In de buik van de sfinx

August 11th, 2014 by Salto

Enkele bedenkingen over opstand en revolutie naar aanleiding van Egyptische indrukken

 

Hetgeen in dit artikel geschreven staat pretendeert niet volledig te zijn, en nog minder is het de uitgebreide opsomming van alle opeenvolgende feiten die je al dan niet op een beeldscherm terug kan vinden. Het is een poging om dieper te graven en een betekenis te geven aan een hoop van opgedane indrukken. Het is een poging om hedendaagse vragen te stellen over opstand en revolutie, een bijdrage tot de noodzakelijke discussie hieromtrent.

 

In het kort… voor wie helemaal niet mee was…

Toen in januari 2011 de straten over heel Egypte volliepen met mensen die het einde wilden van hetgeen hen belemmerde te leven (de 30 jaar durende dictatuur van Moebarak, de folterende politie, de economische uitbuiting en honger, naast exuberante winsten en overvloed, net als de patriarchale verstikking van het individu, man en vrouw, jong en oud[1]), was er geen stoppen meer aan. Angst werd van zich afgeworpen, mensen gooiden zich letterlijk in het gevecht. De dood van elke martelaar was een reden voor nog meer mensen om mee te vechten en door te zetten.

Men kwam de straten op voor brood, voor het einde van de armoede en het aftreden van de rijke president met zijn woede opwekkende paleizen. Maar ook voor vrijheid, voor het leven zonder duizenden barrières (waarvan geld er één is, maar niet de enige), en voor het verdwijnen van de dictatuur. Tot slot voor sociale rechtvaardigheid, voor het einde van de uitbuiting en de opheffing van de privileges.[2] Hetgeen aangevallen en verwoest werd, toont deels het karakter van de opstand aan: overal flikkenkoten in brand gestoken, uitgefikte partij kantoren, geplunderde winkels en uitgebrande kapitalistische symbolen.

Na 18 dagen draagt Moebarak de macht over aan veldmaarschalk Tantawi van de Supreme Council of Armed Forces (SCAF), hetgeen in Egypte als een parallelle machtsstructuur met de staat is. 40% Van de Egyptische economie bevindt zich in de handen van deze maffia (waaronder de productie van tal van basisproducten voor gebruik in Egypte), net als het grondgebied van de Sinai onder diens controle staat, en vele terreinen in heel het land in hun bezit zijn of door hen geclaimd worden (waarbij een vaak extreem arme bevolking weggejaagd wordt door soldaten). Er bestaat een verplichte legerdienst met een ter beschikking stelling van het leger gedurende 15 jaar.

De politie die tijdens de 18 dagen van opstand is moeten wegvluchten in hun ondergoed (hun uniform was een vrijgeleide om onder algemene toestemming gelyncht te worden), verdween uit het straatbeeld. Hun aanwezigheid werd niet meer getolereerd, maar nu was het het leger die mensen de grond op sloeg en arresteerde, opsloot, veroordeelde (voor militaire rechtbanken), die op protesten schoot met gassen en kogels. Onder het meer dan een jaar durende SCAF-regime werden er honderden mensen gedood, net als er mensen voor de militaire rechtbank veroordeeld en opgesloten werden en mensen gefolterd en seksueel geagresseerd werden. Het leger dat tijdens de 18 dagen door velen nog op handen gedragen werd als zijnde “één hand met het volk” profileerde zich als zijnde wat het is: één hand met de macht, en kreeg hierdoor een onherstelbare deuk in haar imago.

Onder het SCAF-regime ging alles verder als altijd; de honger, de uitbuiting, de leugens, de ketens. En nu nog steeds. We zijn twee jaar verder, en de hoop en euforie van het geslaagde gevecht tegen de dictator vertonen nu vaak tekenen van depressie, want niets is veranderd, het nieuwe leven waarvan men proefde tijdens de 18 dagen lijkt ver weg. De Freedom and Justice Party (de politieke partij bestaande uit voornamelijk moslimbroeders, maar niet enkel) is intussen aan de macht en Mohammed Morsi is president, maar ze worden uitgespuwd. Als de moslimbroeders voor de opstand op een grote steun konden rekenen, dan is dat omdat zij vaak aanwezig waren met liefdadigheid, daar waar de staat afwezig was, in de armere buurten en de sloppenwijken. Nu zij zich nestelen in de staat en de kapitalistische politiek doordrijven, voelen velen zich uiteraard gedegouteerd om te merken dat de straten waarin ze leven nog steeds kapot zijn, de honger nog steeds aanwezig,… En dus…gaat het door. Talloze partijkantoren van de moslimbroeders werden al in de fik gestoken, net als er vele confrontaties plaatsvonden tussen langs de ene kant moslimbroeders en hun geallieerde religieuze fracties (zoals de salafisten), en aan de andere kant de revolutionairen en andere woedenden. Deze straatgevechten (waarbij aan beide kanten doden vallen, en waarbij inmiddels langs beide kanten sporadisch gebruik gemaakt wordt van vuurwapens) kunnen dus niet enkel gelezen worden als gevechten tegen de moslimbroeders en de Freedom and Justice Party, het zijn evenzeer gevechten voor de voortzetting van de opstand, tegen een nieuwe macht die het leven van mensen onmogelijk maakt.

Het karakter van de opstand

25 Januari was een maatschappelijke explosie, de samenkomst van verschillende broeiende conflicthaarden die de boel deed ontploffen. Het was onvoorspelbaar en onvoorstelbaar, maar het kwam niet uit de lucht vallen.

Het is aan velen hun oren voorbij gegaan zijn, maar protest tegen Moebarak was er al lang, bijvoorbeeld in 2003, aan het begin van de invasie in Irak. Net als overal ter wereld vormde dit ook in Egypte aanleiding tot protesten. Omdat Moebarak besloot om het Suez kanaal te openen voor wapentransport van de VS, werden er tijdens de bijeenkomsten specifieke slogans geroepen tegen de dictator. In 2008 vond er in Mahalla, één van de belangrijkste industriesteden, een algemene staking plaats, die begeleid werd door massale protesten, rellen, betogingen tegen Moebarak, tegen corruptie en prijsstijgingen. Om de beginnende opstand de kop in te drukken, streken er op 6 februari duizenden flikken neer in de stad, waren er massale arrestaties, werd de elektriciteit twee nachten op rij uitgeschakeld, vonden er huiszoekingen plaats in vele huizen in de Nijldelta. In de zomer van 2010 werd de jonge Khaled Said in Alexandria op straat doorgeslagen door de politie, hetgeen een beweging tegen politiefolter op gang bracht. Naast deze gepolitiseerde bewegingen was er ook de sociale conflictualiteit op straat die zich uitdrukte. Een andere politiemoord bijvoorbeeld werd beantwoord met het in brand steken van het desbetreffende flikkenkot.

De maatschappelijke beweging die Moebarak in 2011 na 18 dagen van gewelddadige confrontatie deed vluchten, kent dus een voorgeschiedenis, waarvan hier slechts enkele voorbeelden aangehaald werden. Ook de specifieke dag zelf, 25 januari, was geen toeval. De opstand kreeg een duw in de rug door de activisten die al enige tijd protesten organiseerden op 25 januari (de nationale flikkendag), net als door een golf van stakingen, door woedende revolte omwille van electorale fraude, politiefolter en armoede, net als door het enorme revolutionaire elan aangestoken door de recente gebeurtenissen in Tunesië. Dit geheel zorgde ervoor dat de massa mensen waarmee de straten volliepen ontsnapte aan alle verwachtingen, en controle. Het boezemde zelfs angst in bij hen die gewend waren met een duidelijke omkadering te protesteren. 25 Januari was de eerste dag van een volksopstand.

Deze opstand trekt onze anarchistische aandacht omwille van haar wild en horizontaal karakter, het ontbreken van een politiek etiket, een gemediëerde boodschap[3]. Er bestaat evenwel niet zoiets als een “zuivere” opstand. De biddende mensen op Tahrir tonen bijvoorbeeld eerder de continuïteit van de overheersing aan dan de breuk ermee, maar dat wil niet zeggen dat het hier over een religieuze opstand zou gaan (met als eindresultaat een moslimbroeder president en een nieuwe grondwet gebaseerd op de sharia). Doorheen de woelige wateren van de voorbije jaren heeft deze opstandigheid vele facetten aangeraakt; het is een opstandigheid die gedragen en uitgediept wordt door mensen vertrekkende vanuit wie ze zijn, en niet vanuit het ideaalbeeld van één of andere revolutionair. Die uitdieping blijft verdergaan, en lijkt nu ook alsmaar meer de mogelijkheid te bieden om ook religie als dusdanig in vraag te stellen.

 

Brood en rozen

Een vaak terugkerende kwestie in discussies over opstand is de vraag of het de condities dan wel de droom zijn die mensen ertoe brengen in opstand te komen. Het is duidelijk, moesten mensen tevreden zijn met de onderdrukkende condities waarin ze leefden (en onder deze condities horen zowel deze voortgebracht door het kapitalisme als die in stand gehouden door het patriarchaat,…)[4], dan zouden ze nooit in opstand zijn gekomen. 25 Januari was een explosie van woede, een revolte, maar de woede kan niet de enige drijfveer zijn, gezien woede zichzelf snel weer opbrandt.

De koppige beslistheid om komaf te maken met de onderdrukking kreeg haar impulsen ook van een revolutionair elan dat de droom van een ander leven doet tintelen, en deze droom werd gevoed doorheen de ervaringen van de 18 wonderlijke dagen van opstand. Het is onder andere dit elan dat ervoor zorgt dat we telkens weer verrast worden door nieuws over Egypte op zijn kop. Het is één van de noodzakelijke zuurstoffen die het vuur tot op vandaag brandende houdt. Als het realisme hier het overwicht zou nemen, zou er geen nood meer zijn aan repressie, dan blust men preventief zijn eigen vuur.

Het niet de bedoeling om dit elan hier te verheerlijken als de grote oplossing voor alles. Er is nood aan iets dat ons animeert om tot actie te komen, zeker, iets dat ervoor zorgt dat we de beslissing maken om onze angsten overboord gooien. Maar dit lost de revolutionaire kwestie niet op. Want na het ontwaken uit de roes van deze intense ervaringen, kan de kater wel eens te zwaar doorwegen om nog door te zetten wanneer het minder leuke deel van het gevecht aanbreekt. Men zou wel eens te zeer in de war kunnen geraken door de confrontatie tussen de droom en de lelijke wereld die ons omgeeft, zo zeer teleurgesteld, depressief en in de war dat men het helemaal niet meer weet. Een heldere kijk op de zaken blijft dus evenzeer noodzakelijk, en dit om te kunnen komen tot de juiste vragen, die kunnen leiden tot het goede begrip over hoe te handelen.

 

De tsaar is dood

Om het pad te effenen voor de sociale revolutie moest in Rusland de legende van de tsaar gedood worden. Die legende verbond de onderste lagen van de bevolking, doorheen fascinatie en aanbidding, met de toplaag van de autocratie. Tientallen jaren lang probeerden revolutionairen de tsaar te doden in de hoop daarmee komaf te maken met de volksaanbidding. Toen de revolutionaire groep Narodnaja Volja in 1881 daar eindelijk in slaagde, bleek zelfs de dood van de tiran niet te volstaan om zijn aura, het geloof in een helpende kracht van bovenaf definitief te breken. De weg bleek lang en was een mozaïek van individuele aanslagen, revoltes, ontnuchtering, bloedige repressie. Het zou tot 1905 duren, toen de nieuwe tsaar Nicolaas II aan zijn leger het bevel gaf om te schieten op de massa’s die naar het winterpaleis gekomen waren om de tsaar om toegiften te vragen, voordat dit aura, het image, het goddelijke beeld van de tsaar in stukken uiteenspatte. De vernietiging van het geloof in de macht was één van de belangrijkste opgaves in aanloop naar de Russische revolutie.

De Egyptische geschiedenis van de voorbije twee jaar heeft het aura van de politieke leiders verwoest. Dit is de eigenlijke betekenis van het verdrijven van de dictator. Samen met hem, viel het heilige en onaanraakbare aura van de president van zijn sokkel. En deze vernietigende beweging stopt daar niet. Na de deuk in het imago van het leger, gaat de beweging verder met Morsi. Men kan bezwaarlijk zeggen dat, hoewel het gewicht dat hij en zijn partij uitoefenen op Egypte, deze man en zijn partij gevreesd worden, of geliefd zijn.

De vele karikaturale afbeeldingen die men van alle soorten van leiders kan terugvinden op de muren van de steden vormen een levende getuigenis van de spottende manier waarop er naar de macht gekeken wordt. De vrees, de onaantastbaarheid, het respect afgedwongen door Moebaraks TV speechen, heeft plaatsgemaakt voor uitbundig gelach bij het aanhoren van Morsi’s stommigheden.

De opstand toonde dat de tijd van de dictatuur voorbij was en de machtigen zijn op zoek gegaan naar manieren om een nieuw politiek model te doen aanvaarden. Het verschil tussen democratie hier en democratie ginds, is dat men het daar wil installeren en dat de opstandigen daar niet zaten te wachten op een nieuwe eikel om door geregeerd te worden, maar wilden verder strijden. De extreem lage verkiezingsopkomsten in een erg bewogen land duiden dus niet op eenzelfde apathische houding zoals we die in Europa waarnemen. De lage opkomsten dragen de weigering van het geheel in zich. De verkiezingen zijn een onderdeel van de legitimering van een nieuwe macht. De focus op verkiezingen (net als op andere politieke spektakels, zoals het proces van Moebarak) wordt gezien als een afleidingsmanoeuvre, als een poging van de macht om de aandacht van de revolutionaire beweging naar zich toe te trekken, een poging om mensen hun gedachten terug binnen de door een systeem opgelegde lijnen te krijgen.

De Egyptische samenleving bevindt zich in een politieke impasse: de politiek is schuldig, en ongewenst. Politiek en verkiezingen zijn steeds weer aanleiding voor protesten, rellen, betogingen, fysieke confrontaties en aanvallen. Er is geen enkele politieke fractie die over een serieuze basis beschikt. De Freedom and Justice Party kwam aan de macht omdat zij de partij waren die op de meeste steun kon rekenen. Deze steun is inmiddels voor een groot deel aan het afbrokkelen. Maar de uiteindelijke en fundamentelere vraag is niet zozeer: hoeveel procent van de bevolking trekt er naar verkiezingen of hoeveel protesten worden er uitgelokt door een grondwet, toch veeleer: wie is er in staat om zich in te beelden dat de oplossingen voor de problemen niet moeten komen van degene die ze veroorzaakt heeft (de macht), dat het erom gaat om alle macht definitief weg te jagen. Wie is er in staat zich autonomie in te beelden; autonoom, niet in de zin van zelfvoorzienend in het midden van een massacrerend systeem, maar autonoom als ‘vrij van leiderschap’? Hoewel de macht ontheiligt is, zal men indien dit niet gebeurt toch nog altijd blijven afwachten; op een goede leider, op een oplossing die uit de lucht komt vallen, op god, op de anderen, op … Dat de machtigen de verantwoordelijken zijn van alles is ten dele waar, maar het is evenzeer het sociale weefsel, dat kluwen van verhoudingen dat de maatschappij van de macht vormt, die de situatie waarin men leeft in stand houdt. In een volgende beweging is het aan dat sociale weefsel om zichzelf te vernietigen.

 

Tekenen van sociale revolutie

Het is niet gemakkelijk om een hedendaagse invulling te geven aan wat een sociale revolutie dan wel mag zijn. Bepaalde vragen zijn er niet gemakkelijker op geworden, zo is het wegjagen van de grootgrondbezitter en het in de fik steken van zijn kasteel een noodzakelijk maar niet voldoende perspectief om het kapitalisme te vernietigen. Net als we na het liquideren van de fabriekseigenaars nog achterblijven met een vergiftigde erfenis waar we niets aan hebben. De term sociale revolutie wordt in dit artikel gebruikt om te spreken over het revolutionaire proces dat raakt aan de wortels van de samenleving, namelijk het kluwen van de sociale verhoudingen dat de overheersing in stand houdt.

Wie met een oppervlakkig oog naar Egypte kijkt, zal zeggen dat er een nieuwe macht is, en de revolutionaire mogelijkheid dus opgeborgen is, dat weeral eens alles voor niets is geweest. Want, in the end wilden mensen blijkbaar een religieuze staat. Dit is echter een grote fout, en komt voort uit het lezen van de geschiedenis met behulp van de bril die de macht aan ons gegeven heeft. Laat het duidelijk zijn: een revolutie is geen machtswissel, noch betekent een machtswissel het einde van de revolutie. De macht moet zich ook nog installeren in de hoofden van de mensen, en dit door met haar nieuwe mantra de zuurstof in de geesten die zich geopend hebben doorheen de revolutie te verstikken. In de geschiedenislessen wordt dan verteld alsof deze nieuwe ideeën verdiensten waren, terwijl deze nieuwe ideeën eigenlijk niets anders zijn dan nieuwe legitimeringen en steunpilaren voor een nieuwe orde en dus de doodsteek voor het sociale karakter van de revolutie. Deze vernieuwende ideeën zijn nooit de handen geweest die leven gaven aan de revolutie, toch wel diegenen die haar wurgden.

Soms valt het voor de media wat moeilijker te verbergen dat de rust in Egypte nog helemaal niet weergekeerd is: aanhoudende protesten en aanvallen tegen de kantoren van de moslimbroeders en het presidentiële paleis, confrontaties tussen enerzijds moslimbroeders en vazallen en anderzijds revolutionairen en anderen woedenden, blokkades van wegen, treinen, trams,… Als een revolutionaire proces eindigt wanneer er een nieuwe orde heerst in de maatschappij, kan dit met bijvoorbeeld 9427 protesten[5] sinds Morsi president is bezwaarlijk beweerd worden over Egypte. Deze uiterlijke tekenen van opstand kan men gemakkelijk waarnemen indien men er wat moeite voor doet. et niet

Maar wat speelt er zich onderhuids af? Wat maakt dat de machtigen spreken over Egypte als zijnde in een transitioneel proces, normaal voor een land na revolutie? Wat wordt hiermee bedoeld, anders dan dat de nieuwe macht nog niet aanvaard wordt, dat de hoofden van de mensen er nog niet naar gekneed werden? Met andere woorden: als het revolutionaire proces pas eindigt wanneer de situatie gemanaged wordt, wanneer er gestopt wordt met na te denken, wanneer men zich neerlegt bij de stand van zaken, wanneer men aanvaardt en zich onderwerpt aan de nieuwe ideologie, wanneer het alles verslindende revolutionaire elan verdwijnt, wanneer de wankelende sociale relaties opnieuw gebetonneerd worden door de implementering van de ideologische legitimering ervan (bijvoorbeeld het opnieuw aanvaarden van de relatie overheerser-overheersten doorheen de ideologie van de democratie), wat maakt dan dat er hier beweerd wordt dat dit nog niet aan de orde van de dag is? Wat maakt dat we hier beweren dat de revolutionaire potentie nog aanwezig is, dat er een horizon is, zowel in de hoofden van de mensen als met betrekking tot de toekomst van de maatschappij?

Het revolutionaire proces dat in Egypte reeds meer dan twee jaar met ups en downs maar toch intensief aan de gang is, heeft een soort van permanente conflictueuze breuk geforceerd waarbinnen het mogelijk wordt stappen te zetten naar een andere manier om in het leven en in verhouding tot elkaar te staan dan hetgeen de tradities een leven lang voorgeschreven hebben. De macht van de staat, het leger, het kapitaal vormen samen met de macht van de familie, de tradities, de religie en de sociale controle, een kluwen dat elkaar in evenwicht houdt. Het gevecht tegen de staat en het leger hebben een in vraag stelling geprovoceerd die ook raakt aan het sociale net. Het niet meer geloven in god bijvoorbeeld blijft een problematisch feit in een erg conservatieve samenleving, maar de twijfel aan de religie verspreidt zich (mede dankzij het beleid van de moslimbroeders), net als zij die niet langer in god geloven een reële groep van mensen wordt (die op vele vlakken buiten de samenleving komen te staan waarin het wel aanvaard wordt om Christen, Moslim of Jood te zijn, maar geen atheïst; hiernaast kan men ook mensen terugvinden die wel in een god geloven, maar niet in religie). De weigering van het strikt naleven van de religieuze zedelijkheidsregels (zoals het verbod voor vrouwen om op straat te roken, zoals het verbod op liefdesrelaties buiten het huwelijk, zoals de hoofddoek,…) forceert haar wegen in het openbare leven, net als de individuele revolte tegen de wet van de familie (die op massale schaal doorbroken werd tijdens de 18 dagen van de opstand). De rebellie tegen de volledige onderwerping van het individu aan de familie en de sociale regels uit zich in het dagdagelijkse leven. De angst voor de vader blijkt dieper geworteld dan de angst voor de staat, maar het gevecht is aanwezig. Deze tekenen van een sociale revolutie staan rechtlijnig tegenover de boodschap die over Egypte verspreid wordt, namelijk die van de aanvaarding van een nieuwe grondwet waarin de familie wordt gedefinieerd als onderdeel van het te respecteren traditionele karakter van de Egyptische maatschappij.

De sociale spanningen doorkruisen de samenleving, en dus ook het gezin. In elke familie bevinden zich bijvoorbeeld wel ergens soldaten, net als de revolte tegen de religies (christendom en islam) het hart van de familie raakt. Hetzelfde geldt voor de Moslim Broederschap (en vazallen) die geen schimmige organisatie is die zich ergens buiten de maatschappij bevindt, maar opgebouwd wordt uit leden van alle groepen uit de samenleving. De vele conflicten spelen zich dus niet enkel af tijdens protesten, maar ook in de straat van het dagelijkse leven, in families,… Hoewel velen uit angst hun revolutionaire ingesteldheid (of bijvoorbeeld religieuze afvalligheid, hetgeen tot sociale uitsluiting, en zelf de dood kan leiden) voor de juiste mensen verborgen houden, kan dit niet eeuwig verholen blijven en kan het op een gegeven moment niet anders dan familiale en sociale breuken en ontploffingen veroorzaken met onvoorspelbare deiningen tot gevolg.

Dit zijn tekenen iets dat aan het grommen is in de buik van de sfinx, en de honger naar het villen van het familiale karkas en de sociale controle is een absolute noodzaak om de rest te kunnen verslinden. Om komaf te maken met de rol van de soldaat die als een geprogrammeerde machine op mensen schiet. Om komaf te maken met de rol van de arbeider die voor een zielig hongerloon de natuur verziekt net als zijn lichaam en dat van anderen. Om komaf te maken met de rol van van de man die de vrouw op duizenden manieren controleert of de vrouw die zich op duizenden manieren aan de man onderwerpt, etc.

 

Contra-revolutie

De verschillende machten die de Egyptische maatschappij terug tot orde trachten te brengen beschikken over vele mogelijkheden. Het brute inhakken op de beweging heeft tot dusver altijd een averechts effect gehad. Het vuur verspreidt zich erg vlug in Egypte, over de grenzen van de steden heen en de woedende revolte is te zeer aanwezig om hiermee te spelen. Eerder dan een reden om angstig te zijn, zijn de moorden telkens een reden geweest om moedig te zijn en de boel op stelten te zetten. De vele portretten van martelaren die men op de muren in de steden tegenkomt, getuigen van de innige band tussen degenen die stierven en zij die verder gaan.

De fysieke wapens als stenen, stokken, een bijzonder agressief traangas en kogels worden ingezet tijdens protesten en rellen. De camionetten van de beschermers van de orde kennen inmiddels een nieuw model dat niet ontvlambaar is, met gaten om door te schieten en bedekt met ijzeren grillen die elektrisch geladen zijn (om te voorkomen dat mensen erop kruipen zoals dat gebeurt). Maar er worden ook andere middelen ingezet. Nieuwe wetten worden doorgevoerd, mensen worden na protesten gearresteerd, ook op plaatsen ver verwijderd van waar het protest plaatsvond. Het regent bevelen van procureurs om mensen aan te houden, aanklachten,… In april vond er ook een nieuw precedent plaats waarbij de stakende spoorwegarbeiders door het leger opgeroepen werden en opnieuw aan het werk gezet[6].

Op ideologisch vlak probeert men democratische pacificerende ideeën door te voeren, zoals bijvoorbeeld het idee van “vredevol betogen” dat men in de mensen hun hoofden probeert te planten, in combinatie met de angst die men hen influistert voor een voortdurende chaos. Er wordt gespeeld op het verlangen naar orde dat zich altijd bij een deel van de bevolking zal doen voelen. Er zijn er die knorren dat men vroeger tenminste respect had voor de politiekers, die zeggen dat het onder Moebarak beter was (want stabieler), net als er mensen zijn die terug naar het tijdperk van Nasser willen, èn mensen die oproepen voor de terugkeer van het leger aan de macht. Naast het idee van vredevol protest, probeert men ook de idee van verkiezingen aanvaardbaar te maken. Oproepen tot verkiezingen of instemmen met verkiezingen na een opstand dient steeds enkel en alleen om de opstand te begraven: het doet er niet toe wie de schop hanteert. Het conservatieve en angstige deel van de samenleving is in Egypte samen met het deel dat enkel een politieke verandering wil naar de stembus getrokken, en Morsi is president geworden. Over de opstand vertellen verkiezingsuitslagen ons dan ook niet meer dan dat er ook mensen bestaan die willen dat het revolutionair proces gestopt wordt. Het is een moderne techniek om tot orde te komen.

Naast de aanhoudende pogingen om een nieuw politiek systeem te doen aanvaarden, wordt er natuurlijk ook gespeeld met de reeds aanwezige pilaren van de macht, zoals het nationalisme. Op de televisie zal men spotjes kunnen zien die de Egyptische opstand (de 18 dagen) verheerlijken op een bijzonder nationalistische manier, met een overvloed aan vlaggen en de boodschap: Allen verenigt voor de toekomst van Egypte. Net als de immer verenigende en verdelende voetbalmanie[7] ingezet wordt, en het seksisme. De groepsaanrandingen die tijdens de tweede verjaardag van de opstand enige schaduw wierpen op Tahrir, werden aangezet door vazallen van de macht, maar omwille van de bestaande seksistische verhoudingen in de maatschappij vonden deze vazallen medeplichtigen onder de andere aanwezigen. Wat belangrijk is om te beseffen in het geval van deze groepsaanrandingen, is dat dit reeds voor 2011 gebeurde, en dus zeker geen gevolg is van de revolutionaire situatie zoals sommigen beweren. Deze angstige gedachten spelen enkel in het kamp van de staat, die er enerzijds op uit is om de vrouwen uit de strijd weg te duwen, en anderzijds gretig zit te wachten op allerlei oproepen om de politie terug aanwezig te maken in het straatbeeld. Zoals overal en altijd wordt het schrijnende probleem van seksisme gebruikt, enerzijds als legitimering dat vrouwen beter thuis blijven, en anderzijds als legitimering van de noodzaak van de paternalistische staat en diens ordetroepen om “zwakkeren” te beschermen. Tot slot wordt ook de religie ingezet. Zo wordt er bijvoorbeeld systematisch olie gegooid op het vuur van sektarische conflicten, en imams gebruiken hun gebed om hun gelovigen bijvoorbeeld op te roepen om te gaan stemmen, en ook voor wie te gaan stemmen.

Om af te ronden is er ook de economische repressie. De gevolgen van Morsi’s verderzetting van het neoliberale bewind van Moebarak, (de uitverkoop van Egypte aan allerlei bedrijven die de arbeiders 100% uitbuiten) en de leningen van het IMF en de EU zullen zwaar zijn. De economische terreur zorgt er namelijk voor dat mensen gebonden blijven aan de sociale verhoudingen die hen onderdrukken: de verhoudingen baas-werknemer, de familiale verhoudingen, de concurrentiële verhoudingen tussen mensen,… Wetende dat we in een wereldeconomie zitten, maakt het enerzijds moeilijk hiervoor een uitweg te verzinnen, en tegelijkertijd staat de oplossing als een paal boven water: een internationalisering van de revolutie.

 

Zijn we niet bang voor ruïnes?

Welke vragen dringen zich op in deze revolutionaire situatie in de moderne wereld? Wat kan een revolutionair perspectief zijn? Wat kan een anarchistische minderheid betekenen in deze situatie zonder duidelijke uitweg? Hier wordt niet de oplossing gegeven op vragen die ginder gesteld worden, maar enkele vragen gesteld die belangrijk zijn, voor iedere revolutionaire anarchist, waar die zich ook bevindt.

In de Egyptische situatie, is het duidelijk dat een gigantisch revolutionair elan een diepe breuk heeft geslagen in de samenleving. Echter, de ruimte die geforceerd werd doorheen het conflict en waarin men nu wat beter kan ademhalen, deze ruimte waaruit de staat werd weggeduwd en waar men aan een opbouwend werk zou kunnen beginnen denken; kan de staat deze ruimte niet opnieuw innemen van zodra de tijd er rijp voor is? Met ander woorden: is het voldoende de staat aan te vallen en weg te jagen, of dient de staat vernietigd te worden, zodat ze nooit meer terug kan keren?[8]

Vervolgens is het belangrijk om ons de vraag te stellen of het revolutionaire elan, dat een onmisbare motor is voor de revolutie, wel een voldoende motor is. Dit elan, dat een enorme hoop veroorzaakt, een soort van gelukzalige collectieve dronkenschap, zorgt ook voor een misschien wel evenredige kater achteraf: want een revolutie wordt niet gemaakt op één dag, het is een werk dat doorzetting vraagt, dat discussie vergt, dat nood heeft aan de juiste vragen. De problemen die er voor de revolutie waren, die zullen niet zo vlug verdwijnen als de dronkenschap ons doet geloven. In Egypte zou je kunnen zeggen dat het elan nog steeds aanwezig is en maakt dat mensen doorgaan, maar de realiteit vraagt meer dan dat. Het is de moeilijkste vraag van allemaal: wat nu?

Een nieuwe maatschappij wordt gebouwd op een nieuw soort van relaties onder mensen, en als de oude vormen nog overeind staan, betekent het opbouwen van iets “nieuws” dan niet noodzakelijk de reproductie van het oude, al is het in een andere vorm? Maar als we dit beseffen, dan kunnen we, binnen een revolutionaire situatie, toch niet om de vraag heen van de zelforganisatie van het leven in al haar facetten, ook het “economische”. Misschien kunnen we de vraag omdraaien, en nadenken over welke perspectieven of experimenten geen herinvoering van kapitalistische verhoudingen betekenen. In een land zoals Egypte, waar een niet-kapitalistische vorm van landbouw (federalistisch, volgens collectieven of affiniteiten, strevend naar zelfvoorziening en autonomie) mogelijks nog denkbaar is, zou de onteigening van de grond en het verjagen van de grondbezitters (leger of bedrijven) gepaard kunnen gaan met het verschijnen van nieuwe, libertaire vormen.

Het is zeker dat we als anarchisten zeker niet in de valstrik mogen trappen van het reproduceren van afhankelijkheidsrelaties. Mensen vinden altijd manieren om zichzelf te organiseren voor het overleven, wij hoeven niet tussen mensen en hun leven te gaan staan als liefdadigers die mensen aan zich binden. Maar hoe kan de mentale vernietiging van de macht (het breken met de afhankelijkheidsrelatie van hetgeen ons gebonden houdt aan de onderdrukking en de macht) dan bevorderd worden? Hoe kan men komen tot een verwerping van de technologie die ons afhankelijk maakt van de macht, zelfs voor iets zo elementair als communicatie?

Maar toch, dit geeft nog steeds geen antwoord. Want in een klimaat waar er gevochten wordt voor een andere maatschappij en dit zonder duidelijke antwoorden, dringt zich een begin van wat die nieuwe maatschappij dan wel kan zijn zich op. Hebben we de inbeelding van iets nieuws nodig om te vechten, of kunnen we in staat zijn enkel en alleen te vechten voor de vernietiging van het bestaande, de vernietiging van de onderdrukking en alles wat haar mogelijk maakt? Zijn we in staat ons in te beelden wat een vrije samenleving kan zijn, meer dan te zeggen wat we niet willen? Zijn we in staat ons in te beelden wat vrijheid is, wat vrije relaties zijn, wanneer we nog vast hangen aan teugels? En nog steeds zijn dit geen antwoorden op de vraag “wat nu?”.

En misschien komt het neer op die oude vraag: zijn we in staat om de vernietiging haar echte werk te laten doen, of zijn we eigenlijk bang voor vrijheid? Om een provocerend voorbeeld te geven: wat doe je met de Aswan-dam, die de Egyptische landbouw afhankelijk gemaakt heeft van fertilizers en andere chemische rommel, maar die er eveneens voor zorgt dat de uiterst vruchtbare Nijl niet elke zoveel maanden uit haar oevers treedt. Vermits deze dam noodzakelijk is voor het voortbestaan van het kapitalistische model (dat niet gefundeerd kan worden op het ritme van de getijen), lijkt het afbreken van deze dam een noodzaak om te kunnen experimenteren met libertaire vormen. Maar zijn we in staat om de noodzaak van ruïnes te aanvaarden?

Of: wat doe je met een maatschappij die gekneed is naar bepaalde denkbeelden en waar dus niets meer van overblijft na de vernietiging van deze denkbeelden? Zijn we er klaar voor om de denkkaders die onze sociale relaties sinds onze geboorte vorm hebben gegeven los te laten? Die denkbeelden die ons onze eigenwaarde geven, die identiteiten waaraan we kunnen vasthouden, en waarnaar we kunnen teruggrijpen in tijden van crisis. Zijn we er klaar voor om onafhankelijk te zijn, in ons denken en in ons handelen?

De vraag is wat mensen uiteindelijk tegenhoudt: de gewapende machten of het verlangen naar orde, misschien een nieuwe orde, maar toch: een orde. De revolutionairen komen onvermijdelijk tegenover deze vragen te staan, en dan dringt de finale vraag zich op: zijn we werkelijk niet bang voor ruïnes?

En als we werkelijk niet bang zijn voor ruïnes, moeten we doorgaan met het vernietigen van alle illusies, net als de huizen waarin ze geboren worden, hoe gewelddadig dit ook is.

 

De internationalisering van de revolutie

Een minstens even belangrijke vraag dringt zich op, voor ieder, ongeacht diens context. Het is die vervelende vraag van het internationalisme, die onszelf in ons ondergoed doet staan. Onze internationalistische taken zijn nochtans eenvoudig.

We moeten nadenken, over wat een revolutionair anarchistisch perspectief kan zijn in een moderne wereld. Indien dit geen gedeelde zorg is, zal er niets van komen.

We moeten de revolutionaire vlam daar waar we wonen en actief zijn aanwakkeren. De aanvreting van de macht in al haar vormen propageren.

Tot slot moeten we manieren bedenken om onze solidariteit met anarchistische revolutionairen elders uit te diepen. Dit is cruciaal en noodzakelijk. Niet enkel om te leren over opstand en revolutie, maar om doorheen discussie te kunnen komen tot een eigen begrip van wat het is dat wij kunnen doen.

Dit internationalisme is geen politiek spel. Het gaat niet over coalities die opboksen tegen elkaar, het is niet het bepalen van een programma en het zoeken van aanhangers. Het is niets meer dan het begrip dat de opstandigheid die zich elders afspeelt zuurstof nodig heeft, dat de opstand geïnternationaliseerd moet worden.

 

 

[1]              Het gaat hier over patriarchale onderdrukking in de originele betekenis van het woord, namelijk een onderdrukkend samenlevingsmodel gebaseerd op de wet van de familie. Zonder te beweren dat deze wet geen verschillen inhoud voor mannen en vrouwen, voor jong en oud, lijkt het ons belangrijk om naar voren te schuiven dat het hier over een familiaal karkas gaat. Indien dit niet overwogen wordt, gaat men voorbij aan de eigenlijke betekenis van dit specifiek onderdrukkingsmodel. Het seksisme, uiteraard zoals overal massaal aanwezig, is eerder dan een systeem, een reeks van denkkaders en ermee gepaard gaande praktijken die het systeem mede in stand houden. Maar niet enkel. Ook de economische noodzaak maakt dat mensen aan hun familie gekluisterd blijven en gehoorzaam zijn, net als de religie en de sociale controle. Wanneer men rebelleert tegen één van deze aspecten, zal men geconfronteerd worden met een repressie op alle vlakken.

 

[2]              De eisen van de Egyptische opstand zijn “Brood, vrijheid, sociale rechtvaardigheid!”.

 

[3]              Uiteraard waren er genoeg mensen te vinden om hun boodschap aan CNN te verkondigen, maar het ontbrak duidelijk aan een programma, een politieke visie.

 

[4]           Onder condities waarin mensen gedwongen worden te overleven wordt niet enkel de armoede beschouwd, maar ook bijvoorbeeld de allesoverheersing van één enkele aan te gehoorzamen droom (vb religie). Net als de wet van de familie evenzeer tot de onderdrukkende condities behoort waarin zovelen gevangen zitten. De verplettering van het individu en de onmogelijkheid van het individu om vrij te leven is één van de drijfveren achter de opstand.

 

[5] Officiële cijfers spreken over onder andere 2387 betogingen, 1013 stakingen, 811 sit-ins, 503 optochten, 482 bijeenkomsten, 1555 wegblokkades, 28 aanvallen op officiële konvooien, 18 fysieke aanvallen op staatsinstellingen en 16 uitgebrande staatsinstellingen (dit gaat alleen over de staatsinstellingen in strikte zin zoals rechtbanken of ministeries).

[6]              Zoals eerder vermeld, staat men na het uitzitten van de legerdienst nog 15 jaar ter beschikking van het leger.

 

[7]              Zie heel het gebeuren rond Port Said, dat gebruikt wordt om de concurrentiegevoelens tussen Caïro en Port Saïd aan te wakkeren tot zelfs haatgevoelens.

 

[8]     Doorheen de geschiedenis zijn er vele tragische voorbeelden te vinden van situaties waar revolutionairen de indruk krijgen dat ze de staat op de knieën hebben gekregen, terwijl die zich in feite gewoon even terugtrok om zich te reorganiseren. In die zin kunnen we een onderscheid maken tussen het terugdrijven van de staat, wat een zekere ruimte tot vrij experiment toelaat, en de vernietiging van de staat, die het quasi onmogelijk maakt dat ze, op een gelijkaardige manier, terug de touwtjes in handen zou nemen. Die vernietiging is zowel een materiëel als een mentaal gebeuren: het einde van het vertrouwen in autoriteit en hiërarchie gaat gepaard met de kordate verwoesting van wat een staat mogelijk maakt, zoals het geweldsmonopolie (door iedereen te bewapenen), de fiscaliteit (door de goudreserves of eigendomsregisters te doen verdwijnen), de leiders (door ze, al dan niet preventief, onschadelijk te maken), de repressieve capaciteit (opblazen van gevangenissen en gerechtshoven),…

 

Aanval

August 11th, 2014 by Salto

Zoals een kameraad het goed samenvatte heb je twee dingen nodig om te handelen: ideeën en middelen.

Je ideeën ontwikkelen en begrijpen, de vooroordelen en gemeenplaatsen bekritiseren, je vijandigheid tegenover de wereld die ons omringt grijpen. De tijd en ruimte veroveren om na te denken, iets wat alsmaar moeilijker wordt in deze wereld; discussiëren en uitdiepen samen met enkele kameraden. Niet toegeven aan de gemakzucht en de oppervlakkigheid, niet terugdeinzen voor de inspanningen die nadenken en uitdiepen vereisen. Dingen snel doen gaat vaak niet samen met dingen goed doen. Affiniteiten ontdekken; de onvermijdelijke breuken leven; de integratie, haar bedrog en haar beloftes de rug toekeren. Coherent en dapper zijn met je ideeën, vertrouwen hebben in jezelf om vertrouwen te kunnen hebben in andere kameraden. En vervolgens, beslissen om te handelen: de mozaïek leggen van het begrip en de wil om over te gaan tot de aanval.

Vanaf dan moet je meer praktische kwesties aanpakken. Waar kan ik de vijand bij verrassing overvallen en aanvallen? Waar bevindt die vijand zich vandaag, hoe niet in de val trappen van de spoken en beelden die de macht rondom zich uitstalt? Om goed toe te slaan moet je begrijpen in welke tijd en ruimte je je begeeft. Je moet op de loer liggen om de gelegenheid te grijpen, maar zonder af te wachten. De aanval is iets serieus, maar wordt gespeeld. Het is een spel waar de regels moeten bepaald worden door het begrip en de wil van de aanvallers. Je kan niet hopen dat alles in één keer gewoon uit de lucht komt vallen, je moet de nodige inspanningen doen om de aanvalsmiddelen die tot je beschikking staan te bestuderen, de technische aspecten van het te vernietigen doelwit, de praktijken om de surveillance te omzeilen. De vijand doet geen geschenken, de aanval is een kwestie van rebelse intelligentie en opstandige wil.

Nog langer in het defensieve blijven betekent elke dag dat de overheersing overeind blijft een beetje meer de mogelijkheid begraven van een revolutionaire transformatie. Het gaat erom het initiatief te nemen en over te gaan tot de aanval. Niet om iets te bewijzen aan de overheersing, noch om de schijnwerpers van de ensceneerders van de politiek en de vertegenwoordiging aan te trekken, maar om de structuren en mensen die de autoriteit belichamen te treffen en te verwoesten. Zoals een ondergrondse stroom die de eeuwenoude gebouwen van de overheersing ondermijnt.

Als er organisatie nodig is, dan is dat slechts een eenvoudige technische kwestie, een organisatie van de praktische taken. De aanvalsgroepen zijn autonoom en onafhankelijk, een garantie dat de subversieve creativiteit niet herleid wordt tot een unilateraal en vastgeroest schema, beste verdediging ook tegen de tentakels van de repressie, best denkbare situatie om wendbaar en onvoorspelbaar te blijven. Alleen vanuit die autonomie is daadwerkelijke, informele coördinatie denkbaar en wenselijk; een coördinatie die samenvalt met gedeelde perspectieven en projecten. De kleine vuurgroepen zijn niet gescheiden van het geheel van de revolutionaire activiteiten, ze maken er deel van uit. Ze zwemmen als visjes in de oceaan van de sociale conflictualiteit. Het archipel van autonome gevechtsgroepen voert een diffuse oorlog die ontsnapt aan alle controle, vertegenwoordiging en omsingeling door de overheersing.

Niemand kan geloven dat de revolutie en de subversie louter en alleen het oeuvre zouden zijn van de actiegroepen. Ze zijn niet meer of minder dan wat ze zijn en wat ze in staat zijn om te doen: een beetje gist in de sociale fermentatie, een beetje moed en vastberadenheid tegenover de berusting en collaboratie, enkele suggesties over de identificatie van de vijand en hardnekkige, hartstochtelijke vernietigers. Maar individueel is het het grote avontuur van een leven opgevat als revolte, het zoete gevoel leven om soms de coherentie aan te raken tussen wat we denken en wat we doen. De revolte, dat is het leven.

 

 

Achter de spiegelwand – Bedenkingen over de media

August 11th, 2014 by Salto

“Ik weet niet wat u verstaat onder ‘glorie’”, zegt Alice. Humpty Dumpty glimlacht misprijzend: “Uiteraard weet u dat niet. Ik heb het u immers nog niet uitgelegd. Ik verstond daaronder: ‘Dat is nog eens een mooi argument zonder wederwoord!’” “Maar ‘glorie’ betekent toch niet ‘mooi argument zonder wederwoord’” werpt Alice tegen. “Wanneer ik een woord gebruik,” antwoordt Humpty Dumpty op een ietwat hooghartige toon, “betekent het exact wat ik graag wil dat het betekent, niet minder en niet meer.” “De vraag,” zegt Alice, “is of u de macht heeft om ervoor te zorgen dat de woorden iets anders betekenen dan wat ze willen zeggen.” “De vraag,” antwoordt Humpty Dumpty, “is te weten wie de meester is… Dat is alles.”

“Through the Looking-Glass”, Lewis Caroll.

 

De moderne staat heeft in Europa de vertegenwoordigingsvormen van het christendom geërfd, verwereldlijkt en aangepast aan de noden van het kapitalisme. De democratie met haar begeleidende en heiligende instellingen en vertegenwoordigingsvormen – waar de media één van de hoofdonderdelen van zijn – is de hemel van de aardse wereld van het kapitaal. Op verschillende manieren doet ze denken aan het christelijke universum met haar gelovigen, rites, kerkelijke hiërarchie en zelfs haar ketters. De burgers in leken kleding blijven zich deels als christenen gedragen. Ze protesteren soms tegen de misbruiken van de aardse ministers van de democratische god en tegen het bedrog van de interpreteerders van haar woord, af en toe zelfs op een brutale manier door ze te beledigen, weg te jagen of zelfs af te ranselen. Het gebeurt zelfs dat ze weigeren om via verkiezingen deel te nemen aan de ceremonies van de keuze en aanstelling van hun verkozenen – nog maar eens een religieus jargon! Maar ze gaan niet zover de icoon kapot te slaan en het globale systeem van vertegenwoordiging waarin het verpakt zit in haar totaliteit te verwerpen. Ze blijven verlamd achter, als waren ze getroffen door de heilige bliksem tegenover hun grootse heiligschennis. Ondanks hun opstoten van woede en wantrouwen blijven ze erin geloven, blijven ze aanvaarden zolang het maar een vriendelijker uiterlijk aanneemt, doet alsof het naar hun klachten luistert en die doorgeeft aan de vertegenwoordigers van het soevereine volk. En veel van de tegenstanders die spuwen op de statelijke instelling die de realiteit in spektakel omzet, aarzelen nochtans niet om toe te geven aan de lokroepen van de media, of zelfs om ze aan te roepen.

We mogen ons dus niet beperken tot het stigmatiseren van de media omwille van wat ze verzwijgen, misvormen, vervalsen, lasteren, op bevel van de politie doorgeven enzovoort. Anders blijft de breuk met de bases van de staat, zoals die gelegd werden in de tijd van de machtsgreep door de bourgeoisie, onvolledig. De illusies over het gebruik van de media zijn het gevolg en de bekrachtiging van gelijkaardige illusies (ontstaan bij de vorming en consolidatie van de democratische staat) over deelname aan het parlement met als doel dit om te vormen tot een tribune voor de verspreiding van subversieve ideeën. Naarmate het kapitaal het geheel van de maatschappij bewerkte en temde, de apparaten en bemiddelingen die op alle domeinen van het sociale leven inwerken vermenigvuldigde, en de zuiver politionele functie in zekere mate opgeslorpt werd in de economie en het sociale weefsel, werd de aureool van de democratische vertegenwoordiging uitgebreid.

Met de intrede van de media maakte het ondertussen flink afgekalfde spektakel van de politiek plaats voor het spektakel van de wereld. Daarin speelt de cultuur één van de essentiële protheses van de politiek. Zo goed als niemand denkt er nog aan om aan de verkiezingen deel te nemen (nationaal of lokaal) en ze zo binnenstebuiten te keren, er tribunes van te maken en het dynamiteren ervan te vergemakkelijken wanneer er een opstand uitbreekt. Maar de leninistische argumentatie die gisteren gebruikt werd om parlementaire deelname te verantwoorden, wordt vandaag op bijna identieke wijze hernomen om te staven dat revolutionairen op het juiste moment de media moeten gebruiken om hun ideeën te verkondigen – bij dat soort van argumentatie is “communicatie” het nieuwe woordje voor het in ongenade gevallen “propaganda”. Tegenover het wantrouwen die hun “subtiele” tactiek bij revolutionairen opwekt, al even “subtiel” als het parlementarisme van de communistische partijen van vroeger, spelen de aanhangers van de journalistieke dissidentie dezelfde noten op dezelfde partituren die tot op de draad versleten zijn. Om hun goede trouw in de verf te zetten, maken ze plechtige beloftes van het type: “Het gebruik van de media zal niet de navel van onze activiteit zijn.” Maar eens je je vinger in het raderwerk van de vertegenwoordiging gestoken hebt is het moeilijk om die er nog uit te halen, en niet zelden wordt het hele lichaam, hoofd inbegrepen, erin meegetrokken. In Menselijk, al te menselijk heeft Nietzsche goed samengevat hoe het proces eruitziet dat individuen die geloven dat ze slimmer zijn dan en een spelletje kunnen spelen met de overheersing zonder over reële kracht te beschikken, ertoe brengt om vulgaire voorvechters van diezelfde overheersing te worden: “Door te geloven dat hij zonder consequenties de meest uiteenlopende rollen op zich kan nemen, verandert het individu beetje bij beetje. Uiteindelijk is hij nog slechts wat hij dacht te lijken.”

Op dezelfde manier is het oude religieuze vooroordeel over de almacht van het woord allesbehalve voorbijgestreefd. Gisteren verantwoordde dit vooroordeel nog dat de leninistische partijen parlementsfracties vormden die niet aan de parlementaire commissies moesten deelnemen en vanop hun zetel alleen maar de rol van volkstribunen moesten opnemen. De geschiedenis van het revolutionaire parlementarisme heeft aangetoond dat de zogenaamde propagandisten over het algemeen en op korte tijd parlementsleden werden in de normaalste zin van het woord. Hun activiteit als beheerders van de staat werd nog enkel met hun revolutionaire retoriek gecamoufleerd. Vandaag van hetzelfde laken een broek: men beeldt zich soms in dat men het terrein van de mediatieke vertegenwoordiging kan binnenstormen en het in zekere zin kan bewerken met de taal van de subversie. Maar het is alleen maar in de bijbelse mythologie dat trompetten de muren van Jericho doen instorten. Zulke opvattingen, die bijna magische deugden toeschrijven aan het revolutionaire woord, konden nog illusies opwekken toen de macht dat revolutionaire woord voortdurend als vijand behandelde, censureerde, negeerde enzovoort. Maar de geschiedenis van de revolutionaire stormen, in het bijzonder die van de jaren 1960-1970, en hun opeenvolgende nederlagen is daar al voorbij gegaan. Hun nooit eerder geziene karakteristieken, onder andere hun embryonale kritiek op de politieke scheiding en op de rol die de institutionele media spelen als lakeien van de staatsmacht, hebben het huidige vertegenwoordigingssysteem diepgaand beïnvloed. Dit is zeker niet enkel het simpele gevolg van de evolutie eigen aan het kapitaal, maar evenzeer is het de executeur-testamentair van de illusies van deze revoltes, in het bijzonder van de tendens om de taal te beladen met meer subversief potentieel dan ze kan hebben. De democratische staat heeft op die manier eerder dan het invoeren van een verbod, kunnen zorgen voor het neutraliseren van de ideeën die revolte inspireren.

Ondertussen is de kloof grotendeels gedicht. Wanneer vijandigheid tegenover de maatschappij aan kracht lijkt te winnen en een zekere invloed verwerft buiten de afgebakende paden, zijn de ergste vijanden niet langer de censuur, maar de recuperatoren en de experten in sociale en statelijke erkenning, van de journalisten tot de sociologen. Zo werkt de democratie: de dingen die ze niet kan negeren worden door haar erkent om ze zo door ze van hun betekenis te ontdoen en gemakkelijker tot niets te kunnen herleiden. Voor de onherleidbaren die het spelletje weigeren mee te spelen staat er uiteraard nog altijd repressie op het menu. Maar hoe subversiever de tegenstand die door de staat verleid kan worden, hoe meer het vertegenwoordigingssysteem erbij wint. Alles bij elkaar genomen is het belangrijkste dat de vijandigheid niet uitmondt in één of andere poging om de wereld overhoop te gooien. En in dat soort van zaken is de rol van de media bepalend. Al heel lang stellen ze zich niet langer tevreden met het in schitterende kleuren afschilderen van de kapitalistische wereld, noch met het stigmatiseren van eender welke poging om die wereld in vraag te stellen. Hoewel de leugen – vooral de leugen door verzwijging – nodig blijft, is de huidige overheersing in staat om de uitstalramen van de horror waarmee ze gepaard gaat zonder grote crises te absorberen. Zelfs de tegenstand kan soms koopwaar worden, vooral wanneer deze zich ontwikkelt op het politieke en culturele terrein. Ook daar is het recupereren van de embryonale weigering van de politiek in de jaren 1960-1970 doorslaggevend geweest. Nadat die weigering haar waarlijk revolutionair zout verloren had, werd ze zelf politiek. De media winnen er het vermogen bij om van de revoltes een object te maken, om de hartstochten te zuiveren van hun subversieve mogelijkheden, om de dromen en pogingen om de wereld omver te werpen om te vormen tot onschadelijke dagdromen die niets veranderen aan het leven van degenen die deelnemen aan het spektakel van de burgertroost. De media beschikken in feite net zoals de rest over informatie: massa’s gegevens om te selecteren, te verwerken en uit te braken over de toeschouwers die ontnuchterd zijn door het dagelijkse spektakel van de wereld dat van crises tot rampen gaat, maar altijd op zoek gaan naar nieuwe mediatieke drugs die al even opwindend als voorbijgaand is. Zo draait de wereld van de meest moderne koopwaar.

Gezien de koelere houding tegenover de politiek vandaag en het degenereren van de partijen tot clans die zich bezighouden met het beheer van de lopende zaken, heeft de staat erkend dat ze de samenleving niet langer alleen maar via de gewoonlijke middelen (openlijke dwang net als administratief beheer van de bevolking) kan regeren. Daar schuilen immers potentiële breuken in die misschien veel risico’s in zich dragen en de staatsmacht is doodsbang voor leegte. Daarom worden de duimschroeven nu aangedraaid, maar wordt eveneens de deelname van allen aan het spektakel dat de democratie aanbiedt opgedreven. De censuur steekt nog af en toe de kop op, maar het is vooral de zelfcensuur die heerst. De moderne overheersing kan zich niet handhaven louter en alleen via openlijke dwang, zonder diegenen die ze op verschillende niveaus verplettert te doen deelnemen aan de handhaving van hun eigen onderwerping. Ze bevordert dus de uitbouw van bemiddelende organen die de pogingen van embryonale tegenstand moeten omkaderen en neutraliseren; zoals bijvoorbeeld colloquia, debatten en volksraadplegingen. Die worden dan door de media naar voren geschoven en soms met hen of ook door hen georganiseerd. De burgerverenigingen worden dan uitgenodigd om te komen debatteren en hun mening te geven over de “maatschappelijke kwesties” waarover in hun essentie al beslist werd in de wandelgangen van de staatsmacht. Op die manier neemt de burger deel aan het beheer van zijn vervreemding. De media, zelfs de meest “kritische”, zijn dus hoofdonderdelen van het geïnstitutionaliseerde neutraliseringsapparaat. Ze spelen de rol van doorgeefluiken van de staat om de leegtes te vullen die ontstaan door de atomisering van het dagelijkse leven, om de “burgers te resocialiseren” en hen “weer de smaak voor de politiek te pakken te doen krijgen”, zoals de sociologen graag zeggen. Met andere woorden, de media nemen volop deel aan het selectie- en herkenningsproces door de staat van leiders, verenigingen, lobby’s enzovoort die verondersteld worden om de oppositiekrachten van de zogenaamde burgermaatschappij te vertegenwoordigen. Tot op het punt dat, in tegenstelling tot wat er gebeurde toen de staat de vakbonden erkende, het vandaag volstaat dat één of andere vedette van de tegenstand door de media erkend wordt als woordvoerder om te beweren dat hij representatief is. Zonder zelfs te weten voor wie of wat deze representatief is. Zo geven de media een beeld van kracht aan dingen die vaak weinig of helemaal geen kracht hebben.

In dergelijke omstandigheden is de gedachte om de mediatieke niches die de macht toestaat te gebruiken in het voordeel van de revolutionairen niet enkel een illusie. Ze is doodleuk gevaarlijk. Een loutere aanwezigheid op de podia volstaat niet om het keurslijf van de ideologie in de hoofden van de toeschouwers te doen scheuren. Tenzij je uitdrukkingskracht en transformatieve kracht door elkaar haspelt en gelooft dat de betekenis van wat je zegt, schrijft, afbeeldt… a priori gegeven is zonder dat je je moet bekommeren over wie de kracht heeft om er betekenis aan te geven. Er zou daar dan inhoud zijn die zou kunnen bestaan onder verschillende vormen zonder door die vormen aangetast te worden. Oude illusie van de verdingelijkte wereld waarin de activiteiten verschijnen als dingen op zich, losgemaakt van de samenleving. Maar de subversieve vorm van de taal is evenmin als de andere uitdrukkingsvormen, een garantie voor de onaantastbaarheid van de betekenis. Ze is niet immuun voor de gevaren van de communicatie. Haar op terreinen van de overheersing tot uitdrukking brengen volstaat om er de betekenis van te ondermijnen of zelfs om te keren.

Dat is precies wat er gebeurt op het terrein van de media wanneer je aanvaardt om daar ten tonele te verschijnen, ook al is het op een ongewone manier. Omdat ze er gescheiden worden van het geheel van omstandigheden die er mee betekenis aan geven, verschijnen de revolutionaire ideeën, zelfs wanneer de media er geen komma aan wijzigen, nog slechts als meningen die op de mediatieke markt gesmeten worden, als interpretaties van de wereld of zelfs interpretaties van de transformatie van de wereld, naast vele andere. Kortom, stellingnames zonder reële consequenties. In feite gebeurt er aan de ronde tafels van de televisiedebatten hetzelfde als wat er in de tijd van het ontstaan van het parlementarisme gebeurde. De parlementariërs van de oppositie staken in het halfrond soms vlijmscherpe discours af waarvoor ze zelfs in de gevangenis werden geworpen. Door te interveniëren op het terrein van de politieke vertegenwoordiging waren ze echter koren op de molen van de overheersing. Oorspronkelijk dachten ze zonder twijfel dat ze hun revolutionaire discours aan het verspreiden waren onder de bevolking die vol democratische illusies luisterden naar wat er in het parlementaire halfrond besproken werd. In werkelijkheid waren ze al naar de andere kant van de spiegel aan het oversteken en begonnen ze te dialogeren met de staatsmacht. Het mag niet verbazen dat ze over het algemeen uiteindelijk zijn beginnen deelnemen aan die staatsmacht of er zelfs de leiding van genomen hebben. Want het spektakel is niet herleidbaar tot beelden, maar het vormt het heersende systeem van vertegenwoordiging, integreert het in de sociale verhoudingen onder de mensen (bemiddeld door de beelden), verhoudingen eigen aan de overheersing van het kapitaal. Als integraal deel van de overheersing nemen de media eveneens deel aan het gebruik van de sociale relaties voor specifieke doelen.

Zelfs de meest geïnformeerde toeschouwers worden er niet minder toeschouwer van. Onder hen heerst de stilte of het herkauwen van clichés die al even veelzijdig als banaal zijn en overeenkomen met de verhoudingen onder het regime van de koopwaar. Ze blijven afgezonderd samen. Ze staan vreemd tegenover de taal, die tot een discours van de macht verwordt. Het spektakel is het tegenovergestelde van de dialoog, de ontmoeting en de zoektocht naar affiniteiten om het systeem te bestrijden dat ons van elkaar scheidt en als objecten behandelt die volop manipuleerbaar zijn. In de mate dat wat we kunnen verwezenlijken ook van onszelf afhangt, willen we de vormen van instrumentalisering weigeren zoals bijvoorbeeld deelname aan het mediatieke spektakel, en willen we die vormen behandelen voor wat ze zijn: vijanden. Laten we nooit vergeten dat de manieren om iets te zeggen, hoe subversief ze ook mogen lijken, uiteindelijk hun smaak verliezen als ze gescheiden worden van de subversieve activiteiten. Aan ons om onze manieren van dialoog aan te zwengelen, doorheen de pen en doorheen de andere manieren die ons eigen zijn.

De veroordeelden

August 11th, 2014 by Salto

Juli 1936. Tegenover de militaire coup van de fascisten en de reactie breekt de opstand van het ‘volk onder de wapens’ los. In verschillende steden, in het bijzonder in Barcelona, slaagt de opstand er tegelijkertijd in om de staatsstructuren bijna tot niets te herleiden. Bijna, want enkele maanden later zal de contrarevolutie zich buigen over het statelijke lichaam dat de revolutionairen voor dood hadden gehouden.

Zo’n twee weken later breekt ook in Valencia de opstand uit. We zijn nu in de laatste dagen van juli. Zoals overal elders worden de kazernes aangevallen, de ordetroepen ontwapend en worden vele comités opgericht om het hoofd te bieden aan de noden van de sociale revolutie… of om haar beetje bij beetje de nek om te wringen. Ondertussen is de militaire rebellie in een aanzienlijk deel van Spanje geslaagd in haar opzet en tekenen de frontlijnen zich af. Er worden libertaire milities gevormd, voornamelijk onder impuls van de anarcho-syndicalistische vakbond CNT en de anarchistische federatie FAI. Een van die milities zal zichzelf de naam ‘ijzeren kolonne’ geven. Voordat ze uit Valencia vertrekken om naar het front te gaan, vallen de eerste kernen van deze kolonne in wording de gevangenis van San Miguel de los Reyes aan en bevrijden ze er alle gevangenen. We laten het woord aan een ‘incontrolado’ die een jaar later terugblikt op die dagen:

«Ik was jong, en ik ben ook nu nog jong, want toen ik drieëntwintig was vloog ik in de bak en toen ik eruit kwam omdat de anarchistische kameraden de poorten van de gevangenis openzetten was ik vierendertig. Elf jaar onderworpen aan de straf geen mens te zijn, een ding te zijn, een nummer! Samen met mij kwamen vele mensen buiten die evenveel ondergaan hadden, die eveneens getekend waren door de mishandelingen die we sinds onze geboorte ondergaan hadden. Sommigen trokken de wijde wereld in vanaf het moment dat ze de straatstenen onder hun voeten voelden; en wij anderen, hebben onze bevrijders vervoegd die ons behandelden als vrienden en ons liefhadden als broeders. Samen met hen hebben we beetje bij beetje de ‘ijzeren kolonne’ gevormd; samen met hen hebben we met reuzenstappen de aanval ingezet tegen de kazernes en de gevreesde Guardia Civil gedwongen om haar wapens af te geven; samen met hen hebben we met bittere aanvallen de fascisten teruggedreven tot achter de bergpieken waar ze nu nog altijd zitten. Gewend aan het nemen wat we nodig hadden om de fascisten op te jagen, hebben we voorraden en wapens buitgemaakt. En we hebben ons een tijdje gevoed met wat de boeren ons aanboden, en we hebben ons bewapend zonder dat iemand ons een wapen cadeau gaf, met wat we door de kracht van onze armen hebben ontrukt aan de rebellerende soldaten. Het wapen dat ik heb en liefkoos, dat me vergezelt sinds ik die noodlottige bak verlaten heb, dat wapen is van mij, het behoort mij toe; ik heb het wapen dat ik in mijn handen heb genomen als een mens, en op dezelfde wijze zijn bijna alle wapens die mijn kameraden in handen hebben van ons, echt van ons.»

 De ijzeren kolonne zal samen met andere milities het front rond Teruel houden, een stad die bezet en versterkt wordt door de fascistische troepen. Deze kolonne onderscheid zich door haar onbuigzaamheid, door haar weigering om de oorlog te laten voorgaan op de revolutie. Overal waar ze komt strooit ze de zaden van de nieuwe samenleving, van het ‘libertaire communisme’ zoals men in die tijd zei, en steunen ze de boeren om de gronden te collectiviseren, sociale centra te bouwen, scholen, theaters,… De kolonne wordt dan al met een scheef oog bekeken door de andere antifascistische formaties ; die argwaan zal zich later ook uitbreiden naar de centrale comités en de hoge rangen van de CNT, wanneer de leiding van de CNT kiest voor de collaboratie met de politiek en vier ministers aanlevert voor de republikeinse regering. De kolonne toont ook haar revolutionaire vastberadenheid en haar weigering van de ‘antifascistische oorlog vóór alles’ door het front te verlaten, terug te keren naar Valencia waar haar miliciens de eigendomsaktes en politie-archieven op straat verbranden, de republikeinse politieagenten ontwapenen en een aantal juweliers onteigenen (23 september 1936): ‘We vragen om de vernietiging van alle documenten die het tirannieke en onderdrukkende verleden vertegenwoordigen waartegen ons vrije bewustzijn rebelleert. We hebben de documenten vernietigd en we denken eraan om alle gebouwen in te nemen die, zoals het justitiepaleis, in andere tijden gediend hebben om de revolutionairen te begraven in de gevangenis en die vandaag, nu de dageraad van een libertaire samenleving aanbreekt, geen enkele bestaansreden meer hebben.’ (Om korte metten te maken met de leugens. Een manifest van de ijzeren Colonne, Puerto Escadón, 1 oktober 1936)

 

Tegen november 1936 slagen de communisten erin hun positie spectaculair te versterken dankzij intriges, politieke strategieën die samen met Stalin bekokstoofd worden en de oprichting van een geheime politieke politie in Spanje. De contrarevolutie trekt onder de vlag van het ‘antifascisme’ beslist op. De milities worden afgeschaft, er wordt een ‘volksleger’ gevormd onder één commando, gecontroleerd door de republikeinse staat die uit haar as verrijst. De militarisering van alle strijdende krachten zal de sociale revolutie definitief wurgen. De ijzeren kolonne toont zich als één van de hardnekkigste tegenstanders van de militarisering en bestrijdt maandenlang het ministerieel decreet. Tegen maart 1937 geeft uiteindelijk ook de ijzeren kolonne toe aan de chantage en de dreiging zonder munitie of wapens te vallen, uit de CNT gezet te worden en uitgeroeid te worden door het ‘volksleger’ dat grotendeels onder controle staat van de communistische partij. De kolonne wordt omgevormd tot een ‘divisie’ die een zekere autonomie behoudt, vele miliciens verlaten het front en worden gezocht door de politie. We vinden deze kameraden onder meer terug onder degenen die in mei 1937 in Barcelona in opstand komen om voor een laatste maal te proberen de contrarevolutie weg te vagen.

De onderstaande tekst is een vertaling uit de dagkrant die uitgebracht werd door de ijzeren kolonne, Linea de Fuego. Met de ‘samenstelling’ van de ijzeren kolonne in het achterhoofd, haar revolutionaire activiteiten zowel aan het front als in het hinterland en het erg aanwezige bewustzijn onder de miliciens dat de contrarevolutie de overhand aan het krijgen was, spreekt deze dialoog recht tot het hart van degenen die in eerste persoon de revolutionaire en anarchistische spanning leven. Zowel gisteren als vandaag.

 

 

De veroordeelden

 

Gek!

Hij moet echt gek zijn.

Want het was volle maan, hij hield zich op een afstand, zittend op die hoge rots, met zijn blik op de vallei gericht.

Zo waren velen, in de kolonne, gekken zoals hij: verslaafd, boordevol sentimentalisme. Het verhaal van “Dum-Dum” heb ik jullie al verteld. Zijn psychologie was, net zoals die van Claudio, niet uitzonderlijk.

Roman was ook zo’n verslaafde, één van de diepst getroffenen. Zijn zenuwen trilden, gespannen door het enthousiasme, tot op het punt dat ze soms tot uit de loopgraven opkwamen, uitbrekend, opspringend vanonder de struiken… Het leek alsof hij de hele natuur wou omhelzen: “Wat een geluk! Wat een geluk,”, liet hij los, “om te kunnen leven op dit moment!”. Het gebeurde nochtans ook dat hij ineenkromp alsof hij wou verdwijnen, zich opsluitend in een onoverkomelijke stilte, zijn hele zijn tot leed gereduceerd.

 

De eerste serieuze strijd die de kolonne tegen de fascisten voert was een grandioos spektakel. Halfnaakt, quasi ontwapend, wierpen ze zich met de furie van een orkaan op een vijand die gedwongen werd om weg te vluchten, hun huid verliezend in de wilde vlucht.

 

“We zijn een bende gekken”, zo werd het door Roman gewaardeerd.

Omdat het volle maan was, had hij zich op de top van die hoge rots gezet.

Er zijn twee wachtrondes voorbijgegaan en hij blijft daar. Is hij in slaap gevallen misschien? Een ogenblik lang kunnen we het vlammetje waarmee hij zijn eeuwige pijp aan houdt niet meer waarnemen.

Culata staat op wacht op dezelfde borstwering, drie groepen verder. Hij observeert het front, de woelige heuvels, onbeweeglijk, tot aan de vijandelijke loopgraven. Van tijd tot tijd kijkt hij naar Roman die hem de rug toedraait, ginds, op de rots gedrukt. Nog even en het einde van zijn wacht breekt aan, dan gaat hij hem opzoeken, met het risico zijn rust te verstoren. Hij wil met hem praten… Hij heeft zin om met hem te praten.

Culata is het soort man waarvan er veel aanwezig zijn in de kolonne: zacht… Een groot kind.

 

– Wie is daar?

– Vrijheid!

De afgevaardigde van de centurie komt dichterbij:

– En?

– Niks… Ik ga uitrusten.

De ‘afgevaardigde’ zet z’n weg verder richting de dichtst bijzijnde hut, die het geluid maakt van zware ademhaling.

Het moet middernacht zijn, het uur waarop Culata afgelost wordt, en hij stapt binnen in de barak: verwarring bij de lichamen onder de dekens, een zware, dikke atmosfeer… Hij schudt één van de slapers wakker:

– Hé jij! De wacht…

De door slaap versufte schildwacht pakt zijn geweer, in zijn deken gewikkeld. Koud. Zijn verstijfde ledematen rillen.

– Ik ben niet moe, ik ga ginds een sigaret roken, zegt Culata tegen hem.

De andere bekijkt hem, dan draait hij hem de rug toe en blijft daar, onbeweeglijk, de nacht inademend, zijn blik op de heuvel gefixeerd.

Roman slaapt niet. Hij is zijn pijp aan het aanblazen wanneer het geluid van stappen zijn gezicht doet omdraaien. Culata komt dichterbij:

– Wat doe je daar?

– Ik rook.

Culata gaat naast hem zitten.

Een lange stilte.

Beiden lijken enkel aandacht te hebben voor de houtskool die de tabak consumeert.

– Jij bent een rare…

Roman draait zich onmerkbaar om, alsof hij wil antwoorden, en dan bedenkt hij zich, stopt zijn pijp tussen zijn tanden.

– Je bent een rare… Ik heb je karakter lief, maar soms weet ik het niet… Je bent een goeie kameraad voor iedereen, maar we hebben altijd de indruk dat we je niet echt kennen, alsof je iets beschermd in het diepste van jezelf. Dat is goed. Ik wou dat ik zo was.

Culata stopt daar, om dan dadelijk weer verder te gaan:

– Weet je, deze namiddag, toen jullie aan het discussiëren waren, toen heb ik gehoord dat je zei dat er vele revolutionairen zelfmoord zouden plegen na de overwinning. Ik ben niet zeker of het dat was dat je wou zeggen… Was het dat?

– Ongeveer…

Culata, in zijn nopjes, tevreden op zijn rots:

– Het heeft me aan het denken gezet. Ik was ook geneigd om zoals jullie te denken, maar ik vind simpelweg de woorden niet om het uit te drukken. Ik heb over dat alles al nagedacht, in feite, en, ja, de revolutie… We zullen winnen! We moeten overwinnen! ’t Is alleen… zij die in de volle strijd gevallen zijn, zij, wij, zullen het immense voordeel gehad hebben gestorven te zijn wanneer ze verlicht waren door hoop op de overwinning, terwijl de overlevenden die de dagen erop het voortouw zullen nemen, dat staat vast, zoals jij het gezegd hebt, zullen zichzelf doden uit walging.

Roman rilt, alsof hij schrik heeft voor wat hij nu zal horen. Het is niets meer dan een interpretatie van zijn gesprek, een interpretatie die misschien wat simplistisch is, oppervlakkig, die hem doet vermijden dat Culata, ook hij, besmet is door het scepticisme. En hij voelt zich genoodzaakt om te liegen:

– Je hebt niet begrepen wat we zeiden.

Culata kijkt hem aan, twijfelend. Roman dringt aan:

– Nee, je hebt het niet begrepen!

De andere lijkt ermee in te stemmen:

– Dat kan zijn… Ik ben onontwikkeld, ik heb niet veel gelezen, ik, maar…

Hij stopt een ogenblik, en dan, heftig:

– Ik heb maar al te goed begrepen wat jullie gezegd hebben! Je hebt gewoon schrik, je hebt schrik dat dat alles zich uitbreidt en de revolutie in gevaar zal brengen! Waarom die angst? De bal is aan het rollen, je weet het maar al te goed, en niemand zal die kunnen tegenhouden. Ik… Luister, ik ben van het type die niets ‘goed’ verwacht van de triomf van de revolutie. Wanneer dit alles voorbij is, als ik dan nog leef, dan zullen de kameraden zelf me vermoorden, of ik zal mezelf doden. Ja, ik verberg het niet, jullie weten het allemaal, ik ben niets meer dan galgenaas. Heel m’n leven lang heb ik dingen gedaan die misschien niet echt mooi waren, maar ik, niet in staat om uit te drukken wat ik toen voelde, werd aangespoord door een woedende revolte denk ik. Ik voelde de wonde van de onrechtvaardigheid op mijn huid. Heel mijn zijn rechtte zich en riep me toe dat er daarvoor geen enkele rechtvaardiging bestond…

 

Hij haalt zijn vuur boven. Het radertje geeft een lichtgevend stof. Ginds, in de diepte van de vallei, weerklinkt een schot, als een zweepslag. Men hoort de kogel, voorspelt de geluidsbaan van haar traject…

– Ja, ik heb dan misschien wel slechte dingen gedaan, maar ze hebben mij er nog meer aangedaan. Mijn lichaam heeft vreselijke straffen ondergaan. Longen die minder robuust zijn dan de mijne, die zouden vandaag aan flarden zijn… En de revolutie heeft me vervolgens de kans gegeven om klappen uit te delen. Ik heb ze uitgedeeld! Hier en aan het front! Ik weet dat ze ginder naar me op zoek zijn… Ik weet ook dat er zijn die gisteren nog gezworen vijanden waren en nu steun krijgen van de comités. Dat soort mensen vindt altijd een ander om in hun plaats aan de frontlinie te gaan staan… Maar dat kan me allemaal niets schelen. Wanneer ik zeker wist dat iemand een vijand was, dan heb ik ‘m vermorzeld, en ik weet dat ik op mijn beurt zal vallen, dat ze me zullen doen vallen. Maar hoe dichtbij dat moment ook mag wezen, ze zullen te laat komen, in elk geval, want deze maanden van intense strijd zijn een heel leven waard… En jullie, zelfs als jullie denken dat jullie moeten doen alsof, ik ben er zeker van dat ik jullie begrijp. Jullie strijd is in essentie, ook al verschilt ze wat, dezelfde. Jullie weten, of in elk geval vermoeden jullie, dat de revolutie niet aan jullie hoop zal voldoen. Jullie zullen het zien, jullie zien nu al de strebers die zich overal aanmelden en zich klaarmaken om de overwinning te beheren. Jullie, jullie problemen, jullie dromen, jullie hoop… Ik en zij die op mij gelijken, galgenaas, die vandaag enkel aanvaard worden om de stoottroepen te vormen…

 

Opnieuw een stilte.

– Jullie en wij, zelfs als we winnen, en wij gaan meer aan de overwinning bijdragen dan wie dan ook, wij zijn veroordeeld…

Lange stilte. Culata wacht tot Roman zal spreken. Tevergeefs.

Hij ondervraagt hem:

– Wat denk jij ervan?

Roman staat op het punt om uit te roepen: ”Je hebt gelijk!” Hij houdt zich in, en antwoordt vaag:

– Ja, dat kan zijn… Maar dat is allemaal van geen belang…

Dan, bruusk, verandert hij van onderwerp:

– Luister, we zijn met enkelen een slag aan het voorbereiden op de fascistische posities… Kunnen we op jou rekenen?

Culata springt op:

– Natuurlijk! Voor wanneer is het?

– Morgenavond. Het is gevaarlijk. Luister…

De twee mannen beginnen te fluisteren. Culata stemt toe, gretig, enthousiast: “Ja, dat is het…”

En gedurende de hele nieuwe wachtronde blijven ze daar, ginds, op die rots.

Ver weg laten enkele knetterende mitrailleurs van zich horen, gorgelende geweren.

De nacht licht op door het lichtgevende gegaap van haar volle maan…

 

 (Línea de Fuego, nr.68, 11 december 1936)

 

Voor wat we zijn.

 Onze kolonne heeft zich op haar eentje gevormd. Het enige in overvloed aanwezige materiaal was het enthousiasme en het vertrouwen in de overwinning tegenover de franquistische aardwormen.

Maar alles was jeugd en de ontketende storm waartegen de kolonne ging vechten met enkel haar hersenen en haar spieren kon haar niet schelen.

En zo is het gebeurd dat we in Barracas toekwamen om dan kilometers en kilometers af te leggen doorheen het stilzwijgende land van de Aragonezen.

We hebben gevochten en overwonnen door onze ideeën te verspreiden en we werden gehoord.

We hebben de gouden graanhalmen zien groeien en daarmee ook onze aantallen strijders.

Ze zijn naar onze ijzeren kolonne gekomen omdat ze een ijzeren karakter hebben, en van dat metaal is en zal onze strijd gesmeden zijn.

Wij zijn de rebellen en wij steunen de hegemonie van de rebellie.

Wij hebben oorlog gevoerd voor de revolutie; aan het front, aan de voorhoede met de wapens die gehanteerd werden door de spieren. Achter het front, in de stad, met de wapens van de geest.

Sommigen haten ons, anderen hebben ons lief.

Maar die ‘anderen’ zijn arbeiders die in ons de trouwe wachten van de revolutionaire principes zien.

De bureaucratie die geboren werd in de revolutie haat ons, want we hebben haar ontmaskerd en als ware parasieten aan het daglicht blootgesteld.

Maar hun haat kan ons weinig schelen.

We willen daarentegen dat de fabriek en het platteland met ons en met de revolutie zijn.

We werden belasterd en tot ketters verklaard.

Maar onze ketterij doet ons eer aan, maakt ons waardig door ons naar de spitsen van de waarheid te voeren.

We zijn het waarlijke licht van ons leven, want voor bevrijding zijn wij geboren.

We vormen het immense legioen dat opzoek gaat naar de overvloed, zodat allen van elkaar zouden houden.

We geven geen loon, maar de weg van het licht en het broederschap.

Laten we met het heden breken om onszelf te verhinderen terug te keren naar haar verrotte en modderige bedding.

Laten we vaste grond bieden waarop de stad van de ware mensen kan gebouwd worden, gebaseerd op vrije geesten.

Jeugd en ijzer. Daarom, voor wat we zijn, zullen we overwinnen.

 

(Línea de Fuego, 14 december 1936)

 

 

 

Het labyrinth van de technologie

August 11th, 2014 by Salto

Hoe beginnen over een argument dat zo complex is als technologie? Technologie onder de loep nemen betekent de totaliteit van deze moderne beschaving analyseren: niet enkel haar industriële perspectieven, noch alleen haar apparaten en structuren, niet alleen de hiërarchie en de specialisering die deze apparaten introduceren in de sociale verhoudingen, of enkel de “nederige objecten” die onze manier van leven tot in haar diepste wortels overhoop gehaald hebben, net als ze onze dromen en verlangens dooreengerammeld hebben, de manier waarop we naar onszelf en onze wereld kijken.

Wat is technologie? Wanneer je je die vraag stelt, bots je op de moderne religie – het universele fetisjisme van de technici. De technologische mystiek verantwoort haar wereld en geeft uitleg over de “mensheid” die haar dient. Haar bekritiseren, haar willen overstijgen, betekent blasfemie, vergelijkbaar met het voorstel om te leven zonder longen. Het regent dan absolute stellingen. Je kan je niet ontdoen van de technologie, je kan niet alle machines vernietigen, ons overleven is ervan afhankelijk. Technologie heeft ons altijd al vergezeld. Iemand heeft gezegd dat wanneer een aap een tak gebruikt om tussen de mieren op een boom te zoeken, ook dat technologie is.

Wat een vluchtig argument, die technologie. Ze lijkt elk mogelijk gebruik van armen en werktuigen te beduiden, elke vorm van activiteit! Als al die activiteiten vormen van technologie zijn, dan is er eigenlijk geen probleem en blijft er alleen nog het onbegrip van de pessimisten over en de luddistendomheid over die de arbeidsbesparende machines willen kapotslaan. Alles verandert, maar alles blijft hetzelfde. En zweten voor een computer zou gewoon een andere manier zijn om met een tak tussen de mieren te zoeken!

Technologie is een feit, daarover kan geen twijfel bestaan. Ze bepaalt ons terrein en schept de termen van wat we zeggen. Ze is onzichtbaar omdat ze alomtegenwoordig is. Woorden en antwoorden worden door haar geboetseerd, de taal is door haar besmet. Vanaf het moment dat “ze altijd bestaan heeft” kan je hoogstens nog discussiëren over een bepaalde stijl of een component van de technologie die je kan gebruiken of afwijzen op basis van de criteria van de technologische mystiek: efficiëntie, snelheid, compatibiliteit met de rest van de mega-machine. Zeker, niemand ontkent dat er ook andere ervaringen en noties van de menselijke verhouding tot de natuur bestaan hebben, maar al die manieren en opvattingen zijn al lang vergeten. Het is evident dat die gebrekkig, oubollig, onderontwikkeld waren, of gewoon voorbijgestreefd werden door de vooruitgang. Je kan toch niet terugkeren naar het verleden, nietwaar? En is het verleden soms niet vooral een andere versie van het heden?

Toen het industriële kapitalisme in volle bloei was werd de ondernemersgeest beschouwd als “de ware aard van de mens”. Vermits het in de aard van het beestje lag, moest ook de indigene wereld van de “primitieve bevolkingen” een vorm van vrije markt hebben gehad waar de ondernemers konden concurreren met “goederen en diensten”. Later, naarmate de mechanisering zich doorzette werd de mens gezien als een “gebruiker van werktuigen”– homo faber – en herleid tot één kenmerk (zijn techniek), terwijl zijn complexe culturele en linguïstieke activiteiten, de symbolen en de mythologieën vergeten werden. Deze opvatting over de menselijke natuur was zo diep geworteld dat de archeologen bij de ontdekking van de grotschilderingen van Altamira in 1879 beweerden dat het een grap was omdat de jagers van de Ijstijd – volgens deze experten – niet voldoende vrije tijd konden hebben (té zeer in beslag genomen door de “strijd om te overleven”), noch over de nodige creativiteit konden beschikken (aangezien alleen complexe apparaten verfijning bieden) om een dergelijk wonderbaarlijk kunstwerk te scheppen.

Nu, het is courant om een deel te verwarren met het geheel, om de mensheid te beschouwen als een uitvloeisel van de ingeboren technieken. Deze manier van kijken negeert de complexe rituelen, talen, nabootsingen en dromen van de “primitieve bevolkingen” en verkiest zich blind te staren op hun technieken. Het beschouwt alle culturele ontwikkeling, alle “vooruitgang” als functies eigen aan de technologische omwentelingen. Zo zouden hun recipiënten, hun houten werktuigen beschouwd moeten worden als vereenvoudigde vormen van cybernetica, nucleaire vaten, laserchirurgie. De Technolatrie vereist dat elk ding bij haar naam genoemd wordt. Deze opvattingen bevinden zich trouwens ook niet ver van de orthodoxe marxistische historische analyse die zegt dat de “economische onderbouw” de “supra-structuren” zoals godsdienst, staatsvorm, cultuur en bewustzijn bepaalt.

 

Een levenswijze

Als je de technologie uitsluitend identificeert met instrumenten en machines, of beweert dat elke fysieke inspanning om materiële objecten te vervaardigen technologie is, dan betekent dit dat je haar betekenis niet gevat hebt. De technologie heeft het leven immers totaal veranderd en de technologische structuren hebben de menselijke verhoudingen volledig gewijzigd en naar eigen beeld herschapen.

Technologie definiëren als de manier waarop de mens een actie volbrengt – van het plukken van een vrucht tot het lanceren van een ruimteraket –, beweren dat een samenleving waar alle menselijke inspanningen gedomineerd worden door de technologie in essentie gelijkaardig is aan een samenleving die over beperkte technieken beschikt, komt neer op de verhulling van het feit dat de technologie een levenswijze is, een specifiek type van samenleving. Op die manier werkt het technocratische bewustzijn dat de wereld objectiveert en amputeert op een manier die de technologie langs de ene kant als alomtegenwoordig en universeel beschouwt en haar langs de andere kant verdingelijkt tot een object dat uitwendig is aan de sociale verhoudingen omdat het “neutraal” zou zijn. Het merendeel van de discussies over de technologie sluiten trouwens af met lijsten en fragmentarische analyses van instrumenten, machines en technieken, omdat het technologische bewustzijn op die manier werkt.

Net zoals het kapitaal gelijkgesteld werd met de industriële structuren en de geaccumuleerde rijkdom, terwijl het in werkelijkheid veel meer is dan fabrieken en geld – omdat het een feit is van sociale verhoudingen –, werd de technologie verward met machines en instrumenten terwijl het een kwalitatief andere vorm van overheersing is – bestaande uit sociale verhoudingen. De technologie is Kapitaal, de triomf van het anorganische, de mensheid gescheiden van haar instrumenten en universeel afhankelijk van de technologische apparaten. (De critici van de technologie worden er regelmatig van beschuldigd zich tegen het instrument te verzetten, terwijl het in werkelijkheid de moderne technologie is die de instrumenten heeft vernietigd doorheen het mechaniseren van het leven en de menselijke activiteit op die manier heeft gedegradeerd.)

Technologie is de inpalming en mechanisering van het leven, de universele proletarisering van de mensheid en de vernietiging van de socialiteit. Het gaat niet simpelweg over machines, noch over de mechanisering en de inpalming alleen. Dit soort van fenomeen is niet nieuw in de geschiedenis; wat nieuw is, is het feit dat deze functies in elk aspect van ons bestaan werden geprojecteerd en geïncorporeerd.

 

Haal elke Chinese muur neer

Het gebruik van werktuigen en eenvoudige machines om een resultaat te bekomen is één van de tienduizenden activiteiten die de mens verricht. Maar tot aan de moderne technologische beschaving was de techniek slechts een deel van een organisch geheel. Ooit werd de techniek alleen maar in bepaalde, beperkte en welomlijnde omgevingen toegepast. Zelfs in de activiteiten die wij vandaag als technisch beschouwen, was dát niet het overheersende en belangrijkste aspect. Voor het bekomen van bescheiden economische doelen was de technische inspanning bijvoorbeeld ondergeschikt aan het plezier elkaar te ontmoeten en samen te zijn. De sociale relaties en het menselijke contact waren belangrijker dan de technische schema’s en de dwang van de arbeid.

De samenleving was vrij tegenover de techniek, ook al was ze er niet van gespeend. Met relatief eenvoudige hulpmiddelen vervaardigden individuen objecten met een opmerkelijke behendigheid en fijngevoeligheid. Dit was eveneens een type van techniek, maar zonder de karakteristieken van de huidige technieken. Naargelang de bijzondere kwaliteiten van elkeen, variëerde elk ding van individu tot individu daar waar de moderne techniek deze verscheidenheid eerst heeft proberen elimineren (gestandaardiseerde productie) en nu een valse verscheidenheid schept. De recente kapitalistische ontwikkeling naar een verscheiden en gedifferentiëerde productie gericht op de doelgroepen en markten, inclusief het cybernetische individu, scheppen een verscheidenheid die vals is omdat ze niet bepaald wordt door de uniciteit van de individuen, maar door de noden die de technocratie en het kapitalisme vandaag zèlf scheppen en opwekken in het geatomiseerde menselijke wezen. De verscheidenheid zit ‘m immers niet alleen in het eindresultaat, maar juist in het hele proces van verlangen, activiteit en uiteindelijke vervaardiging. En vermits zowel de verlangens als de activiteiten en de concrete vervaardiging vandaag de logica van de moderne technologie volgen, is de verscheidenheid van de nieuwe kapitalistische productieprocessen slechts schijn en spektakel.

Vandaag is de technologie niet langer een geheel van instrumenten en technieken maar sociale orde. Terwijl de lokale, verscheiden, beperkte technieken vroeger het teken van de cultuur droegen en van de individuen die zich ervan bedienden (wat niet hetzelfde is als beweren dat die cultuur daarom emanciperend of ontvoogdend was), wijzigt de technologie vandaag universeel alle individuele condities. Ze schept een eenzijdige, enorme homogene technologische beschaving die “elke Chinese muur” neerhaalt, een menselijk subject creëert dat onteigend en geatomiseerd is en onder de mantel van verscheidenheid eigenlijk identiek is van Lapland tot in Taiwan.

Er is geen specifieke machine of een bepaald aspect van de technologie dat verantwoordelijk is voor deze transformatie. Het is eerder het samenkomen in de mens van een pluraliteit, niet van technieken, maar van systemen van technieken. Het resultaat is een operatief totalitarisme; geen enkel deel van de mens is vrij en onafhankelijk van deze technieken.

 

Kenmerken van de technologie

Eerst en vooral: de technologie is automatisch, het selecteert de te gebruiken middelen volgens haar eigen regels. Zo comprimeert ze de keuzes, maakt die ‘automatisch’ en maakt ze de menselijke interventies en oordelen daarmee overbodig. De technologie “objectiveert”.

Ten tweede reproduceert ze zich vanzelf. Zeker, de technologie zoals we die kennen is een product van de bestaande sociale verhoudingen en beïnvloedt die op haar beurt, maar de technocratie schept een eigen wereld en referentiekader dat ertoe neigt alle andere denkkaders uit te schakelen. In die zin omkleedt de technocratie zich met een aura van onomkeerbaarheid.

Ten derde is de technologie unitair, ze vormt één groot alles; ze is een geheel van praktijken. Het is absurd om over technologie te spreken zonder het ook over haar gebruik en toepassingen te hebben. Wat de technieken die gebruikt worden om een brug te bouwen of een harttransplantatie uit te voeren ook mogen zijn, alleen hun toepassingsgebied verschilt, niet hun psychologische kracht, interne compositie en logica. Er ontstaat een proces van samenvloeiing waardoor de technieken noodzakelijkerwijze tezamen vooruitgaan. Eén sector van de technologie wordt gecombineerd met een andere om nieuwe, ongelooflijk snelle en meer omvattende systemen te maken.

Ten vierde: de technologie is universeel, ze produceert overal hetzelfde resultaat omdat het overal haar logica is die aan het werk is. De technologie brengt nooit iets anders voort dan haar eigen fetisjisme, nooit iets dat in contradictie is met haar eigen logica en drijfveren. Technologie maakt dus niet vrij, niet onafhankelijk, niet mooi, niet individueel. Zelfs haar vaak brute, zichtbare gevolgen (bijvoorbeeld milieuverwoesting, kernrampen, voedselvergiftiging) brengen méér technologie, méér technische oplossingen voort. Elke ontwikkeling van de technologie, elke technische ontwikkeling die bepaalde onaangename technologische gevolgen wil “bijstellen” zal andere en vaak nog rampzaligere gevolgen voortbrengen.

Ook de technieken die gebruikt worden om de menselijke wezens aan de bovenmenselijke eisen van de technologische omgeving “aan te passen”– de eisen die doorheen de arbeidsdiscipline en de sociale isolatie in de psyche van de massificatie en mechanisering worden ingeblazen – dienen alleen maar om de mensheid te integreren in de technologische omgeving en gedienstiger te maken, dus meer bedreigd, meer doordrenkt van angst, meer gedemoraliseerd. De pogingen om deze omgeving te vermenselijken met “menselijke technieken” zoals onderwijs, entertainment, koopwarenconsumptie, psychologische conditionering, propaganda en medicijnen dienen alleen maar om hetgeen er nog overblijft van onze onafhankelijkheid, onze bestaansmiddelen en onze vermogens uiteen te doen vallen. Het permanente proces van de degradatie van de mens en zijn individueel denk- en handelsvermogen is de voorwaarde voor verdere technologische ontwikkeling.

 

Een neutrale technologie?

De notie van “neutraliteit” die aan de technologie toegedicht wordt is gewoon belachelijk. Die notie komt voort uit het niet willen toegeven dat de massificatie van de technologie een kwalitatitieve transformatie veroorzaakt heeft, in slechtere zin. Het is evident dat de technologische structuren de overeenkomstige menselijke structuren hebben vervangen, de manieren van denken en experimenteren.

De auto wordt bijvoorbeeld beschouwd als een loutere vervanging van het paard of de kar, maar de technieken van massaproductie in de opvatting van Ford over de massadistributie hebben aan de auto een betekenis gegeven die niemand had kunnen voorzien. Fords revolutie komt aan het einde van een lange periode van technische voorbereiding. De productie via assemblageband en de inwisselbaarheid van de deelprocessen gaat terug tot aan het einde van de 18de eeuw; aan het einde van de 19de eeuw was het mechaniseringproces relatief stabiel en bracht het een bloei van verwachtingen teweeg (die zich bijvoorbeeld openbaarden in de toenmalige populariteit van de grote internationale industriebeurzen) die de fundamenten legden voor een enthousiaste verwelkoming van de auto als massaconsumptieproduct. De rol van de staat was fundamenteel omdat enkel de staat over de middelen beschikte om een transportsysteem voor de auto te bouwen.

Laten we de auto verder als voorbeeld nemen. Wie kan ontkennen dat de technologie haar eigen inertie, haar eigen richting, haar eigen culturele omgeving heeft geschapen? Denk er maar aan hoe de auto onze wereld, onze gedachten, onze beelden, onze dromen, onze vormen van vereniging op enkele generaties tijd gewijzigd heeft. De auto heeft onze gemeenschappen ontworteld, ons platteland bedorven, onze oorspronkelijke manieren van eten veranderd (of er alleszins deels toe bijgedragen die te veranderen), heeft onze waarden heringedeeld, onze seksualiteit besmet, onze lucht vervuild zowel met de productie als met de consumptie ervan, heeft het veralgemeende opofferingsritueel aan de assemblagebanden of op de straten geschapen.

Maar de auto is maar één uitvinding naast duizenden andere. Wie zou gezegd hebben dat miljoenen mensen amper een paar jaar na de uitvinding van de televisie een aanzienlijk deel van ‘hun’ tijd voor de beeldbuis zouden doorbrengen, in plaats van die tijd te gebruiken voor een andere soort van activiteit? Wie had gedacht dat de wereld een radioactieve nachtmerrie zou worden, voorbestemd voor vernietiging, na amper enkele jaren van gebruik van atoomenergie? En welke gevolgen zullen al die recente nieuwe technologieën nog hebben?

 

Meer dan een stoommotor

Er bestaat geen twijfel over: technologie muteert ons en onze ervaringen. De impact van de technologie doet zich niet enkel in de middelen voelen, maar ook in de doeleinden van de sociale handelingen van individuen.

De industriële Revolutie heeft een nieuwe omgeving voor de mensheid geschapen, een nieuwe manier van leven. Het was veel meer dan een stoommoter of een ontrafelaar van katoen, het was een nieuw tijdperk en een nieuw perspectief.

De industriële technologie heeft de grote gevolgen gehad die we kennen en de nieuwe technologieën zullen nog veel diepgaandere gevolgen hebben omdat ze zich baseren op de substantie van onze samenleving – de informatie en de communicatie. De voorvechters van de nieuwe technologieën verheerlijken de successen van de neuro-wetenschappen die tonen dat het nu mogelijk is om de activiteit van het menselijke verstand te analyseren en te meten. De technocraten weten niet alleen hoe we denken, maar zijn in staat om het concept van intelligentie zelf te wijzigen.

De mystificatie die achter elk technologisch discours schuilgaat wordt evident. Hetgeen aan het veranderen is, is werkelijk een definitie, een beschrijving, een manier van kijken naar iets dat de technocratische structuur niet kán begrijpen zonder de aard ervan te veranderen. De technologie legt zich op aan de menselijke geest, een procrustesbed[1] dat het denken zal “revolutioneren” door het te verplichten zich aan de parameters van de machine aan te passen.

De meest courante overtuiging van het techno-mysticisme is dat de ervaringen gediversifiëerd worden door de moderne technologieën, de mechanisering en de digitale communicatiesystemen. In werkelijkheid betekent de technologie een universele verarming van de menselijke ervaring. De mechanisering heeft onze horizonten beperkt door onze culturen te reguleren in een techno-cultuur en door elke nuance, elke bijzonderheid te vernietigen. Dat zie je bijvoorbeeld in de mechanisering van de landbouw en vooral de fruitteelt, een sector waar de invloed van de mechanisering geleid heeft tot de standaardisering van het fruit in bijzonder weinig variëteiten. De nieuwe, zogenaamd ‘exotische’ fruitsoorten die vandaag op de markt beginnen komen, blijven standaardproducten omdat ze voortgebracht worden door eenzelfde technologische productiewijze.

 

Naar de computerschermen staren

De discipelen van de mechanisering beweren dat een gecomputeriseerde wereld ons vrij maakt om te kiezen welke informatie en producten we willen ontvangen en consumeren; meer nog, dat we rustig iets anders kunnen kiezen als bepaalde informatie of koopwaar ons niet bevallen. Dat alles verschilt niet zoveel van het zappen tussen televisiezenders. Alle informatie wordt identiek omdat de technologie de kennis naar haar beeld en gelijkenis smeedt. En de ervaring van haar gebruik is overal hetzelfde.

Welke informatie je ook wil, of het nu gaat over de seismische schokken in de baai van San Francisco of de verkeerssituatie in Tokio, over Franse wijnen of exotische bestemmingen, je kan die alleen maar krijgen door naar de schermen te staren, door je aan de gebruiksmodus van die technologieën aan te passen. Hetgeen aan de computer kan aangepast worden, wat door de technologie kan doorgegeven worden, blijft “leven”– al de rest verdwijnt. Kijk maar hoe snel de introductie van draagbare telefoons, computers, mini-computers, intelligentie horloges, alomtegenwoordige netwerken ons denken, ons gedrag, onze gewoontes verandert. We leven in een pseudo-gemeenschap die aaneenhangt met elektronische banden; de “oude” directe ontmoeting verdwijnt alsmaar meer naar de achtergrond en wordt ontdaan van haar vroegere karakter en waardering.

Ook de taal verarmt steeds meer. Net zoals het dagelijkse leven ingrijpend verandert, ondervindt ook de taal die veranderingen. Sommige manieren van denken, sommige woorden en noties kwijnen weg en zullen verdwijnen. Op die manier zullen de toekomstige generaties het gebrek aan iets dat ze nooit gekend hebben niet meer kunnen voelen. De taal van de computer zegt alles wat gezegd moet worden; taal en betekenis worden het exclusieve terrein van de computer en de videobeelden. De geschiedenis wordt de geschiedenis die op de schermen verschijnt en niets anders.

Ook de “individuele” cultuur ondergaat dezelfde herconfiguratie. Alles, elke eigenschap, elk kenmerk, elke voorkeur die niet aan het nieuwe technologische systeem kan aangepast worden, wordt absurd, onaanvaardbaar en buitenaards geacht. Het computergeheugen vervangt beetje bij beetje het menselijke geheugen (denk maar aan de veranderingen in het onderwijs, waar de nadruk niet meer ligt op het bijbrengen van “kennis”, maar over de technologische manieren om “kennis” te vinden, op te zoeken, te googelen.). De individuen lijken alsmaar meer op de machines die ze gefabriceerd hebben, ze spreken dezelfde taal en hanteren dezelfde efficiëntistische logica.

Net zoals informatie is ook taal niet “neutraal”. Taal is betekenis en betekenis vertegenwoordigt de macht; betekenis controlen en fabriceren staat gelijk aan het controleren en fabriceren van het menselijk subject.

Naar een cybernetische politiestaat

“Absurd!”– zeggen de verdedigers van de mega-machine –“De technologie is niet ontsnapt aan de menselijke controle, het is gewoon iets dat we gebruiken; en vooral, het is een activiteit die we zelf gekozen hebben.”

Niemand ontkent dat je kan kiezen. Maar er zijn maar twee keuzes: ofwel de imperatieven van de technologie aanvaarden, ofwel de termen van het individu. Uiteraard is de technologie niet iets dat buiten de menselijke interacties ligt. Het is de gemuteerde vorm die deze interacties hebben aangenomen; de toekomstige vormen van de overheersing zullen zich niet op leegte vestigen.

Onze totale afhankelijkheid van de technologie is de andere zijde van onze afhankelijkheid van de staat. De technologieën, eens geïncorporeerd als “interface” van de staat, hebben een nieuwe vorm van overheersing geschapen. De cybernetische politiestaat heeft zich meester gemaakt van het geheel van technologieën en mechanismes van sociale controle; ze coördineert die allemaal terwijl ze vroeger op chaotische en competitieve manier functioneerden.

Zijn we ondertussen niet aanbeland bij een alomtegenwoordig identificatiesysteem via de computers? Zijn alle gegevensbanken niet min of meer met elkaar verbonden, niet alleen van de nationale politiediensten, maar ook alle andere gegevens: consumentengegevens, medische informatie, administratieve gegevens,…? De enorme databanken slaan zowat elke actie op die we doen, elke reis die we maken, eender welke ontmoeting, eender welke bankverrichting, al onze activiteit. Dat is geen fictie meer, dat is geen doembeeld meer, dat is geen “1984”-overdrijving van eeuwige pessimisten, dat is een realiteit die alsmaar alomtegenwoordiger en allesomvattend wordt. Tenslotte is het ook belangrijk om hierbij te benadrukken dat deze evolutie van de laatste vijftien, twintig jaar niet gebeurde doorheen een enorme repressieve operatie of openlijke dwang vanwege de “macht”, maar door een universele integratie van allen in het technologische koopwarensysteem. De technologie botste niet op veel weigerachtigen juist omdat ze integraal deel uitmaakt van de bestaande en heersende sociale verhoudingen. Alle absurditeiten ten top, maar in de wereld van de technologische rationaliteit is niets opzienbarend: in sommige streken beschikken de bevolkingen niet over stromend of zuiver water, maar wel over wifi-netwerken, GPS-positiebepalingen, mobiele telefoons. Wat absurd en onzinnig kon lijken, is vandaag doorheen de technologie perfect rationeel en waar geworden.

 

De vrijheid is geen absolute

De vrijheid is geen absolute, uiteraard. Haar notie ondergaat dezelfde transformatie als de hele sociale sfeer. Dankzij dat proces wordt de technologie beschouwd als drager van nieuwe “vrijheden” en niet als de verwoester van vrijheid.

De verschillen en barrières tussen mens en machine staan op het punt neergehaald te worden. Het onderzoek naar de integratie van het menselijke brein in cybernetische systemen kunnen eigenlijk niet anders dan het menselijke wezen overbodig maken, net zoals de komst van de technologische industrie elke vorm van gemeenschap die buiten haar pseudo-gemeenschap bestaat voorbijgestreefd maakte. De irrationaliteit van de ‘cultuur’, van de liefde en van de dood, van de hartstochten, en waarom niet, van de anarchistische strijd, worden overwonnen door de technologie; de computer brengt een eeuwige slaap zonder dromen.

Maar de technologie mag dan nog erg efficiënt zijn in het scheppen (direct of indirect) van machtigere vormen van overheersing, ze is niet noodzakelijk even capabel om de eigen ontwikkelingen en de gevolgen ervan in de hand te houden, de conflicten, de verwoestingen en crises die de toepassing ervan teweegbrengt.

 

De technologische gevolgen

De technologie kan niet van zichzelf afgezonderd en bestudeerd worden doorheen haar eigen technieken. Het laboratoriumexperiment door de techno-hiërarchie in een bepaalde sociale of geografische omgeving is technologie en heeft haar eigen sociale implicaties op zich. De resultaten van de innovaties hebben noodzakelijkerwijze uiteenlopende en onvoorspelbare betekenissen voor de verschillende sectoren van de mega-machine. Doorheen haar grootsheid en haar territoriale verspreiding heeft ze reeds uitgeschakeld wat eens lokaal was en allen afhankelijk gemaakt van de apparaten. Maar door de activiteit van de mens te herleiden tot de zuivere “rationaliteit” van haar procedures, schept ze haar eigen inertie en haar eigen “bewegingswetten”.

De technologie, gestrikt door haar eigen instrumenten en gecentreerd op de hyper-rationalisering van de productieprocessen, plaatst een activiteit niet enkel voorbij de mogelijkheden van de individuen om er nog controle over uit te oefenen, maar stelt zich uiteindelijk in de plaats van de eigenlijke doelen waarvoor ze bestemd was. Hoe is het bijvoorbeeld kunnen gebeuren dat de productie van brood die in bepaalde landen lokaal en op grote schaal plaatsvond, bijna volledig overgenomen werd door de mechanisering van de grote bedrijven? Hoe is de mensen hun opvatting over de aard van dit levensmiddel kunnen veranderen, een opvatting die zo weinig veranderde in de loop van de eeuwen en altijd een symbool is geweest onder alle levensmiddelen? Aan het eind van de 18de eeuw is de mechanisering beginnen binnendringen in elk aspect van het bestaan. Ook de landbouw en de voedselproductie werden onder de heerschappij van de technologie gebracht. Aangezien de technologie investeringen en gesofisticeerde machines vereiste, werden er nieuwe methodes bedacht om de consumptie te bevorderen. Massificatie vereist uniformiteit, maar uniformiteit doet de kwaliteit dalen. Het valt makkelijk aan te tonen en te begrijpen dat de smaken veranderd zijn, dat de oude ‘instincten’ uitgeschakeld werden. En, nogmaals, het is niet een specifiek moment in de transformatie van de technieken dat van tel is, noch welke vormen van technologie gebruikt werden, maar wel het hele proces van massificatie dat bescheiden, organische activiteiten heeft ontrukt aan de gemeenschappen en individuen waarna de megamachine die kon opslokken. Maar het bakken van brood is slechts een deeltje van de lange cyclus die begint met het zaaien. De mechanisering valt elk aspect van het organische leven binnen en stelt zichzelf ervoor in de plaats waardoor de structuur van de landbouw, de band tot de grond, het voedsel voor altijd veranderd werd. Niet alleen het brood gaat erop achteruit door de mechanisering, maar ook de mens staat alsmaar verder van de grond. Het technologische proces verandert producten en mensen.

 

Out of control

Zelfs de verdedigers van de technologie geven toe dat de technologie geen andere logica hoort (bijvoorbeeld, wenselijkheid, sociaal nut, maatschappelijke visie, waarden…) dan haar eigen logica. Sommigen onder hen vallen de “technofobie” van haar critici aan en stellen dat het probleem de mensen zijn die nog niet geleerd hebben om te gaan met de “vrijheid” die de technologie zou bieden. Volgens haar apologeten is de technologie een instrument dat capabel maakt, geen dwingend mechanisme en is het echte probleem het menselijk vermogen om haar “te beheren”. De absurditeit van deze bewering springt in het oog. De technologie heeft ons de vrijheid gegeven haar te dienen, de keuze om te handelen binnen de technologische omgeving. De technologie is dwingend omdat ze een omgeving is, een omgeving die alle andere omgevingen moet uitschakelen om te bestaan.

Een schrijver die de technologie welgezind is haalt de welgekende metafoor uit de literatuur aan van de machine die door haar snelheid oncontroleerbaar wordt: “Als we in de toekomst gecatapulteerd lijken te worden door een dolgedraaide motor, zou het kunnen dat de voornaamste reden hiervoor onze incapaciteit om te leren hoe de motor werkt, noch om die te sturen in de richting die we willen gaan.” Deze bewering doet denken aan iets wat Lenin gezegd heeft tijdens het laatste partijcongres waar hij in april 1922 aan deelnam. Hij zei dat hij vaak de onaangename indruk kreeg een chauffeur te zijn die zich er plots van bewust wordt dat zijn auto niet in de richting rijdt die hij wil. “Machtige krachten,” zo verklaarde hij, “doen de sovjetstaat van haar oorspronkelijk pad afwijken.” Tot die machtige krachten behoorde uiteraard de hypnose van de autoritaire politiek.

Diezelfde “machtige krachten” van het autoritarisme en het technologische optimisme zijn vandaag op parallelle wijze aan het werk. In de technologische maatschappij zal de technologie aan het roer blijven staan. De “menselijke factor” kan niet door de computers geprogrammeerd worden als beschermingsmaatregelen tegen hun macht over ons; die kan alleen maar bezwijken. De “auto” is out of control. En wij?

Wij kunnen beginnen met het neerhalen van de mythe die van de technologie iets heilig en onherroepelijk maakt. Onafhankelijk worden van de technologie, de wereld met onze eigen ogen bekijken en niet doorheen de schermen van de computers, de ongelooflijk zware en ingewikkelde inspanning blijven doen om zelf te denken en te voelen, wars van alle technologische rationaliteit. We kunnen beginnen met alle vooroordelen van deze beschaving omver te stoten, de verdere vernietiging van gebieden en omgevingen te verhinderen, ons te verzetten tegen de triomf van de vooruitgang, de apparaten van de technologische en politieke propaganda uit te schakelen, de uitgezaaide structuren en mensen van de technocratie saboteren en aanvallen. En in die gevechten moeten we ons ontdoen van alle economistische en technologische denkmodellen over efficiëntie, productiviteit enzovoort. Laten we elkaar goed verstaan, we stellen iets voor dat in geen geval kan geschieden doorheen een politiek en technologisch programma.

 

[1]           Procrustes (Griekse mythologie) was een herbergier in de omgeving van Eleusis die voorbijkomende reizigers uitnodigde om bij hem te overnachten. Als ze op zijn uitnodiging ingingen kwam Procrustes kijken of zijn gast in het bed pastte. Meestal was dat niet zo. Was een gast te kort, dan rekte hij zijn ledematen met geweld uit, was hij te lang, dan hakte hij er een stuk van af.

 

Oorzaak en gevolg

August 11th, 2014 by Salto

Het is niet gemakkelijk om een vinger te leggen op alle gevolgen die de alomtegenwoordigheid van technologie heeft op het leven. Men kan zonder al te veel complexe uiteenzettingen aantonen welke verwoesting bijvoorbeeld de uitvinding van kernenergie teweeg heeft gebracht, of hoe de industriële revolutie de planeet terminaal heeft gemaakt. Het is logisch dat een strijd tegen deze gevolgen ook een strijd moet zijn tegen hun directe oorzaken, in dit geval kernenergie en industrialisatie. En hoewel dit twee machtskolossen zijn, die daarenboven stevig in de samenleving geworteld zitten, zijn ze éénduidig, begrijpbaar en herkenbaar. Maar als de kwestie van technologie dichter bij huis wordt gebracht wordt het ingewikkelder.

Want dan wordt duidelijk dat ze oneindig veel gezichten heeft, en dat lang niet al deze gezichten als lelijk aanschouwd worden. Het aanvallen van de schijnbaar onomstotelijke neutraliteitsstatus van technologie is een noodzakelijke stap als we zicht willen krijgen op haar werkelijke impact op het leven. Een van de meest voor de hand liggende argumenten ligt in het ‘onderzoek’ dat aan de basis ligt van de ontwikkeling van bepaalde technologieën. Veel wetenschappelijk onderzoek wordt in het leven geroepen door bijzonder kapitaalkrachtige spelers die azen op het directe voordeel die de ingebruikname van bepaalde technologieën hen kan opleveren; economische reuzen die hun handel sneller en efficiënter willen maken, of staten die hun controle willen aanscherpen. Maar ook elders vindt onderzoek plaats. Bijvoorbeeld in de laboratoria van zogeheten ‘incubators’; plekken die vaak verbonden zijn met universiteiten en die geld en middelen verschaffen voor de ondersteuning van jonge of startende ondernemingen. En dan is er nog wat je ‘fundamenteel onderzoek’ zou kunnen noemen. Onderzoek waarvan de rechtstreekse toepassing nog niet duidelijk is, en dat op het eerste zicht gericht is op de vergaring van kennis. Dit soort onderzoek komt niet zelden tot stand door een samenwerking uit verschillende hoeken (bedrijven, staten, universiteiten, …), en kan de nationale grenzen wel eens overschrijden. Prestige is hier zeker een grote drijfveer, het eenvoudige verlangen de eerste te zijn iets te ontdekken, en een autoriteit te worden op een bepaald gebied. Maar uiteraard doet alleen al het fantaseren over wat zekere technologieën mogelijk zouden kunnen maken op het vlak van commercie en controle menig geldschieter nu al watertanden.

De intenties van diegenen die betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek zijn gericht, de technologieën die ze voortbrengen zijn onschuldig noch neutraal.

Parallel met de ontwikkeling van allerlei nieuwigheden ontplooit zich ook een uitgestrekt netwerk van technologische snelwegen (waar bijvoorbeeld het internet, stroomnet en televisie een groot deel van uitmaken) die de constante werking en propaganda van heel de overheersing moeten verzekeren.

 

Dat een algemene verslaving aan technologie vooral de pacificatie ten goede komt spreekt voor zich, maar het blijkt ook een diepere invloed op ons doen en laten te krijgen. Zo blijkt dat we ons stilaan maar zeker aanpassen aan de technologie. Zodat zelfs die ogenschijnlijk ‘neutrale’ middelen die velen gebruiken omdat ze het communiceren, denken of handelen zouden vergemakkelijken, uiteindelijk de communicatie, het denken en handelen zelf gaan bepalen en vernauwen.

De totaliteit van deze vaststelling is angstaanjagend, maar de technologie aanvallen blijft mogelijk. De pistes die ons op ideeën kunnen brengen gaan grof gesteld twee richtingen uit. Aan de ene kant is er het arsenaal aan technologische uitwerksels die, aangezien ze stilaan tot alle uithoeken reiken, gevonden en vervolgens uitgeschakeld of gesaboteerd kunnen worden. Het zal snel duidelijk worden dat voor het kapot maken van hoog-technologische apparatuur geen hoog-technologische middelen of kennis nodig zijn. Aan de andere kant heb je de eigen verhouding met technologie in het dagdagelijkse. Als men het beslag dat de technologie op het denken en doen legt wil weigeren, kan men z’n autonomie tegenover die technologie best zo groot mogelijk proberen maken. Het is immers die onafhankelijkheid die ervoor kan zorgen dat grote delen van het leven, maar ook van strijden, niet de bemiddeling en verminking van de technologie hoeven te ondergaan.

En het is vooral dat laatste, het aandeel van technologie binnen strijden, waarbij dringende vragen zich opdringen. Op sommige plekken is de rol van bijvoorbeeld het internet eerder groot binnen momenten van strijd. En dan gaat het niet over het oprichten van ‘facebookgroepen’ of de eindeloze discussies op internetfora, die een eenvoudige vervanging worden van ‘iets doen’, meestal veel gebakken lucht zijn en er enkel in slagen het rijk der vrijblijvende meningen te vergroten. Dan gaat het veeleer over het internet dat als middel gebruikt wordt in conflicten die ook buiten het internet een uitwerking kennen. Bijvoorbeeld door het te gebruiken als voornaamste kanaal waarlangs informatie verspreid, gecommuniceerd, georganiseerd wordt. Sommigen beweren dat bij de rellen die Engeland overspoelden in 2011 vooral het internet ervoor gezorgd heeft dat de opstandigheden zo snel en wijd verspreid geraakten. Wat misschien klopt. Maar dit geeft de indruk dat dit medium onder de controle staat van haar gebruiker en dus dat het, evenals een instrument van de macht, ook een bevrijdend instrument kan zijn om te vechten tégen de macht. Maar in de periode die volgde op de rellen in 2011 bleek de kater algauw aanzienlijk. Zo werd een groot deel van de repressie nauwgezet georganiseerd langs datzelfde kanaal dat eerst zoveel wanorde leek mogelijk te maken. Al de bewegingen op het internet hebben gewoonweg de nodige bewijslast afgeleverd om in de nasleep van de revolte velen ervoor te vervolgen en op te sluiten. In datzelfde jaar schakelde de Egyptische regering tijdens de woeligste dagen voor de val van het regime van Moebarak zelf het internet uit, in een poging de communicatie en verspreiding van informatie in deze beslissende periode lam te leggen. De staat kon deze repressie in het hele land uitoefenen door een eenvoudige druk op de knop, zonder al de straten te moeten overspoelen met uniformen en overal een openlijke bezetting op poten te zetten. De bestanddelen van de protesten die langs dat kanaal liepen zaten die dagen achter slot en grendel.

De technologie eist ook haar aandeel op binnen activiteiten op kleinere schaal en via andere middelen. Denk aan het gebruik van mobiele telefoons, die bijvoorbeeld tijdens een betoging gebruikt worden om een efficiënte communicatie te garanderen, of de aanmoediging van het filmen van bepaalde acties, in de veronderstelling dat dit hun verspreiding zou begunstigen.

Maar wie kan de optelsom nog maken van de correctionele zaken die beklonken werden door het telefoonverkeer of de positiebepaling door gsm voor, tijdens of na de ten laste gelegde feiten? Hoeveel videobeelden hebben ooit de vrijspraak voor iemand bekomen, en hoeveel videobeelden hebben die net in de weg gestaan? Er is altijd repressie geweest en de staat zal altijd manieren blijven vinden om deze te organiseren, maar de omarming van technologie opent het luik naar een geheel nieuw arsenaal aan wapens waar de staat maar al te graag gebruik van maakt.

Het komt er niet op aan zich te wentelen in de illusie dat mits de nodige studie of kennis deze middelen ook onze middelen kunnen worden. Het is nodig ze te ontmaskeren als inherent vijandig. Niet alleen vijandig tegenover onze weerbaarheid tegen repressie, maar ook tegenover onze autonomie, verbeeldingskracht en creativiteit die uiteindelijk bepalen hoe we willen leven, én vechten.

De uitdaging die zich stelt is het vinden van andere middelen, middelen die ons in staat stellen een directere relatie op te bouwen met elkaar en onze omgeving, en dus indruisen tegen de richting waarin de technologie ons wil duwen. In sommige gevallen kan het volstaan om manieren uit het verleden weer op te graven om ze ons opnieuw eigen te maken, in andere gevallen zullen we nieuwe manieren moeten uitvinden en uittesten. Het is een ware uitdaging, maar eentje die, in een wereld die steeds verder opgeslokt wordt door de technologie, voor een uitbraak wel eens beslissend kan zijn.

 

 

Nieuwe realiteiten, oude verlangens

August 11th, 2014 by Salto

De volgende zinnen moeten gelezen worden als simpele voorstellen voor de discussie. Ze proberen beknopte analyses te zijn van enkele veranderende realiteiten in verband met de context waarin bepaalde typen van specifieke anarchistische interventie werden bedacht. Het is simpelweg een poging enkele vragen op te werpen in de juiste bewoordingen om die op die manier te kunnen uitdiepen. Wij zijn ons ervan bewust dat de analyses die hier uiteengezet worden te algemeen en oppervlakkig zijn ten aanzien van de diepgang die bepaalde punten zouden vereisen. Het kan niet anders, gezien het hier om een korte bijdrage aan de discussie gaat, en de zinnen dienst zullen moeten doen als vertrekpunt, als een schets.

De meerderheid van de interventiemethodes in de realiteit die we hebben geërfd, en waar we tegenwoordig vanuit gaan, zijn ontwikkeld – hoewel het zeker is dat ze beantwoordden aan tradities, impulsen, intuïties of zekerheden zo oud als de sociale oorlog – in bepaalde tijden, tijden van verlies. De mislukte aanval op de hemelen samen met de de kapitalistische herstructurering van de jaren ’70 en ’80 veranderden de aard van het sociale conflict volledig. Aan de automatisering en versplintering van de productie beantwoordde een proces van sociale automatisering en versplintering, gekenmerkt door het uiteenvallen van de arbeidersmilieus en door het verschijnen van een nieuwe antropologische soort in ontwikkeling sinds de afloop van de oorlog. Deze soort wordt gekarakteriseerd door zijn lafheid, kinderachtigheid, wispelturigheid, bereidwilligheid om alle aspecten van zijn bestaan te delegeren aan hogere instanties en door het bewonen van een eeuwig heden zonder zich te herinneren dat zijn eigen omgeving radicaal veranderd is, in een proces van vervalsing naar het model van een themapark.

Als gevolg verliet het sociale conflict het schema volgens welke er twee homogene en uniforme blokken – bourgeoisie-proletariaat, kapitaal-werk – tegenover elkaar staan in een frontaal antagonisme dat zichtbaar, onvermijdelijk en door tegenstrijdigheden inherent is aan de functionering van de kapitalistische economie. Hieraan moet nog een ander gevolg van fundamenteel belang worden toegevoegd: de vaststelling vanuit een revolutionair oogpunt van de onmogelijkheid van het opnieuw toe-eigenen van de kapitalistische productiestructuren met bevrijdende doelen en het einde van alle illusies over arbeidersonteigening en -zelfbeheer in een wereld die alleen ontworpen is voor haar eigen reproductie. De weigering van het werk – waarvan de hartslag de arbeidersbeweging altijd heeft doorkruist in de vorm van stakingen met onmogelijke eisen, sabotages, verzuim, etc. – als aparte activiteit heeft zo haar historische bevestiging gevonden.

Daarom verkreeg de negatieve dimensie van eender welk bevrijdingsproject bijzondere relevantie en brak het evenwicht tussen de offensieve dimensies van de defensieve strijden en vice versa.

Zoals de overheersing het gehele sociale terrein bezette zweefde de geest van pacificatie en het einde van de geschiedenis over de kalme wateren van een postmoderniteit waarin de enige zekerheden die leken over te blijven de gehoorzaamheid en de imperatief van de aanpassing aan de vervreemding waren, de enige zekerheden die haar priesters nooit in vraag durfden te stellen. Op deze manier werd de vernietiging van een historisch project beklonken. Het sociale conflict verplaatste zich naar marginale gebieden – in de strikte betekenis van de term: verbannen naar de marges, ver van het centrum. Hierdoor moesten de perspectieven van interventie, methodes, organisatievormen etc. opnieuw beoordeeld worden en de praktijken die altijd aanwezig zijn geweest in de antiautoritaire strijden van de uitgebuiten opnieuw ontdekt worden. Eenmaal het tijdperk van het bezingen van de (mythische of werkelijke) deugden van de klasse van het bewustzijn voorbij, en van het betreuren van de verdwijning van deze verhoudingen – tussen kuddegeest en solidariteit – gesmeed in het heetst van de strijd, werd het duidelijk dat het noodzakelijk was het terrein te zoeken waar de sociale kwestie opnieuw (of nog steeds) ter sprake gebracht kon worden; het terrein van de perifere uitingen van verwoesting door de dictatuur van de economie en de verhoudingen van overheersing.

De aanval tegen concrete aspecten van de macht komt zodoende voort uit het beschouwen van de overheersing als een geheel dat invloed uitoefent op de totaliteit van sociale verhoudingen en op alle gebieden van het leven. Maar het is ook het terrein waar een offensieve intelligentie behouden wordt, een kritische autonome taal en een conceptueel kader waarin het sociale conflict een betekenis kan vinden voorbij de louter individuele weigering, het activisme, of de hoop op de recompositie van een historisch subject en de komst van de “objectieve voorwaarden”. Met andere woorden, ze komt voort uit de noodzaak levend te blijven in een wereld van zombies. Deze realiteit is op verschillende manieren en op verschillende plekken getheoretiseerd en experimenteerde met verschillende vormen van subversief handelen. En het is deze context waaruit de insurrectionele methode voortkomt zoals we deze tegenwoordig kennen. We moeten aandringen op het feit dat noch de genoemde methode, noch de informele organisatie, noch het perspectief van de conflictualiteit en de permanente aanval een Italiaanse uitvinding zijn uit de jaren ’70-’80, zoals ons wordt verzekerd door een gemeenplaats die recentelijk behoorlijk wijdverspreid werd door bepaalde verwarde “sociale critici”. Ze komt voort, zoals gezegd, uit de ontmoeting tussen elementen die sinds lange tijd deel uitmaken van het arsenaal van de uitgebuiten en de analyses van deze nieuwe realiteit die door sommigen “de postindustriële maatschappij” genoemd wordt.

De informele organisatie is daarom niet alleen meer bevrijdend, maar ook meer adequaat voor een asymmetrische confrontatie – die niet het schema van twee blokken volgt, maar de sociale fragmentatie – waarin de overheersing haar centrum verloren heeft door haar uitzaaiing over het gehele sociale terrein. De aanvalsinitiatieven tegen de mechanismen van sociale reproductie komen dus voort uit kleine groepen die vertrekkende vanuit een analyse van de context een projectualiteit ontwikkelen. Deze projectualiteit is verankerd in het karakter van de conflictualiteit van de genoemde context en gericht op het creëren van de minimale voorwaarden voor een aanval tegen een specifieke structuur van het raamwerk van de macht, aan de zijde van andere uitgebuiten. Twee elementen zijn van bijzonder belang in deze methode: 1) de tijdelijkheid. Alle energie leidt naar een duidelijk doel, waarmee de energieverspilling van langdurige strijden, de bureaucratisering, de domesticatie en in het algemeen de verschijning van de politiek met haar lange stoet van vervreemdingen vermeden wordt. De zelfbeoordeling en zelfkritiek zijn constant en de strijdruimte verdwijnt wanneer het doel bereikt is of wanneer er besloten wordt het doel te veranderen, om welke reden dan ook. 2) de reproduceerbaarheid. Aangedreven door de keuze voor middelen die door iedereen gebruikt kunnen worden en ver van iedere specialisatie om zo de vermenigvuldiging van de aanvalsdaden in de hand te werken – en tegelijkertijd een besef van de noodzakelijkheid van die aanval – en de kwetsbaarheid van de macht aan te tonen.

Maar momenteel zijn talrijke omstandigheden voor onze neus aan het veranderen en dat maakt nadenken over enkele methodologische (en andere) concepten noodzakelijk. De huidige economische herstructurering zorgt ervoor dat structurele ondergrondse spanningen aan de oppervlakte komen die voorbij de louter conjuncturele onrust gaan. Oude marginale kwesties worden wakker uit de slaap van de pacificatie. Tegenover deze nieuwe spanningen geloven wij daarom in de noodzaak tot het uitdiepen van onze strijdvormen en ze te laten kijken naar de nieuwe vormen van conflictualiteit die lijken beginnen te verschijnen. En wij denken dat dit gedaan moet worden vanuit de strijden die geïnspireerd zijn door onze eigen projectualiteiten. Talloze kameraden lijken verleid te worden om in de nieuwe onrusten van onze tijden van buitenaf te interveniëren; inderdaad, het is moeilijk om thuis te blijven en uit het raam te staren. Maar van conflict naar conflict hollen, in een soort van opbiedende concurrentie met de verlichte geesten van alle slag die in dergelijke conflicten – van de indignadobeweging tot de revoltes in de banlieues – een leeg vel papier zien dat van inhoud voorzien moet worden door hun waarheid erop neer te pennen, is zonder twijfel een weinig verleidelijk vooruitzicht.

Het voortzetten van het nemen van strijdinitiatieven tegen specifieke aspecten van de macht hoeft daarentegen nog geen obsolete methode te zijn in deze nieuwe omstandigheden. De middelpuntzoekende krachten die tegenwoordig aan het werk zijn sporen niet aan om terug te keren naar een centrale plaats om aan te vallen, maar eerder om coherentie te creëren in de vervreemding. Het centrum is overal. Iemand heeft geschreven dat het stellen van de meest minimale en triviale eis, zoals die van het voedsel waar niet mee geknoeid is, niet langer mogelijk is zonder de totaliteit van de infrastructuur van productie, distributie en consumptie in vraag te stellen en de verhoudingen van overheersing, oftewel, de bases waarop de maatschappij steunt.

Maar het blijft een feit dat enkele aspecten die voorheen onderliggend waren – zoals de directe kritiek op de economie zoals we deze vandaag de dag kennen – naar de oppervlakte aan het komen zijn, met andere woorden, het lijkt erop dat de sociale kwestie terugkomt. Daarom is het mogelijk dat de anarchistische specifieke strijden nieuwe vijandelijkheden zouden kunnen ontmoeten in een context waar de pacificatie aangetast wordt. Dit is de sleutelkwestie. Maar de ontmoeting draait niet om ledenwerving, wij anarchisten hebben niets te bieden, geen programma’s, geen paradijzen, geen oplossingen voor de problemen van deze maatschappij. Daarom kan deze ontmoeting alleen gebeuren vanuit een eigen projectualiteit, alleen in de aanval, in de weigering van de macht in al haar vormen. Maar om haar te laten plaatsvinden is het misschien nodig nieuwe aanvalsperspectieven te zoeken die rekening houden met aspecten die haar kunnen begunstigen. En wellicht is het nodig enkele concepten te overdenken, zoals het concept van tijdelijkheid, en de mogelijkheid te onderzoeken van het creëren van meer stabiele strijdruimtes (hoezeer het woord ook uitslag kan veroorzaken bij sommige kameraden) waarbinnen de groepen kunnen handelen op verschillende fronten; ruimtes die de verschillende strijdinitiatieven van de groepen kunnen herbergen, altijd vanuit de informaliteit. Wellicht hoeft het voorbereiden op meer intense strijden van langere duur niet te betekenen dat men in de klauwen van de politiek valt, of het reproduceren van alles wat we altijd al hebben willen vermijden. Ook de kwestie van de reproduceerbaarheid verkrijgt een nieuwe dimensie in een context van grotere veralgemeende conflictualiteit: wanneer de omgeving oncontroleerbaarder wordt houden alle vingers op naar de anarchisten te wijzen en worden de zenuwpunten van de macht zichtbaarder als gevolg van een veralgemeende invraagstelling van enkele van haar aspecten.

We weten niet of we ons aan het einde van een (economisch, politiek en sociaal) model bevinden; we weten niet of dit de definitieve crisis van het kapitalisme is zoals velen ons verzekeren; we weten niet of de democratie zoals we haar tegenwoordig kennen zal veranderen in nieuwe vormen van “politieke participatie” als gevolg van de zogenaamde “crisis van de vertegenwoordiging” en de nieuwe technologieën; we weten ook niet of er veel te verwachten valt van een mensheid die ondergedompeld is in de totale onteigening en beroofd van iedere voorstelling van bevrijding; maar we weten dat onze verlangens om een einde te maken aan deze realiteit onveranderd blijven.

 

[Bijdrage aan de internationale anarchistische bijeenkomst in Zurich op 11-13 november 2012]

 

 

 

 

 

Van kortsluiting naar sociale black-out

August 11th, 2014 by Salto

De structuren van de overheersing en de uitbuiting zijn niet onveranderlijk. Ze veranderen van vorm en aard in de loop van de geschiedenis omwille van redenen die te maken hebben met haar eigen drang tot voortbestaan, en dus in directe en onweerlegbare verhouding tot de sociale conflictualiteit. Als we tot in de jaren ’70 zware spanningen en belangrijke opstoten konden zien in de productieve sfeer die zich dus logischerwijze kristalliseerden op het terrein van de grote fabrieken of alleszins met alle blikken daarop gericht, lijkt de conflictualiteit vandaag, in het oude Europa, zich “verplaatst” te hebben naar andere sferen. Dat verhindert niet dat de uitbuiting doorgaat, zowel op het werk als elders, maar zonder twijfel op een andere, een meer “gedecentraliseerde” manier die beter beschermd is tegen het eventuele invraagstellen van “binnenuit”.

Vandaag gaat het er dus over om de analyse van de structuren van de macht en de uitbuiting te blijven actualiseren en uitdiepen. De oude modellen lieten we reeds achter ons, ook al geloven sommigen nog steeds in de vestiging in kracht van het “proletariaat” en haar bevestiging in de productieve sfeer. Een “nieuwe” analyse werd reeds tientallen jaren geleden begonnen, maar vandaag lijkt het ons dat een verdere stap noodzakelijk is.

Het fundament van de uitbuiting, of beter, haar bestendiging, zit in de sociale reproductie. Er is niet alleen maar de overduidelijke zoektocht naar macht en accumulatie. Ook de conflicten die binnen haar logica blijven reproduceren de orde der dingen. Je kan niet anders dan vaststellen dat de arbeider de uitbuiting produceert en de uitbuiting de arbeider reproduceert. Net zoals de burger de macht produceert en de macht de burger reproduceert. De mogelijkheden om deze helse cirkel te breken bevinden zich niet langer daar waar de oude boeken van de revolutionaire beweging ze ons aanwezen, noch in een nieuwe versie van een traag en eindeloos proces van bewustwording, maar elders. En het is dit insurrectionele elders dat we moeten analyseren en experimenteren.

De uitbuiting en dus de sociale reproductie volgen niet langer de concentratie-lijnen zoals ze dat in het verleden deden. Gedaan met de grote industriële complexen waar een gemeenschappelijkheid van belangen virulente gevechten mogelijk maakte; gedaan met de grote verenigingen van strijd, in staat om duizenden mensen warm te maken en op de been te brengen. Vandaag heeft de uitbuiting zich gediversifieerd en gedecentraliseerd tot op een punt dat ze de opkomst van een collectief subject, van een “proletariaat” onmogelijk heeft gemaakt – uiteraard willen we daarmee niet gezegd hebben dat er geen “proletariërs” meer zouden bestaan. De uitbuiting neigt niet langer naar concentratie in een grote structuur, maar in het uitstrooien over het hele gebied van kleine structuren, allemaal onderling verbonden door energie- en communicatienetwerken die gestroomlijnde productie en een aangedraaide reproductie van de overheersing toelaten. Als de huidige maatschappij lijkt op een grote openluchtgevangenis, dan zou haar prikkeldraad de glasvezelkabels zijn en haar wachttorens de communicatiemasten.

We benadrukken deze evolutie niet vanuit een loutere nieuwsgierigheid of goesting om te begrijpen waarom de sociale conflictualiteit niet langer het oude, goed geordende schema van de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie volgt, twee makkelijk identificeerbare blokken die bakkeleien rond een burcht, maar eerder om interventiepistes te vinden, punten waar het mogelijk is om de uitbuiting en dus de sociale reproductie aan te vallen. Volgens ons vallen zulke pistes onder meer te vinden in de infrastructuren waarvan de economie en de macht afhankelijk zijn. Deze gedecentraliseerde en verregaand gecomplexifiëerde infrastructuur heeft de nieuwe vormen van uitbuiting mogelijk gemaakt (het volstaat te denken aan de huidige noodzaak om permanent via gsm bereikbaar te zijn in de logica van de flexibilisering van de arbeid), en het is dus daar dat de hedendaagse uitbuiting kan aangevallen worden. De glasvezelkabels, de transportnetten, het elektriciteitsnet, de communicatie-infrastructuren zoals de gsm-masten: ziedaar een heel terrein voor interventie dat oncontroleerbaar is, waar er geen centrum is dat veroverd moet worden of waar posities moeten behouden worden, waar de decentralisering volgens de logica der dingen een gedecentraliseerde, informele organisatie van de aanval impliceert, in kleine groepen.

Velen hebben gewezen op de kwetsbaarheid van deze infrastructuren, maar er valt nog veel werk van verduidelijking en aanwijzing te verzetten. We zouden kunnen beginnen met de praktische suggesties van de huidige conflictualiteit te verwelkomen en uit te diepen. In plaats van zich te concentreren op de botsingen met de politie, zouden we beter kijken hoe de infrastructuur tijdens sommige rellen in de metropolen en de buitenwijken aangevallen wordt: sabotages van de openbare verlichting, brandstichtingen tegen elektrische transformatoren en generatoren, sabotages van spoorvervoer en van het openbare vervoersnet. Een actuele analyse van de metropool zou bijvoorbeeld niet het belang mogen onderschatten van het transport (van mensen, koopwaar, informatie). Maar de verduidelijkingen moeten daar niet stoppen. We hebben nood aan precieze aanwijzingen, precieze analyses en precieze technische kennis.

Uiteraard heeft de mogelijkheid en noodzaak tot diffuse aanval tegen de infrastructuren van de macht maar weinig zin als ze niet ingebed is in een bredere projectualiteit. Uiteraard is het altijd goed en gepast om te saboteren, maar we mogen niet vergeten dat elk ding een vooraf, een tijdens en een erna heeft. Als scheuren in de normaliteit, in de sociale reproductie mogelijkheden bieden moeten die reeds op voorhand ingebeeld worden. Wat doen in geval van een elektriciteitspanne? Wat doen wanneer het openbare vervoer niet meer werkt en een ongelooflijke chaos schept in een stad? Daarenboven zou deze kwestie van infrastructuren niet beschouwd mogen worden als iets dat gescheiden is van andere strijdterreinen. Ze kan geïntegreerd worden in eender welk strijdproject. Als de conflictualiteit vandaag disparaat en diffuus is, zonder “centraal” terrein, gaat het er niet om terug een centraliteit te vinden of weer op te bouwen die de diffuse vijandelijkheden zou verenigen in één enkel revolutionair project, maar om bruggen te bouwen en te werpen tussen de verschillende conflictualiteiten. Een precieze aanval tegen de infrastructuren heeft bijvoorbeeld altijd bredere gevolgen dan één aspect van de macht. Tijdens een rel de verlichting van een wijk uitzetten dient niet alleen maar om de opmars van de ordetroepen te bemoeilijken, maar zal ook echo’s krijgen ver voorbij de technische overwegingen van het moment. Men leeft niet op dezelfde manier als het donker is. Dit aspect is nog duidelijker in verband met het energienet waar de gevolgen vaak ver voorbij het eerste ingebeelde doel zullen gaan.

Vervolgens gaat het er ook niet over om deze bedenkingen en suggesties te nemen als voorwendsel voor een grote techniekerssamenzwering die de steden in het donker zou zetten, of eerder, zoals dat vandaag het geval zou zijn, in een black out van informatie en communicatie storten. De uitdaging is om projectualiteiten, ook al zijn die bescheiden, te ontwikkelen die deze aanvalsmogelijkheid aanwijzen aan allen die op radicale basis willen strijden en dus niet alleen aan de revolutionairen. De kwestie op een militaristische manier benaderen, eens te meer de centralisatie verkiezen boven de verspreiding, alles overwegen in termen van “efficiëntie”, komt neer op absoluut niets begrepen te hebben van wat hier gesuggereerd werd. Wat vandaag “nieuw” is, is bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om een elektriciteitscentrale aan te vallen en een stad in het donker te zetten, maar de mogelijkheid om overal het geïntegreerde en vertakte elektriciteitsnet aan te vallen. Die mogelijkheid vraagt geen grote organisaties noch formaliseringen van de subversieve spanning, ze laat directe, eenvoudige en makkelijk herhaalbare aanvallen toe.

Als het waar is dat de stabiliteit van de gevestigde orde sinds enkele jaren aan het afkalven is, als het waar is dat de verdwijning van de oude strijdmodellen en de bemiddelende organisaties gevolgd werd door nieuwe vormen van sociale conflictualiteit die veel minder controleerbaar en veel wilder zijn, dan moet onze theoretische en praktische aandacht gaan naar wat zou kunnen bijdragen om dit oncontroleerbaar moeras te doen uitdijen. In dit moeras kan niets of niemand garanderen dat de anarchistische ideeën en de vrijheid het zullen halen, maar wat wel zeker is, is dat het alleszins al een veel vruchtbaardere grond is voor die verlangens.

Enkele ondergravers van het sociale bouwsel

 

[Bijdrage aan de internationale anarchistische bijeenkomst in Zurich op 11-13 november 2012]

 

 

 

 

Grensoverschrijdend

August 11th, 2014 by Salto

Het allerliefst zouden we willen dat onze strijden geen beperkingen zouden hebben.Daarom gaan we, in het uitbouwen ervan, voortdurend op zoek naar waar de grenzen liggen, om dan te proberen deze te verleggen. Deze intentie vertaalt zich op ‘geografisch’ zowel als ‘inhoudelijk’ vlak. Als we een strijd aangaan hebben we vaak, al dan niet stiekem, het verlangen dat deze strijd een weerklank zou krijgen die verder gaat dan een specifieke wijk, stad of regio. Op dezelfde manier zien we een specifieke thematiek of een concrete gebeurtenis van waaruit een strijd vertrekt slechts als ijkpunten, waarvan we hopen dat ook anderen die mee willen vechten ze voorbij zullen steken om steeds meer aspecten van de macht in vraag te stellen en aan te vallen. Een verlangen dus, naar strijden die geen grenzen kennen.

Maar als we naar sociale conflicten of revoltes kijken die zich ver weg afspelen, of wanneer eens een kompaan naar ons toe komt met een internationalistische honger, blijkt het antwoord op de vraag wat we daar hier en nu mee aankunnen niet evident. Voorbij de notie dat er ook wel op andere plekken in de wereld gekken rondlopen met anarchistische ideeën, blijkt vaak dat we onze eigen activiteiten zodanig ommuurd hebben dat interactie met activiteiten die daarbuiten plaatsvinden onmogelijk lijkt. Inspanningen die in de richting gaan van zulk een interactie worden dikwijls snel gestaakt, meestal omwille van het feit dat men lokale situaties toch echt niet met elkaar kan vergelijken, dat elke situatie anders is en dus om een andere aanpak vraagt. Wat ergens klopt. In elke lokale situatie zullen er verschillende aspecten zijn die maken dat de realiteit er uniek is. Verschillende thema’s waar een conflictualiteit rond bestaat, verschillende gedaantes waarin de autoriteit zich het openlijkst laat gelden, verschillende pijnpunten, verschillende gevoeligheden enzovoort. En uiteraard willen we dit zoveel mogelijk in acht nemen bij het uitbouwen van onze plaatselijke activiteiten. Meer nog, geen enkel internationalisme op zich kan ooit deze nodige inspanning en kundigheid tevoorschijn toveren of vervangen. Dit zal altijd een uitdaging zijn waar we zelf voorstaan en dus enkel zelf kunnen aangaan. Maar daarmee is lang niet alles gezegd. Ik denk, al het voorgaande in gedachten houdende, dat er een internationalistische dynamiek kan bestaan die ieders lokale projecten op een bepaalde manier overstijgt, maar deze tegelijkertijd kan beïnvloeden en vooruithelpen. De aandachtige lezer heeft me zonder twijfel op deze wel heel gemakkelijke bewering betrapt, want deze dynamiek bestaat al. Misschien is de vraag eerder welke vormen zulke dynamiek allemaal kan aannemen en wat het zou kunnen teweegbrengen als we haar bewust zouden uitdiepen en intenser maken. En hier zou elke gemakkelijke bewering misplaatst zijn. Wat volgt zijn dan ook slechts enkele korte en onuitgewerkte overpeinzingen die een bijdrage willen leveren aan een discussie, een denkoefening, een poging. Op zoek naar een dynamiek die steeds meer grenzen achter zich laat.

Grote en kleine momenten (waar de komende internationale bijeenkomst eentje van is) waarop men vanuit verschillende landen elkaar treft bieden, los van de altijd beperkte doelen van de ontmoetingen, gelegenheden waarop affiniteit ontwikkeld kan worden. Sommigen kunnen elkaar in een bepaalde context leren kennen en eerste, zij het bescheiden, stappen zetten in de richting van een wederzijdsheid op vlak van kennis, ideeën, aspiraties. Tussen anderen is een wederzijdsheid in het verleden misschien al ontdekt, en wordt elk treffen een moment waarop de bestaande affiniteit verder uitgediept kan worden. Dit alles zegt natuurlijk niets over het waarom. Waarom lijkt het ons interessant om, over de grenzen heen, deze banden aan te knopen en aan te scherpen? Een klein deel van een antwoord hierop ligt naar mijn inziens in de reeds ontwikkelde activiteiten die territoria doorkruisen. Momenten van discussie, bijvoorbeeld, die rondreizen naar aanleiding van een strijd, een gebeurtenis of zelfs een publicatie, en waarop ervaringen en ideeën uitgewisseld worden tussen verschillende mensen op verschillende plekken. Of soms, en we kunnen ons afvragen waarom we deze reële mogelijkheid niet vaker benutten, zijn er momenten van ‘lokaal’ conflict die letterlijk samen geleefd worden door mensen uit verschillende regio’s of landen. Omdat het intense en dus boeiende episodes zijn in een strijd, of simpelweg omdat wat helpende handen welgekomen zijn.

Het zou beslist interessant zijn moest er tot dit soort gelegenheden nog vaker het initiatief genomen worden. Maar (zelfs de vermenigvuldiging van) deze praktijken verraden nog altijd niet alles van hun mogelijke perspectief. We kunnen deze gelegenheden na afloop nog altijd netjes rangschikken in de kast van opgedane ervaringen om er nooit meer naar om te kijken. Of … we kunnen ze proberen binnenloodsen in de activiteiten die we, elk in onze specifieke context, aan het opbouwen zijn, op een manier dat het referentiepunten en bronnen van inspiratie worden. Maar hoe dan? Misschien moeten we al de vragen die we onszelf stellen bij het uit de grond stampen van lokale strijden ook durven stellen met een internationale insteek. Te beginnen bij een analyse van de werkelijkheid bijvoorbeeld. Rond ons heen kijken en proberen te vatten wat er allemaal speelt. Vervolgens kunnen we op zoek gaan naar de raakpunten tussen de verschillende analyses die op verschillende plekken gemaakt worden. Wat is er de laatste decennia verandert? Hoe zit het met de macht die steeds gedecentraliseerder wordt, de dictatuur van de economie die steeds doortastender het leven probeert te koloniseren, de steeds uitgebreidere repressie-middelen die staten aan het ontwikkelen zijn, de waanzinnige rol van technologie enz…? Het zijn tendensen die de landsgrenzen vlotjes oversteken en die, zij het op een verschillend tempo of in verschillende vormen, overal voelbaar zijn. En verder, welke momenten slagen er in te breken met de gevestigde orde, of wat kan net de afwezigheid van zulke momenten ons vertellen? Met analyses van de werkelijkheid op zak kunnen we het wagen ook eens naar de toekomst te kijken. Niet alleen door hypotheses te proberen maken die verder gaan dan onze lokale situatie, maar ook door ons af te vragen wat deze hypotheses ons kunnen bijbrengen als het gaat over anarchistische interventie. Welke mogelijkheden zich zouden kunnen aftekenen als we ook deze discussie aangaan voorbij onze eigen context en dichtste medeplichtigen. Hierdoor kan een wisselwerking ontstaan die weinig onbesproken laat; analyses, middelen, methodes en, waarom niet, zelfs perspectieven en mogelijke ‘doelen’. Een wisselwerking die niet enkel uitgediept wordt doorheen momenten van discussie en actie die we fysiek delen, maar ook terug meegenomen kan worden naar eigen projecten, eigen strijdinitiatieven, eigen pogingen tot breekpunten met de eigen realiteit in de eigen omgeving. Opdat een dynamiek kan groeien waarin activiteiten uit alle uithoeken meer en meer met elkaar kunnen communiceren, elkaar kunnen inspireren en versterken.

 

[Bijdrage aan de internationale anarchistische bijeenkomst in Zurich 11-13 november 2013]

Egypte – Zoals de zee

August 11th, 2014 by Salto

De sociale revolutie is zoals de deining van de zee. Haar golven volgen elkaar op en botsen op de obstakels die zich aandienen. Ze verpletteren die, of deinzen terug. Met al het geweld van een onstuitbaar elan vernietigen ze slag na slag de rotsforten van de macht, van de uitbuiting en van de onderdrukking. Een eerste torenhoge en onverwachte golf haalde de dictatuur van Moebarak neer. Een tweede deed het leger terugdeinzen toen het de macht wilde grijpen. Een derde golf komt vandaag aanzetten tegen de nieuwe orde die de islamisten willen opleggen.

De ware revolutionaire maalstroom gehoorzaamt aan geen enkele partij, geen enkele chef, geen enkele macht. Integendeel, het zijn onverzoenbare vijanden. Ze zullen meegesleurd worden naarmate de revolutie zich verdiept. Tussen de sociale revolutie die alle verhoudingen gebaseerd op uitbuiting en overheersing ondermijnt en de bedriegers, de chefs, de meesters, de partijen, de kapitalisten, de autoritairen van alle soort, kan er alleen maar strijd op leven en dood zijn. Want de vrijheid en het einde van de uitbuiting vereist de vernietiging van alle macht en van het kapitalisme.

Het zou niet mogen verbazen dat aspirant-machthebbers proberen surfen op de revolutionaire golf die vandaag het land van de Nijl overstroomt. Het is geen verrassing dat nieuwe leiders zich proberen opleggen door bedrog en huichelarij, daarbij geholpen door de media en regeringen van hier die spreken van ‘de oppositie’; geen verrassing dat het ware revolutionaire elan zich in geen enkel partijprogramma laat vertalen, geen enkel referendum, geen enkele vlag en door geen enkel machtsbastion ter wereld erkend wordt. Zeker, degenen die vandaag in Egypte aan het vechten zijn tegen de huidige macht vormen geen homogeen blok, en al evenmin streven ze allemaal naar een ware sociale revolutie. De aan de gang zijnde strijden worden doorkruist door duizenden tegenstellingen: tussen de tegenstanders die een grondwetgevende vergadering zonder doorslaggevende invloed van islamisten eisen en degenen die geen heil zien in de parlementaire democratie; tussen degenen die vechten voor loonsverhogingen en meer aanvaardbare arbeidsomstandigheden en degenen die alle bazen willen verjagen; tussen degenen die wel vechten maar de vooroordelen, de heersende moraal, de tradities van eeuwenoude onderdrukking niet in vraag stellen en degenen die zowel tegen de staatsmacht vechten als tegen het verpletterende gewicht van het patriarchaat als één en ondeelbare strijd; tussen degenen die zwaaien met de nationale vlag en degenen die hun gevechten verbinden met de strijd van de uitgebuiten overal elders in de wereld… Maar het is zonder twijfel ook dáár dat zich de kracht bevindt van de revolutie die aan de gang is in Egypte: voorbij alle tegenstellingen, vindt ze haar oorsprong in het hart van de uitgebuiten en onderdrukten. En daar wordt echt slag geleverd.

Wat gebeurt in Egypte zal overal in deze wereld waar mensen in strijd zijn echo’s krijgen. De islamisten van alle tendensen hebben zich tegenover miljoenen mensen op deze planeet jarenlang weten voordoen als sociale strijders, maar vandaag kan in Egypte hun masker misschien afvallen, zoals het reeds in andere regio’s gevallen is (denk maar aan het zuiden van Tunesië). De sociale revolutie in Egypte zal misschien de tombe zijn van de islamisten en van de religieuze reactie die zich vermomt als sociale emancipatie.

Aan de basis van internationale revolutionaire solidariteit ligt je eigen herkenning in de gevechten die elders gevoerd worden. Toeschouwers blijven van de insurrectionele opstoot in Egypte kan alleen maar bijdragen aan haar isolatie en verstikking. Om het ware revolutionaire elan ginder te ondersteunen en te versterken, het elan dat komaf wil maken met alle uitbuiting en macht, moet je handelen. Je in het strijdgewoel werpen, gewapend met de idee van vrijheid, de ware vrijheid.

Wij vinden het dus gepast om een oproep de wereld in te sturen om over te gaan tot de aanval, om, daar waar we ons bevinden, met onze eigen ideeën en middelen, de revolutionaire golf in Egypte te ondersteunen. In Alexandrië, Caïro, Malhalla werpen duizenden mensen zich in de strijd voor een nieuwe wereld, laten wij ervoor zorgen dat elke vertegenwoordiger van de Egyptische staat en van het Egyptische kapitaal het conflict aan zijn deur gebracht krijgt. Dat elke staatsman, elke kapitalist en dienaar van de orde over de hele wereld de hete adem van de sociale revolutie in zijn nek voelt.

Laten we banden van actie smeden tussen de insurrectionele haarden overal ter wereld!

Voor de vernietiging van alle macht!

[Gepubliceerd op 11/1/2013 op Indymedia Bruxelles]