Achter de spiegelwand – Bedenkingen over de media

“Ik weet niet wat u verstaat onder ‘glorie’”, zegt Alice. Humpty Dumpty glimlacht misprijzend: “Uiteraard weet u dat niet. Ik heb het u immers nog niet uitgelegd. Ik verstond daaronder: ‘Dat is nog eens een mooi argument zonder wederwoord!’” “Maar ‘glorie’ betekent toch niet ‘mooi argument zonder wederwoord’” werpt Alice tegen. “Wanneer ik een woord gebruik,” antwoordt Humpty Dumpty op een ietwat hooghartige toon, “betekent het exact wat ik graag wil dat het betekent, niet minder en niet meer.” “De vraag,” zegt Alice, “is of u de macht heeft om ervoor te zorgen dat de woorden iets anders betekenen dan wat ze willen zeggen.” “De vraag,” antwoordt Humpty Dumpty, “is te weten wie de meester is… Dat is alles.”

“Through the Looking-Glass”, Lewis Caroll.

 

De moderne staat heeft in Europa de vertegenwoordigingsvormen van het christendom geërfd, verwereldlijkt en aangepast aan de noden van het kapitalisme. De democratie met haar begeleidende en heiligende instellingen en vertegenwoordigingsvormen – waar de media één van de hoofdonderdelen van zijn – is de hemel van de aardse wereld van het kapitaal. Op verschillende manieren doet ze denken aan het christelijke universum met haar gelovigen, rites, kerkelijke hiërarchie en zelfs haar ketters. De burgers in leken kleding blijven zich deels als christenen gedragen. Ze protesteren soms tegen de misbruiken van de aardse ministers van de democratische god en tegen het bedrog van de interpreteerders van haar woord, af en toe zelfs op een brutale manier door ze te beledigen, weg te jagen of zelfs af te ranselen. Het gebeurt zelfs dat ze weigeren om via verkiezingen deel te nemen aan de ceremonies van de keuze en aanstelling van hun verkozenen – nog maar eens een religieus jargon! Maar ze gaan niet zover de icoon kapot te slaan en het globale systeem van vertegenwoordiging waarin het verpakt zit in haar totaliteit te verwerpen. Ze blijven verlamd achter, als waren ze getroffen door de heilige bliksem tegenover hun grootse heiligschennis. Ondanks hun opstoten van woede en wantrouwen blijven ze erin geloven, blijven ze aanvaarden zolang het maar een vriendelijker uiterlijk aanneemt, doet alsof het naar hun klachten luistert en die doorgeeft aan de vertegenwoordigers van het soevereine volk. En veel van de tegenstanders die spuwen op de statelijke instelling die de realiteit in spektakel omzet, aarzelen nochtans niet om toe te geven aan de lokroepen van de media, of zelfs om ze aan te roepen.

We mogen ons dus niet beperken tot het stigmatiseren van de media omwille van wat ze verzwijgen, misvormen, vervalsen, lasteren, op bevel van de politie doorgeven enzovoort. Anders blijft de breuk met de bases van de staat, zoals die gelegd werden in de tijd van de machtsgreep door de bourgeoisie, onvolledig. De illusies over het gebruik van de media zijn het gevolg en de bekrachtiging van gelijkaardige illusies (ontstaan bij de vorming en consolidatie van de democratische staat) over deelname aan het parlement met als doel dit om te vormen tot een tribune voor de verspreiding van subversieve ideeën. Naarmate het kapitaal het geheel van de maatschappij bewerkte en temde, de apparaten en bemiddelingen die op alle domeinen van het sociale leven inwerken vermenigvuldigde, en de zuiver politionele functie in zekere mate opgeslorpt werd in de economie en het sociale weefsel, werd de aureool van de democratische vertegenwoordiging uitgebreid.

Met de intrede van de media maakte het ondertussen flink afgekalfde spektakel van de politiek plaats voor het spektakel van de wereld. Daarin speelt de cultuur één van de essentiële protheses van de politiek. Zo goed als niemand denkt er nog aan om aan de verkiezingen deel te nemen (nationaal of lokaal) en ze zo binnenstebuiten te keren, er tribunes van te maken en het dynamiteren ervan te vergemakkelijken wanneer er een opstand uitbreekt. Maar de leninistische argumentatie die gisteren gebruikt werd om parlementaire deelname te verantwoorden, wordt vandaag op bijna identieke wijze hernomen om te staven dat revolutionairen op het juiste moment de media moeten gebruiken om hun ideeën te verkondigen – bij dat soort van argumentatie is “communicatie” het nieuwe woordje voor het in ongenade gevallen “propaganda”. Tegenover het wantrouwen die hun “subtiele” tactiek bij revolutionairen opwekt, al even “subtiel” als het parlementarisme van de communistische partijen van vroeger, spelen de aanhangers van de journalistieke dissidentie dezelfde noten op dezelfde partituren die tot op de draad versleten zijn. Om hun goede trouw in de verf te zetten, maken ze plechtige beloftes van het type: “Het gebruik van de media zal niet de navel van onze activiteit zijn.” Maar eens je je vinger in het raderwerk van de vertegenwoordiging gestoken hebt is het moeilijk om die er nog uit te halen, en niet zelden wordt het hele lichaam, hoofd inbegrepen, erin meegetrokken. In Menselijk, al te menselijk heeft Nietzsche goed samengevat hoe het proces eruitziet dat individuen die geloven dat ze slimmer zijn dan en een spelletje kunnen spelen met de overheersing zonder over reële kracht te beschikken, ertoe brengt om vulgaire voorvechters van diezelfde overheersing te worden: “Door te geloven dat hij zonder consequenties de meest uiteenlopende rollen op zich kan nemen, verandert het individu beetje bij beetje. Uiteindelijk is hij nog slechts wat hij dacht te lijken.”

Op dezelfde manier is het oude religieuze vooroordeel over de almacht van het woord allesbehalve voorbijgestreefd. Gisteren verantwoordde dit vooroordeel nog dat de leninistische partijen parlementsfracties vormden die niet aan de parlementaire commissies moesten deelnemen en vanop hun zetel alleen maar de rol van volkstribunen moesten opnemen. De geschiedenis van het revolutionaire parlementarisme heeft aangetoond dat de zogenaamde propagandisten over het algemeen en op korte tijd parlementsleden werden in de normaalste zin van het woord. Hun activiteit als beheerders van de staat werd nog enkel met hun revolutionaire retoriek gecamoufleerd. Vandaag van hetzelfde laken een broek: men beeldt zich soms in dat men het terrein van de mediatieke vertegenwoordiging kan binnenstormen en het in zekere zin kan bewerken met de taal van de subversie. Maar het is alleen maar in de bijbelse mythologie dat trompetten de muren van Jericho doen instorten. Zulke opvattingen, die bijna magische deugden toeschrijven aan het revolutionaire woord, konden nog illusies opwekken toen de macht dat revolutionaire woord voortdurend als vijand behandelde, censureerde, negeerde enzovoort. Maar de geschiedenis van de revolutionaire stormen, in het bijzonder die van de jaren 1960-1970, en hun opeenvolgende nederlagen is daar al voorbij gegaan. Hun nooit eerder geziene karakteristieken, onder andere hun embryonale kritiek op de politieke scheiding en op de rol die de institutionele media spelen als lakeien van de staatsmacht, hebben het huidige vertegenwoordigingssysteem diepgaand beïnvloed. Dit is zeker niet enkel het simpele gevolg van de evolutie eigen aan het kapitaal, maar evenzeer is het de executeur-testamentair van de illusies van deze revoltes, in het bijzonder van de tendens om de taal te beladen met meer subversief potentieel dan ze kan hebben. De democratische staat heeft op die manier eerder dan het invoeren van een verbod, kunnen zorgen voor het neutraliseren van de ideeën die revolte inspireren.

Ondertussen is de kloof grotendeels gedicht. Wanneer vijandigheid tegenover de maatschappij aan kracht lijkt te winnen en een zekere invloed verwerft buiten de afgebakende paden, zijn de ergste vijanden niet langer de censuur, maar de recuperatoren en de experten in sociale en statelijke erkenning, van de journalisten tot de sociologen. Zo werkt de democratie: de dingen die ze niet kan negeren worden door haar erkent om ze zo door ze van hun betekenis te ontdoen en gemakkelijker tot niets te kunnen herleiden. Voor de onherleidbaren die het spelletje weigeren mee te spelen staat er uiteraard nog altijd repressie op het menu. Maar hoe subversiever de tegenstand die door de staat verleid kan worden, hoe meer het vertegenwoordigingssysteem erbij wint. Alles bij elkaar genomen is het belangrijkste dat de vijandigheid niet uitmondt in één of andere poging om de wereld overhoop te gooien. En in dat soort van zaken is de rol van de media bepalend. Al heel lang stellen ze zich niet langer tevreden met het in schitterende kleuren afschilderen van de kapitalistische wereld, noch met het stigmatiseren van eender welke poging om die wereld in vraag te stellen. Hoewel de leugen – vooral de leugen door verzwijging – nodig blijft, is de huidige overheersing in staat om de uitstalramen van de horror waarmee ze gepaard gaat zonder grote crises te absorberen. Zelfs de tegenstand kan soms koopwaar worden, vooral wanneer deze zich ontwikkelt op het politieke en culturele terrein. Ook daar is het recupereren van de embryonale weigering van de politiek in de jaren 1960-1970 doorslaggevend geweest. Nadat die weigering haar waarlijk revolutionair zout verloren had, werd ze zelf politiek. De media winnen er het vermogen bij om van de revoltes een object te maken, om de hartstochten te zuiveren van hun subversieve mogelijkheden, om de dromen en pogingen om de wereld omver te werpen om te vormen tot onschadelijke dagdromen die niets veranderen aan het leven van degenen die deelnemen aan het spektakel van de burgertroost. De media beschikken in feite net zoals de rest over informatie: massa’s gegevens om te selecteren, te verwerken en uit te braken over de toeschouwers die ontnuchterd zijn door het dagelijkse spektakel van de wereld dat van crises tot rampen gaat, maar altijd op zoek gaan naar nieuwe mediatieke drugs die al even opwindend als voorbijgaand is. Zo draait de wereld van de meest moderne koopwaar.

Gezien de koelere houding tegenover de politiek vandaag en het degenereren van de partijen tot clans die zich bezighouden met het beheer van de lopende zaken, heeft de staat erkend dat ze de samenleving niet langer alleen maar via de gewoonlijke middelen (openlijke dwang net als administratief beheer van de bevolking) kan regeren. Daar schuilen immers potentiële breuken in die misschien veel risico’s in zich dragen en de staatsmacht is doodsbang voor leegte. Daarom worden de duimschroeven nu aangedraaid, maar wordt eveneens de deelname van allen aan het spektakel dat de democratie aanbiedt opgedreven. De censuur steekt nog af en toe de kop op, maar het is vooral de zelfcensuur die heerst. De moderne overheersing kan zich niet handhaven louter en alleen via openlijke dwang, zonder diegenen die ze op verschillende niveaus verplettert te doen deelnemen aan de handhaving van hun eigen onderwerping. Ze bevordert dus de uitbouw van bemiddelende organen die de pogingen van embryonale tegenstand moeten omkaderen en neutraliseren; zoals bijvoorbeeld colloquia, debatten en volksraadplegingen. Die worden dan door de media naar voren geschoven en soms met hen of ook door hen georganiseerd. De burgerverenigingen worden dan uitgenodigd om te komen debatteren en hun mening te geven over de “maatschappelijke kwesties” waarover in hun essentie al beslist werd in de wandelgangen van de staatsmacht. Op die manier neemt de burger deel aan het beheer van zijn vervreemding. De media, zelfs de meest “kritische”, zijn dus hoofdonderdelen van het geïnstitutionaliseerde neutraliseringsapparaat. Ze spelen de rol van doorgeefluiken van de staat om de leegtes te vullen die ontstaan door de atomisering van het dagelijkse leven, om de “burgers te resocialiseren” en hen “weer de smaak voor de politiek te pakken te doen krijgen”, zoals de sociologen graag zeggen. Met andere woorden, de media nemen volop deel aan het selectie- en herkenningsproces door de staat van leiders, verenigingen, lobby’s enzovoort die verondersteld worden om de oppositiekrachten van de zogenaamde burgermaatschappij te vertegenwoordigen. Tot op het punt dat, in tegenstelling tot wat er gebeurde toen de staat de vakbonden erkende, het vandaag volstaat dat één of andere vedette van de tegenstand door de media erkend wordt als woordvoerder om te beweren dat hij representatief is. Zonder zelfs te weten voor wie of wat deze representatief is. Zo geven de media een beeld van kracht aan dingen die vaak weinig of helemaal geen kracht hebben.

In dergelijke omstandigheden is de gedachte om de mediatieke niches die de macht toestaat te gebruiken in het voordeel van de revolutionairen niet enkel een illusie. Ze is doodleuk gevaarlijk. Een loutere aanwezigheid op de podia volstaat niet om het keurslijf van de ideologie in de hoofden van de toeschouwers te doen scheuren. Tenzij je uitdrukkingskracht en transformatieve kracht door elkaar haspelt en gelooft dat de betekenis van wat je zegt, schrijft, afbeeldt… a priori gegeven is zonder dat je je moet bekommeren over wie de kracht heeft om er betekenis aan te geven. Er zou daar dan inhoud zijn die zou kunnen bestaan onder verschillende vormen zonder door die vormen aangetast te worden. Oude illusie van de verdingelijkte wereld waarin de activiteiten verschijnen als dingen op zich, losgemaakt van de samenleving. Maar de subversieve vorm van de taal is evenmin als de andere uitdrukkingsvormen, een garantie voor de onaantastbaarheid van de betekenis. Ze is niet immuun voor de gevaren van de communicatie. Haar op terreinen van de overheersing tot uitdrukking brengen volstaat om er de betekenis van te ondermijnen of zelfs om te keren.

Dat is precies wat er gebeurt op het terrein van de media wanneer je aanvaardt om daar ten tonele te verschijnen, ook al is het op een ongewone manier. Omdat ze er gescheiden worden van het geheel van omstandigheden die er mee betekenis aan geven, verschijnen de revolutionaire ideeën, zelfs wanneer de media er geen komma aan wijzigen, nog slechts als meningen die op de mediatieke markt gesmeten worden, als interpretaties van de wereld of zelfs interpretaties van de transformatie van de wereld, naast vele andere. Kortom, stellingnames zonder reële consequenties. In feite gebeurt er aan de ronde tafels van de televisiedebatten hetzelfde als wat er in de tijd van het ontstaan van het parlementarisme gebeurde. De parlementariërs van de oppositie staken in het halfrond soms vlijmscherpe discours af waarvoor ze zelfs in de gevangenis werden geworpen. Door te interveniëren op het terrein van de politieke vertegenwoordiging waren ze echter koren op de molen van de overheersing. Oorspronkelijk dachten ze zonder twijfel dat ze hun revolutionaire discours aan het verspreiden waren onder de bevolking die vol democratische illusies luisterden naar wat er in het parlementaire halfrond besproken werd. In werkelijkheid waren ze al naar de andere kant van de spiegel aan het oversteken en begonnen ze te dialogeren met de staatsmacht. Het mag niet verbazen dat ze over het algemeen uiteindelijk zijn beginnen deelnemen aan die staatsmacht of er zelfs de leiding van genomen hebben. Want het spektakel is niet herleidbaar tot beelden, maar het vormt het heersende systeem van vertegenwoordiging, integreert het in de sociale verhoudingen onder de mensen (bemiddeld door de beelden), verhoudingen eigen aan de overheersing van het kapitaal. Als integraal deel van de overheersing nemen de media eveneens deel aan het gebruik van de sociale relaties voor specifieke doelen.

Zelfs de meest geïnformeerde toeschouwers worden er niet minder toeschouwer van. Onder hen heerst de stilte of het herkauwen van clichés die al even veelzijdig als banaal zijn en overeenkomen met de verhoudingen onder het regime van de koopwaar. Ze blijven afgezonderd samen. Ze staan vreemd tegenover de taal, die tot een discours van de macht verwordt. Het spektakel is het tegenovergestelde van de dialoog, de ontmoeting en de zoektocht naar affiniteiten om het systeem te bestrijden dat ons van elkaar scheidt en als objecten behandelt die volop manipuleerbaar zijn. In de mate dat wat we kunnen verwezenlijken ook van onszelf afhangt, willen we de vormen van instrumentalisering weigeren zoals bijvoorbeeld deelname aan het mediatieke spektakel, en willen we die vormen behandelen voor wat ze zijn: vijanden. Laten we nooit vergeten dat de manieren om iets te zeggen, hoe subversief ze ook mogen lijken, uiteindelijk hun smaak verliezen als ze gescheiden worden van de subversieve activiteiten. Aan ons om onze manieren van dialoog aan te zwengelen, doorheen de pen en doorheen de andere manieren die ons eigen zijn.

Comments are closed.