beschouwen als een uitvloeisel van de ingeboren technieken. Deze manier van kijken negeert de complexe rituelen, talen, nabootsingen en dromen van de “primitieve bevolkingen” en verkiest zich blind te staren op hun technieken. Het beschouwt alle culturele ontwikkeling, alle “vooruitgang” als functies eigen aan de technologische omwentelingen. Zo zouden hun recipiënten, hun houten werktuigen beschouwd moeten worden als vereenvoudigde vormen van cybernetica, nucleaire vaten, laserchirurgie. De Technolatrie vereist dat elk ding bij haar naam genoemd wordt. Deze opvattingen bevinden zich trouwens ook niet ver van de orthodoxe marxistische historische analyse die zegt dat de “economische onderbouw” de “supra-structuren” zoals godsdienst, staatsvorm, cultuur en bewustzijn bepaalt.

 

Een levenswijze

Als je de technologie uitsluitend identificeert met instrumenten en machines, of beweert dat elke fysieke inspanning om materiële objecten te vervaardigen technologie is, dan betekent dit dat je haar betekenis niet gevat hebt. De technologie heeft het leven immers totaal veranderd en de technologische structuren hebben de menselijke verhoudingen volledig gewijzigd en naar eigen beeld herschapen.

Technologie definiëren als de manier waarop de mens een actie volbrengt – van het plukken van een vrucht tot het lanceren van een ruimteraket –, beweren dat een samenleving waar alle menselijke inspanningen gedomineerd worden door de technologie in essentie gelijkaardig is aan een samenleving die over beperkte technieken beschikt, komt neer op de verhulling van het feit dat de technologie een levenswijze is, een specifiek type van samenleving. Op die manier werkt het technocratische bewustzijn dat de wereld objectiveert en amputeert op een manier die de technologie langs de ene kant als alomtegenwoordig en universeel beschouwt en haar langs de andere kant verdingelijkt tot een object dat uitwendig is aan de sociale verhoudingen omdat het “neutraal” zou zijn. Het merendeel van de discussies over de technologie sluiten trouwens af met lijsten en fragmentarische analyses van instrumenten, machines en technieken, omdat het technologische bewustzijn op die manier werkt.

Net zoals het kapitaal gelijkgesteld werd met de industriële structuren en de geaccumuleerde rijkdom, terwijl het in werkelijkheid veel meer is dan fabrieken en geld – omdat het een feit is van sociale verhoudingen –, werd de technologie verward met machines en instrumenten terwijl het een kwalitatief andere vorm van overheersing is – bestaande uit sociale verhoudingen. De technologie is Kapitaal, de triomf van het anorganische, de mensheid gescheiden van haar instrumenten en universeel afhankelijk van de technologische apparaten. (De critici van de technologie worden er regelmatig van beschuldigd zich tegen het instrument te verzetten, terwijl het in werkelijkheid de moderne technologie is die de instrumenten heeft vernietigd doorheen het mechaniseren van het leven en de menselijke activiteit op die manier heeft gedegradeerd.)

Technologie is de inpalming en mechanisering van het leven, de universele proletarisering van de mensheid en de vernietiging van de socialiteit. Het gaat niet simpelweg over machines, noch over de mechanisering en de inpalming alleen. Dit soort van fenomeen is niet nieuw in de geschiedenis; wat nieuw is, is het feit dat deze functies in elk aspect van ons bestaan werden geprojecteerd en geïncorporeerd.

 

Haal elke Chinese muur neer

Het gebruik van werktuigen en eenvoudige machines om een resultaat te bekomen is één van de tienduizenden activiteiten die de mens verricht. Maar tot aan de moderne technologische beschaving was de techniek slechts een deel van een organisch geheel. Ooit werd de techniek alleen maar in bepaalde, beperkte en welomlijnde omgevingen toegepast. Zelfs in de activiteiten die wij vandaag als technisch beschouwen, was dát niet het overheersende en belangrijkste aspect. Voor het bekomen van bescheiden economische doelen was de technische inspanning bijvoorbeeld ondergeschikt aan het plezier elkaar te ontmoeten en samen te zijn. De sociale relaties en het menselijke contact waren belangrijker dan de technische schema’s en de dwang van de arbeid.

De samenleving was vrij tegenover de techniek, ook al was ze er niet van gespeend. Met relatief eenvoudige hulpmiddelen vervaardigden individuen objecten met een opmerkelijke behendigheid en fijngevoeligheid. Dit was eveneens een type van techniek, maar zonder de karakteristieken van de huidige technieken. Naargelang de bijzondere kwaliteiten van elkeen, variëerde elk ding van individu tot individu daar waar de moderne techniek deze verscheidenheid eerst heeft proberen elimineren (gestandaardiseerde productie) en nu een valse verscheidenheid schept. De recente kapitalistische ontwikkeling naar een verscheiden en gedifferentiëerde productie gericht op de doelgroepen en markten, inclusief het cybernetische individu, scheppen een verscheidenheid die vals is omdat ze niet bepaald wordt door de uniciteit van de individuen, maar door de noden die de technocratie en het kapitalisme vandaag zèlf scheppen en opwekken in het geatomiseerde menselijke wezen. De verscheidenheid zit ‘m immers niet alleen in het eindresultaat, maar juist in het hele proces van verlangen, activiteit en uiteindelijke vervaardiging. En vermits zowel de verlangens als de activiteiten en de concrete vervaardiging vandaag de logica van de moderne technologie volgen, is de verscheidenheid van de nieuwe kapitalistische productieprocessen slechts schijn en spektakel.

Vandaag is de technologie niet langer een geheel van instrumenten en technieken maar sociale orde. Terwijl de lokale, verscheiden, beperkte technieken vroeger het teken van de cultuur droegen en van de individuen die zich ervan bedienden (wat niet hetzelfde is als beweren dat die cultuur daarom emanciperend of ontvoogdend was), wijzigt de technologie vandaag universeel alle individuele condities. Ze schept een eenzijdige, enorme homogene technologische beschaving die “elke Chinese muur” neerhaalt, een menselijk subject creëert dat onteigend en geatomiseerd is en onder de mantel van verscheidenheid eigenlijk identiek is van Lapland tot in Taiwan.

Er is geen specifieke machine of een bepaald aspect van de technologie dat verantwoordelijk is voor deze transformatie. Het is eerder het samenkomen in de mens van een pluraliteit, niet van technieken, maar van systemen van technieken. Het resultaat is een operatief totalitarisme; geen enkel deel van de mens is vrij en onafhankelijk van deze technieken.

 

Kenmerken van de technologie

Eerst en vooral: de technologie is automatisch, het selecteert de te gebruiken middelen volgens haar eigen regels. Zo comprimeert ze de keuzes, maakt die ‘automatisch’ en maakt ze de menselijke interventies en oordelen daarmee overbodig. De technologie “objectiveert”.

Ten tweede reproduceert ze zich vanzelf. Zeker, de technologie zoals we die kennen is een product van de bestaande sociale verhoudingen en beïnvloedt die op haar beurt, maar de technocratie schept een eigen wereld en referentiekader dat ertoe neigt alle andere denkkaders uit te schakelen. In die zin omkleedt de technocratie zich met een aura van onomkeerbaarheid.

Ten derde is de technologie unitair, ze vormt één groot alles; ze is een geheel van praktijken. Het is absurd om over technologie te spreken zonder het ook over haar gebruik en toepassingen te hebben. Wat de technieken die gebruikt worden om een brug te bouwen of een harttransplantatie uit te voeren ook mogen zijn, alleen hun toepassingsgebied verschilt, niet hun psychologische kracht, interne compositie en logica. Er ontstaat een proces van samenvloeiing waardoor de technieken noodzakelijkerwijze tezamen vooruitgaan. Eén sector van de technologie wordt gecombineerd met een andere om nieuwe, ongelooflijk snelle en meer omvattende systemen te maken.

Ten vierde: de technologie is universeel, ze produceert overal hetzelfde resultaat omdat het overal haar logica is die aan het werk is. De technologie brengt nooit iets anders voort dan haar eigen fetisjisme, nooit iets dat in contradictie is met haar eigen logica en drijfveren. Technologie maakt dus niet vrij, niet onafhankelijk, niet mooi, niet individueel. Zelfs haar vaak brute, zichtbare gevolgen (bijvoorbeeld milieuverwoesting, kernrampen, voedselvergiftiging) brengen méér technologie, méér technische oplossingen voort. Elke ontwikkeling van de technologie, elke technische ontwikkeling die bepaalde onaangename technologische gevolgen wil “bijstellen” zal andere en vaak nog rampzaligere gevolgen voortbrengen.

Ook de technieken die gebruikt worden om de menselijke wezens aan de bovenmenselijke eisen van de technologische omgeving “aan te passen”– de eisen die doorheen de arbeidsdiscipline en de sociale isolatie in de psyche van de massificatie en mechanisering worden ingeblazen – dienen alleen maar om de mensheid te integreren in de technologische omgeving en gedienstiger te maken, dus meer bedreigd, meer doordrenkt van angst, meer gedemoraliseerd. De pogingen om deze omgeving te vermenselijken met “menselijke technieken” zoals onderwijs, entertainment, koopwarenconsumptie, psychologische conditionering, propaganda en medicijnen dienen alleen maar om hetgeen er nog overblijft van onze onafhankelijkheid, onze bestaansmiddelen en onze vermogens uiteen te doen vallen. Het permanente proces van de degradatie van de mens en zijn individueel denk- en handelsvermogen is de voorwaarde voor verdere technologische ontwikkeling.

 

Een neutrale technologie?

De notie van “neutraliteit” die aan de technologie toegedicht wordt is gewoon belachelijk. Die notie komt voort uit het niet willen toegeven dat de massificatie van de technologie een kwalitatitieve transformatie veroorzaakt heeft, in slechtere zin. Het is evident dat de technologische structuren de overeenkomstige menselijke structuren hebben vervangen, de manieren van denken en experimenteren.

De auto wordt bijvoorbeeld beschouwd als een loutere vervanging van het paard of de kar, maar de technieken van massaproductie in de opvatting van Ford over de massadistributie hebben aan de auto een betekenis gegeven die niemand had kunnen voorzien. Fords revolutie komt aan het einde van een lange periode van technische voorbereiding. De productie via assemblageband en de inwisselbaarheid van de deelprocessen gaat terug tot aan het einde van de 18de eeuw; aan het einde van de 19de eeuw was het mechaniseringproces relatief stabiel en bracht het een bloei van verwachtingen teweeg (die zich bijvoorbeeld openbaarden in de toenmalige populariteit van de grote internationale industriebeurzen) die de fundamenten legden voor een enthousiaste verwelkoming van de auto als massaconsumptieproduct. De rol van de staat was fundamenteel omdat enkel de staat over de middelen beschikte om een transportsysteem voor de auto te bouwen.

Laten we de auto verder als voorbeeld nemen. Wie kan ontkennen dat de technologie haar eigen inertie, haar eigen richting, haar eigen culturele omgeving heeft geschapen? Denk er maar aan hoe de auto onze wereld, onze gedachten, onze beelden, onze dromen, onze vormen van vereniging op enkele generaties tijd gewijzigd heeft. De auto heeft onze gemeenschappen ontworteld, ons platteland bedorven, onze oorspronkelijke manieren van eten veranderd (of er alleszins deels toe bijgedragen die te veranderen), heeft onze waarden heringedeeld, onze seksualiteit besmet, onze lucht vervuild zowel met de productie als met de consumptie ervan, heeft het veralgemeende opofferingsritueel aan de assemblagebanden of op de straten geschapen.

Maar de auto is maar één uitvinding naast duizenden andere. Wie zou gezegd hebben dat miljoenen mensen amper een paar jaar na de uitvinding van de televisie een aanzienlijk deel van ‘hun’ tijd voor de beeldbuis zouden doorbrengen, in plaats van die tijd te gebruiken voor een andere soort van activiteit? Wie had gedacht dat de wereld een radioactieve nachtmerrie zou worden, voorbestemd voor vernietiging, na amper enkele jaren van gebruik van atoomenergie? En welke gevolgen zullen al die recente nieuwe technologieën nog hebben?

 

Meer dan een stoommotor

Er bestaat geen twijfel over: technologie muteert ons en onze ervaringen. De impact van de technologie doet zich niet enkel in de middelen voelen, maar ook in de doeleinden van de sociale handelingen van individuen.

De industriële Revolutie heeft een nieuwe omgeving voor de mensheid geschapen, een nieuwe manier van leven. Het was veel meer dan een stoommoter of een ontrafelaar van katoen, het was een nieuw tijdperk en een nieuw perspectief.

De industriële technologie heeft de grote gevolgen gehad die we kennen en de nieuwe technologieën zullen nog veel diepgaandere gevolgen hebben omdat ze zich baseren op de substantie van onze samenleving – de informatie en de communicatie. De voorvechters van de nieuwe technologieën verheerlijken de successen van de neuro-wetenschappen die tonen dat het nu mogelijk is om de activiteit van het menselijke verstand te analyseren en te meten. De technocraten weten niet alleen hoe we denken, maar zijn in staat om het concept van intelligentie zelf te wijzigen.

De mystificatie die achter elk technologisch discours schuilgaat wordt evident. Hetgeen aan het veranderen is, is werkelijk een definitie, een beschrijving, een manier van kijken naar iets dat de technocratische structuur niet kán begrijpen zonder de aard ervan te veranderen. De technologie legt zich op aan de menselijke geest, een procrustesbed[1] dat het denken zal “revolutioneren” door het te verplichten zich aan de parameters van de machine aan te passen.

De meest courante overtuiging van het techno-mysticisme is dat de ervaringen gediversifiëerd worden door de moderne technologieën, de mechanisering en de digitale communicatiesystemen. In werkelijkheid betekent de technologie een universele verarming van de menselijke ervaring. De mechanisering heeft onze horizonten beperkt door onze culturen te reguleren in een techno-cultuur en door elke nuance, elke bijzonderheid te vernietigen. Dat zie je bijvoorbeeld in de mechanisering van de landbouw en vooral de fruitteelt, een sector waar de invloed van de mechanisering geleid heeft tot de standaardisering van het fruit in bijzonder weinig variëteiten. De nieuwe, zogenaamd ‘exotische’ fruitsoorten die vandaag op de markt beginnen komen, blijven standaardproducten omdat ze voortgebracht worden door eenzelfde technologische productiewijze.

 

Naar de computerschermen staren

De discipelen van de mechanisering beweren dat een gecomputeriseerde wereld ons vrij maakt om te kiezen welke informatie en producten we willen ontvangen en consumeren; meer nog, dat we rustig iets anders kunnen kiezen als bepaalde informatie of koopwaar ons niet bevallen. Dat alles verschilt niet zoveel van het zappen tussen televisiezenders. Alle informatie wordt identiek omdat de technologie de kennis naar haar beeld en gelijkenis smeedt. En de ervaring van haar gebruik is overal hetzelfde.

Welke informatie je ook wil, of het nu gaat over de seismische schokken in de baai van San Francisco of de verkeerssituatie in Tokio, over Franse wijnen of exotische bestemmingen, je kan die alleen maar krijgen door naar de schermen te staren, door je aan de gebruiksmodus van die technologieën aan te passen. Hetgeen aan de computer kan aangepast worden, wat door de technologie kan doorgegeven worden, blijft “leven”– al de rest verdwijnt. Kijk maar hoe snel de introductie van draagbare telefoons, computers, mini-computers, intelligentie horloges, alomtegenwoordige netwerken ons denken, ons gedrag, onze gewoontes verandert. We leven in een pseudo-gemeenschap die aaneenhangt met elektronische banden; de “oude” directe ontmoeting verdwijnt alsmaar meer naar de achtergrond en wordt ontdaan van haar vroegere karakter en waardering.

Ook de taal verarmt steeds meer. Net zoals het dagelijkse leven ingrijpend verandert, ondervindt ook de taal die veranderingen. Sommige manieren van denken, sommige woorden en noties kwijnen weg en zullen verdwijnen. Op die manier zullen de toekomstige generaties het gebrek aan iets dat ze nooit gekend hebben niet meer kunnen voelen. De taal van de computer zegt alles wat gezegd moet worden; taal en betekenis worden het exclusieve terrein van de computer en de videobeelden. De geschiedenis wordt de geschiedenis die op de schermen verschijnt en niets anders.

Ook de “individuele” cultuur ondergaat dezelfde herconfiguratie. Alles, elke eigenschap, elk kenmerk, elke voorkeur die niet aan het nieuwe technologische systeem kan aangepast worden, wordt absurd, onaanvaardbaar en buitenaards geacht. Het computergeheugen vervangt beetje bij beetje het menselijke geheugen (denk maar aan de veranderingen in het onderwijs, waar de nadruk niet meer ligt op het bijbrengen van “kennis”, maar over de technologische manieren om “kennis” te vinden, op te zoeken, te googelen.). De individuen lijken alsmaar meer op de machines die ze gefabriceerd hebben, ze spreken dezelfde taal en hanteren dezelfde efficiëntistische logica.

Net zoals informatie is ook taal niet “neutraal”. Taal is betekenis en betekenis vertegenwoordigt de macht; betekenis controlen en fabriceren staat gelijk aan het controleren en fabriceren van het menselijk subject.

Naar een cybernetische politiestaat

“Absurd!”– zeggen de verdedigers van de mega-machine –“De technologie is niet ontsnapt aan de menselijke controle, het is gewoon iets dat we gebruiken; en vooral, het is een activiteit die we zelf gekozen hebben.”

Niemand ontkent dat je kan kiezen. Maar er zijn maar twee keuzes: ofwel de imperatieven van de technologie aanvaarden, ofwel de termen van het individu. Uiteraard is de technologie niet iets dat buiten de menselijke interacties ligt. Het is de gemuteerde vorm die deze interacties hebben aangenomen; de toekomstige vormen van de overheersing zullen zich niet op leegte vestigen.

Onze totale afhankelijkheid van de technologie is de andere zijde van onze afhankelijkheid van de staat. De technologieën, eens geïncorporeerd als “interface” van de staat, hebben een nieuwe vorm van overheersing geschapen. De cybernetische politiestaat heeft zich meester gemaakt van het geheel van technologieën en mechanismes van sociale controle; ze coördineert die allemaal terwijl ze vroeger op chaotische en competitieve manier functioneerden.

Zijn we ondertussen niet aanbeland bij een alomtegenwoordig identificatiesysteem via de computers? Zijn alle gegevensbanken niet min of meer met elkaar verbonden, niet alleen van de nationale politiediensten, maar ook alle andere gegevens: consumentengegevens, medische informatie, administratieve gegevens,…? De enorme databanken slaan zowat elke actie op die we doen, elke reis die we maken, eender welke ontmoeting, eender welke bankverrichting, al onze activiteit. Dat is geen fictie meer, dat is geen doembeeld meer, dat is geen “1984”-overdrijving van eeuwige pessimisten, dat is een realiteit die alsmaar alomtegenwoordiger en allesomvattend wordt. Tenslotte is het ook belangrijk om hierbij te benadrukken dat deze evolutie van de laatste vijftien, twintig jaar niet gebeurde doorheen een enorme repressieve operatie of openlijke dwang vanwege de “macht”, maar door een universele integratie van allen in het technologische koopwarensysteem. De technologie botste niet op veel weigerachtigen juist omdat ze integraal deel uitmaakt van de bestaande en heersende sociale verhoudingen. Alle absurditeiten ten top, maar in de wereld van de technologische rationaliteit is niets opzienbarend: in sommige streken beschikken de bevolkingen niet over stromend of zuiver water, maar wel over wifi-netwerken, GPS-positiebepalingen, mobiele telefoons. Wat absurd en onzinnig kon lijken, is vandaag doorheen de technologie perfect rationeel en waar geworden.

 

De vrijheid is geen absolute

De vrijheid is geen absolute, uiteraard. Haar notie ondergaat dezelfde transformatie als de hele sociale sfeer. Dankzij dat proces wordt de technologie beschouwd als drager van nieuwe “vrijheden” en niet als de verwoester van vrijheid.

De verschillen en barrières tussen mens en machine staan op het punt neergehaald te worden. Het onderzoek naar de integratie van het menselijke brein in cybernetische systemen kunnen eigenlijk niet anders dan het menselijke wezen overbodig maken, net zoals de komst van de technologische industrie elke vorm van gemeenschap die buiten haar pseudo-gemeenschap bestaat voorbijgestreefd maakte. De irrationaliteit van de ‘cultuur’, van de liefde en van de dood, van de hartstochten, en waarom niet, van de anarchistische strijd, worden overwonnen door de technologie; de computer brengt een eeuwige slaap zonder dromen.

Maar de technologie mag dan nog erg efficiënt zijn in het scheppen (direct of indirect) van machtigere vormen van overheersing, ze is niet noodzakelijk even capabel om de eigen ontwikkelingen en de gevolgen ervan in de hand te houden, de conflicten, de verwoestingen en crises die de toepassing ervan teweegbrengt.

 

De technologische gevolgen

De technologie kan niet van zichzelf afgezonderd en bestudeerd worden doorheen haar eigen technieken. Het laboratoriumexperiment door de techno-hiërarchie in een bepaalde sociale of geografische omgeving is technologie en heeft haar eigen sociale implicaties op zich. De resultaten van de innovaties hebben noodzakelijkerwijze uiteenlopende en onvoorspelbare betekenissen voor de verschillende sectoren van de mega-machine. Doorheen haar grootsheid en haar territoriale verspreiding heeft ze reeds uitgeschakeld wat eens lokaal was en allen afhankelijk gemaakt van de apparaten. Maar door de activiteit van de mens te herleiden tot de zuivere “rationaliteit” van haar procedures, schept ze haar eigen inertie en haar eigen “bewegingswetten”.

De technologie, gestrikt door haar eigen instrumenten en gecentreerd op de hyper-rationalisering van de productieprocessen, plaatst een activiteit niet enkel voorbij de mogelijkheden van de individuen om er nog controle over uit te oefenen, maar stelt zich uiteindelijk in de plaats van de eigenlijke doelen waarvoor ze bestemd was. Hoe is het bijvoorbeeld kunnen gebeuren dat de productie van brood die in bepaalde landen lokaal en op grote schaal plaatsvond, bijna volledig overgenomen werd door de mechanisering van de grote bedrijven? Hoe is de mensen hun opvatting over de aard van dit levensmiddel kunnen veranderen, een opvatting die zo weinig veranderde in de loop van de eeuwen en altijd een symbool is geweest onder alle levensmiddelen? Aan het eind van de 18de eeuw is de mechanisering beginnen binnendringen in elk aspect van het bestaan. Ook de landbouw en de voedselproductie werden onder de heerschappij van de technologie gebracht. Aangezien de technologie investeringen en gesofisticeerde machines vereiste, werden er nieuwe methodes bedacht om de consumptie te bevorderen. Massificatie vereist uniformiteit, maar uniformiteit doet de kwaliteit dalen. Het valt makkelijk aan te tonen en te begrijpen dat de smaken veranderd zijn, dat de oude ‘instincten’ uitgeschakeld werden. En, nogmaals, het is niet een specifiek moment in de transformatie van de technieken dat van tel is, noch welke vormen van technologie gebruikt werden, maar wel het hele proces van massificatie dat bescheiden, organische activiteiten heeft ontrukt aan de gemeenschappen en individuen waarna de megamachine die kon opslokken. Maar het bakken van brood is slechts een deeltje van de lange cyclus die begint met het zaaien. De mechanisering valt elk aspect van het organische leven binnen en stelt zichzelf ervoor in de plaats waardoor de structuur van de landbouw, de band tot de grond, het voedsel voor altijd veranderd werd. Niet alleen het brood gaat erop achteruit door de mechanisering, maar ook de mens staat alsmaar verder van de grond. Het technologische proces verandert producten en mensen.

 

Out of control

Zelfs de verdedigers van de technologie geven toe dat de technologie geen andere logica hoort (bijvoorbeeld, wenselijkheid, sociaal nut, maatschappelijke visie, waarden…) dan haar eigen logica. Sommigen onder hen vallen de “technofobie” van haar critici aan en stellen dat het probleem de mensen zijn die nog niet geleerd hebben om te gaan met de “vrijheid” die de technologie zou bieden. Volgens haar apologeten is de technologie een instrument dat capabel maakt, geen dwingend mechanisme en is het echte probleem het menselijk vermogen om haar “te beheren”. De absurditeit van deze bewering springt in het oog. De technologie heeft ons de vrijheid gegeven haar te dienen, de keuze om te handelen binnen de technologische omgeving. De technologie is dwingend omdat ze een omgeving is, een omgeving die alle andere omgevingen moet uitschakelen om te bestaan.

Een schrijver die de technologie welgezind is haalt de welgekende metafoor uit de literatuur aan van de machine die door haar snelheid oncontroleerbaar wordt: “Als we in de toekomst gecatapulteerd lijken te worden door een dolgedraaide motor, zou het kunnen dat de voornaamste reden hiervoor onze incapaciteit om te leren hoe de motor werkt, noch om die te sturen in de richting die we willen gaan.” Deze bewering doet denken aan iets wat Lenin gezegd heeft tijdens het laatste partijcongres waar hij in april 1922 aan deelnam. Hij zei dat hij vaak de onaangename indruk kreeg een chauffeur te zijn die zich er plots van bewust wordt dat zijn auto niet in de richting rijdt die hij wil. “Machtige krachten,” zo verklaarde hij, “doen de sovjetstaat van haar oorspronkelijk pad afwijken.” Tot die machtige krachten behoorde uiteraard de hypnose van de autoritaire politiek.

Diezelfde “machtige krachten” van het autoritarisme en het technologische optimisme zijn vandaag op parallelle wijze aan het werk. In de technologische maatschappij zal de technologie aan het roer blijven staan. De “menselijke factor” kan niet door de computers geprogrammeerd worden als beschermingsmaatregelen tegen hun macht over ons; die kan alleen maar bezwijken. De “auto” is out of control. En wij?

Wij kunnen beginnen met het neerhalen van de mythe die van de technologie iets heilig en onherroepelijk maakt. Onafhankelijk worden van de technologie, de wereld met onze eigen ogen bekijken en niet doorheen de schermen van de computers, de ongelooflijk zware en ingewikkelde inspanning blijven doen om zelf te denken en te voelen, wars van alle technologische rationaliteit. We kunnen beginnen met alle vooroordelen van deze beschaving omver te stoten, de verdere vernietiging van gebieden en omgevingen te verhinderen, ons te verzetten tegen de triomf van de vooruitgang, de apparaten van de technologische en politieke propaganda uit te schakelen, de uitgezaaide structuren en mensen van de technocratie saboteren en aanvallen. En in die gevechten moeten we ons ontdoen van alle economistische en technologische denkmodellen over efficiëntie, productiviteit enzovoort. Laten we elkaar goed verstaan, we stellen iets voor dat in geen geval kan geschieden doorheen een politiek en technologisch programma.

 

[1]           Procrustes (Griekse mythologie) was een herbergier in de omgeving van Eleusis die voorbijkomende reizigers uitnodigde om bij hem te overnachten. Als ze op zijn uitnodiging ingingen kwam Procrustes kijken of zijn gast in het bed pastte. Meestal was dat niet zo. Was een gast te kort, dan rekte hij zijn ledematen met geweld uit, was hij te lang, dan hakte hij er een stuk van af.

 

Oorzaak en gevolg

Monday, August 11th, 2014

Het is niet gemakkelijk om een vinger te leggen op alle gevolgen die de alomtegenwoordigheid van technologie heeft op het leven. Men kan zonder al te veel complexe uiteenzettingen aantonen welke verwoesting bijvoorbeeld de uitvinding van kernenergie teweeg heeft gebracht, of hoe de industriële revolutie de planeet terminaal heeft gemaakt. Het is logisch dat een strijd tegen deze gevolgen ook een strijd moet zijn tegen hun directe oorzaken, in dit geval kernenergie en industrialisatie. En hoewel dit twee machtskolossen zijn, die daarenboven stevig in de samenleving geworteld zitten, zijn ze éénduidig, begrijpbaar en herkenbaar. Maar als de kwestie van technologie dichter bij huis wordt gebracht wordt het ingewikkelder.

Want dan wordt duidelijk dat ze oneindig veel gezichten heeft, en dat lang niet al deze gezichten als lelijk aanschouwd worden. Het aanvallen van de schijnbaar onomstotelijke neutraliteitsstatus van technologie is een noodzakelijke stap als we zicht willen krijgen op haar werkelijke impact op het leven. Een van de meest voor de hand liggende argumenten ligt in het ‘onderzoek’ dat aan de basis ligt van de ontwikkeling van bepaalde technologieën. Veel wetenschappelijk onderzoek wordt in het leven geroepen door bijzonder kapitaalkrachtige spelers die azen op het directe voordeel die de ingebruikname van bepaalde technologieën hen kan opleveren; economische reuzen die hun handel sneller en efficiënter willen maken, of staten die hun controle willen aanscherpen. Maar ook elders vindt onderzoek plaats. Bijvoorbeeld in de laboratoria van zogeheten ‘incubators’; plekken die vaak verbonden zijn met universiteiten en die geld en middelen verschaffen voor de ondersteuning van jonge of startende ondernemingen. En dan is er nog wat je ‘fundamenteel onderzoek’ zou kunnen noemen. Onderzoek waarvan de rechtstreekse toepassing nog niet duidelijk is, en dat op het eerste zicht gericht is op de vergaring van kennis. Dit soort onderzoek komt niet zelden tot stand door een samenwerking uit verschillende hoeken (bedrijven, staten, universiteiten, …), en kan de nationale grenzen wel eens overschrijden. Prestige is hier zeker een grote drijfveer, het eenvoudige verlangen de eerste te zijn iets te ontdekken, en een autoriteit te worden op een bepaald gebied. Maar uiteraard doet alleen al het fantaseren over wat zekere technologieën mogelijk zouden kunnen maken op het vlak van commercie en controle menig geldschieter nu al watertanden.

De intenties van diegenen die betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek zijn gericht, de technologieën die ze voortbrengen zijn onschuldig noch neutraal.

Parallel met de ontwikkeling van allerlei nieuwigheden ontplooit zich ook een uitgestrekt netwerk van technologische snelwegen (waar bijvoorbeeld het internet, stroomnet en televisie een groot deel van uitmaken) die de constante werking en propaganda van heel de overheersing moeten verzekeren.

 

Dat een algemene verslaving aan technologie vooral de pacificatie ten goede komt spreekt voor zich, maar het blijkt ook een diepere invloed op ons doen en laten te krijgen. Zo blijkt dat we ons stilaan maar zeker aanpassen aan de technologie. Zodat zelfs die ogenschijnlijk ‘neutrale’ middelen die velen gebruiken omdat ze het communiceren, denken of handelen zouden vergemakkelijken, uiteindelijk de communicatie, het denken en handelen zelf gaan bepalen en vernauwen.

De totaliteit van deze vaststelling is angstaanjagend, maar de technologie aanvallen blijft mogelijk. De pistes die ons op ideeën kunnen brengen gaan grof gesteld twee richtingen uit. Aan de ene kant is er het arsenaal aan technologische uitwerksels die, aangezien ze stilaan tot alle uithoeken reiken, gevonden en vervolgens uitgeschakeld of gesaboteerd kunnen worden. Het zal snel duidelijk worden dat voor het kapot maken van hoog-technologische apparatuur geen hoog-technologische middelen of kennis nodig zijn. Aan de andere kant heb je de eigen verhouding met technologie in het dagdagelijkse. Als men het beslag dat de technologie op het denken en doen legt wil weigeren, kan men z’n autonomie tegenover die technologie best zo groot mogelijk proberen maken. Het is immers die onafhankelijkheid die ervoor kan zorgen dat grote delen van het leven, maar ook van strijden, niet de bemiddeling en verminking van de technologie hoeven te ondergaan.

En het is vooral dat laatste, het aandeel van technologie binnen strijden, waarbij dringende vragen zich opdringen. Op sommige plekken is de rol van bijvoorbeeld het internet eerder groot binnen momenten van strijd. En dan gaat het niet over het oprichten van ‘facebookgroepen’ of de eindeloze discussies op internetfora, die een eenvoudige vervanging worden van ‘iets doen’, meestal veel gebakken lucht zijn en er enkel in slagen het rijk der vrijblijvende meningen te vergroten. Dan gaat het veeleer over het internet dat als middel gebruikt wordt in conflicten die ook buiten het internet een uitwerking kennen. Bijvoorbeeld door het te gebruiken als voornaamste kanaal waarlangs informatie verspreid, gecommuniceerd, georganiseerd wordt. Sommigen beweren dat bij de rellen die Engeland overspoelden in 2011 vooral het internet ervoor gezorgd heeft dat de opstandigheden zo snel en wijd verspreid geraakten. Wat misschien klopt. Maar dit geeft de indruk dat dit medium onder de controle staat van haar gebruiker en dus dat het, evenals een instrument van de macht, ook een bevrijdend instrument kan zijn om te vechten tégen de macht. Maar in de periode die volgde op de rellen in 2011 bleek de kater algauw aanzienlijk. Zo werd een groot deel van de repressie nauwgezet georganiseerd langs datzelfde kanaal dat eerst zoveel wanorde leek mogelijk te maken. Al de bewegingen op het internet hebben gewoonweg de nodige bewijslast afgeleverd om in de nasleep van de revolte velen ervoor te vervolgen en op te sluiten. In datzelfde jaar schakelde de Egyptische regering tijdens de woeligste dagen voor de val van het regime van Moebarak zelf het internet uit, in een poging de communicatie en verspreiding van informatie in deze beslissende periode lam te leggen. De staat kon deze repressie in het hele land uitoefenen door een eenvoudige druk op de knop, zonder al de straten te moeten overspoelen met uniformen en overal een openlijke bezetting op poten te zetten. De bestanddelen van de protesten die langs dat kanaal liepen zaten die dagen achter slot en grendel.

De technologie eist ook haar aandeel op binnen activiteiten op kleinere schaal en via andere middelen. Denk aan het gebruik van mobiele telefoons, die bijvoorbeeld tijdens een betoging gebruikt worden om een efficiënte communicatie te garanderen, of de aanmoediging van het filmen van bepaalde acties, in de veronderstelling dat dit hun verspreiding zou begunstigen.

Maar wie kan de optelsom nog maken van de correctionele zaken die beklonken werden door het telefoonverkeer of de positiebepaling door gsm voor, tijdens of na de ten laste gelegde feiten? Hoeveel videobeelden hebben ooit de vrijspraak voor iemand bekomen, en hoeveel videobeelden hebben die net in de weg gestaan? Er is altijd repressie geweest en de staat zal altijd manieren blijven vinden om deze te organiseren, maar de omarming van technologie opent het luik naar een geheel nieuw arsenaal aan wapens waar de staat maar al te graag gebruik van maakt.

Het komt er niet op aan zich te wentelen in de illusie dat mits de nodige studie of kennis deze middelen ook onze middelen kunnen worden. Het is nodig ze te ontmaskeren als inherent vijandig. Niet alleen vijandig tegenover onze weerbaarheid tegen repressie, maar ook tegenover onze autonomie, verbeeldingskracht en creativiteit die uiteindelijk bepalen hoe we willen leven, én vechten.

De uitdaging die zich stelt is het vinden van andere middelen, middelen die ons in staat stellen een directere relatie op te bouwen met elkaar en onze omgeving, en dus indruisen tegen de richting waarin de technologie ons wil duwen. In sommige gevallen kan het volstaan om manieren uit het verleden weer op te graven om ze ons opnieuw eigen te maken, in andere gevallen zullen we nieuwe manieren moeten uitvinden en uittesten. Het is een ware uitdaging, maar eentje die, in een wereld die steeds verder opgeslokt wordt door de technologie, voor een uitbraak wel eens beslissend kan zijn.