Archive for the ‘Salto #1 Nederlands’ Category

Egypte tussen revolutie en reactie

Friday, December 7th, 2012

 

 Het spektakel doorbreken

Is het zo dat hetgeen zich duizenden kilometers verderop afspeelt niet te begrijpen valt, in tegenstelling tot wat er om de hoek gebeurt? Dat het enkel mogelijk is zich een beeld te vormen van hetgeen we kennen, om feeling te hebben met de context waarin we opgegroeid zijn? Is het zo dat wij maar weinig te zeggen hebben over een omgeving waarin wij nooit gewandeld hebben, of een oord waarvan wij niet afkomstig zijn? Dat degene die de halve wereld gezien heeft noodzakelijkerwijs het laatste woord moet krijgen? Dat wij alleen iets kunnen zeggen nadat we tien boeken gelezen hebben? Het is alsof we op zoek zijn naar “de specialist”, degene die we een zekere autoriteit op het vlak kunnen toevertrouwen. Iemand van ginder, of een journalist misschien. Iemand die we zomaar kunnen geloven en die ons toestaat te stoppen met voor onszelf te denken. En ook: die ons bombardeert met “de feiten” en zo alles behalve het nadenken over “de mogelijkheden” stimuleert.

Het staat buiten kijf, dat een zekere kennis één van de noodzakelijke ingrediënten is wanneer we willen discussiëren over een bepaald onderwerp. Dat we niet zomaar eender wat kunnen zeggen en dit omhullen met de air van waarheid. Ik neem hier dan ook niet de verdediging op van het verspreiden van nonsens. Waar ik het over heb, is het toelaten van een andere dimensie in de vastgeroeste concepten van kennis en het eeuwenoude spook van de autoriteit, de cultuur en de (evarings)deskundige. Het gaat over een speelsere manier om discussie te benaderen, een manier die breekt met de rigiditeit van de rollen leerkracht en passieve leerling. Ik wil hier niet zeggen dat er soms mensen te vinden zijn die interessante zaken te zeggen hebben over een specifiek onderwerp, noch het belang van studie onder tafel steken.

Maar laten we het even hebben over een experiment, een poging om op een andere manier om te gaan met kennis, deze te benaderen als stimulans tot het vormen van ideeën, als een aanzet om zélf te denken, op zoek te gaan,… Een experiment dat komaf maakt met de verhouding tot kennis en ideeën die aan de luisteraar die nadenkt enkel de opening laat om lastige vragen te stellen, als beterweter, als concurrent van hij die aan het woord is. Het soort van kritisch zijn dat binnen de kaders van de samenleving past, omdat het de rollen die aangeboden worden niet overboord gooit.

Dit experiment begint, noch eindigt bij kennis. Het heeft nood aan interesse, nieuwsgierigheid, passie, de capaciteit om zaken met elkaar te verbinden, de creativiteit die een bepaald licht werpt op de zaken, een zekere betrokkenheid bij het onderwerp die altijd een andere draai geeft aan de discussie,… Het experiment geeft ons de zuurstof die ons toelaat onszelf te zijn, die het vervloekte puntensysteem en de regels van de retorica opblazen, om te kunnen komen tot èchte discussie, als meststof voor iets anders. Het impliceert ook een andere manier om te luisteren, één die een werkelijke interesse eist in diegene die aan het woord is, voor even de vooroordelen laten varen en proberen te begrijpen wat er in de weegschaal gelegd wordt. Maar opgepast, dit is verre van een pleidooi voor begrip voor het verwerpelijke, noch voor zever of de verplichting ernaar te luisteren. We hebben het over de discussie die vertrekt vanuit het gedeelde verlangen naar vrijheid, en het verlangen om de liefde voor vrijheid en de vastberadenheid in de strijd aan te wakkeren in elkeen.

Het belang van de discussies die we organiseren, van de teksten die we schrijven ligt niet enkel in het weergeven van de “hoe de zaken ervoor staan”, maar net evenzeer en eigenlijk vooral in het terugkoppelen van het verleden of het elders naar het vandaag en het hier. Zo verschuift het accent en weegt het nadenken over het belang van een bepaald onderwerp door op het welles-nietes, is het doel niet langer te komen tot de waarheid (die altijd gestaafd moet worden door een autoriteit), maar tot ideeën, door na te denken, verbindingen te maken. Hiermee wil ik mezelf niet van de verantwoordelijkheid ontdoen om op zoek te gaan naar informatie die mij kan helpen een min of meer coherent beeld te vormen van zaken waarin ik niet betrokken ben op de klassieke manier. Maar mij lijkt het dat wederkerigheid voorop staat in de discussie, dat er een inzet wordt gevraagd van éénieder. Om te kunnen komen tot het teniet doen van de klassieke opstelling van specialist versus leerling, kan een bepaald onderwerp niet in de handen liggen van de één, noch passief geconsumeerd worden door de ander. Uiteraard, er zijn duizenden onderwerpen om ons mee bezig te houden, en niemand kan een ander opleggen zich meer met het ene bezig te houden, dan met het andere. Maar de instelling van de wederkerigheid vraagt in zijn absolute minimum om een beginbasis van openheid, een houding die komaf maakt met de kille, “kritische” afstandelijkheid, vaak gestoeld op wantrouwen, misschien terecht, soms ook niet. Want waarom zouden we de moeite nemen samen te discussiëren, wanneer we niet geïnteresseerd zijn om over iets bepaald ideeën uit te wisselen?

Ik heb deze tekst geschreven, omdat ik het pijnlijke gevoel heb dat bepaalde onderwerpen vaak onze koude kleren niet eens meer raken. Waarom Egypte, en niet een ander land, zou je kunnen antwoorden, en ik zou zeggen dat dat redelijk toevallig is. Het opzoeken van informatie over de situatie in Egypte heeft me een beetje betoverd en hetgeen ik lees en zie laat mij telkens opnieuw verwonderd, tot perplex achter. Het heeft niet enkel met Egypte te maken, maar misschien wel meer met wat het met mezelf doet, mijn vastgeroest inbeeldingsvermogen opent zich, en ik begin te dromen, niet enkel over een ongekend oord, maar over ongekende mogelijkheden. In die zin maak ik van hetgeen er zich ginder afspeelt het mijne, en hoop ik dat de vlam ook kan overslaan op degene die dit leest.

In die zin verschuift voor mij het accent van het ginder naar het hier, of nauwkeuriger de band tussen het ginder en het hier. Deze band, is naast een objectieve gegevenheid, vooral interessant als een subjectief gegeven. Een subjectieve band wint aan sterkte, aan inhoud, aan betekenis in zoverre dat er individuen zijn die deze eraan geven. In zoverre dat er individuen zijn die het gebeuren ginds levend maken in zichzelf en hun praktijk. Deze tekst wil hiertoe een bijdrage leveren.

Als we de vragen op die manier stellen, als we onze eigen strijd verbinden met de strijd elders, breken we op een radicale manier met het spektakel van de handelaars-toeschouwers. Net als het eigen maken van de kennis doorheen het vormen van ideeën en de zoektocht naar antwoorden op vragen, is het mogelijk om ons de strijd van anderen eigen te maken. Dit door de vragen in onze eigen schoot te werpen, en de vragen te stellen in de eerste persoon, als een ‘ik’ in strijd. Op die manier consumeren we de strijd van anderen niet zoals de journalisten dat doen, maar zijn solidair met haar door middel van de band die we creëren tussen ginds en hier.

Wat is ‘de’ waarheid, wie zal het zeggen? Wat ik hier alleszins wil ondernemen, is een kleine uiteenzetting van mijn lezing, die naar mijn mening gegrond is. Maar wat misschien wel belangrijker is: in mijn verbeelding bevind ik me naast die anderen, in die straten, roep ik om vrijheid en vraag ik me af welke bijdrage we kunnen leveren tot het verbinden van de verschillende conflictualiteiten hier. Het is mijn liefde voor de vrijheid van elkeen die mij ertoe drijft een band te creëren tussen mij, hier, en die anderen, daar. En om terug te komen naar de eerste paragraaf van deze tekst: eigenlijk denk ik dat we vooral geblokkeerd zijn wanneer het onderwerp van de opstanden op tafel ligt, omdat we moeite hebben ons hierbij iets voor te stellen. Niet omdat het zich zo ver afspeelt, of omdat het in een andere cultuur gebeurt, maar omdat de deuren van ons bevattingsvermogen gesloten zijn. We hebben nood aan een vleugje fantasie wanneer het over opstand gaat. Als dit ons afschrikt, en we liever willen blijven hangen aan de enige waarheid van de realiteit hier en nu, zullen we er inderdaad niets van begrijpen. Maar het is een eenvoudig spel. Beeld je in dat je ginds bent. En we zijn vertrokken.

Een twitterende middenklasse op een plein voor democratie?

De Egyptische revolutie werd in de Westerse media vanaf het begin verheerlijkt als een revolutie van een twitterende middenklasse, een pacifistisch gebeuren vanop een plein, een brave revolutie voor de democratie en liberale vrijheden die gesteund werd door het leger. Maar pacifistisch kan deze revolutie lang niet genoemd worden. Hoewel het een revolutie zonder vuurwapens was, gezien de meeste mensen hier geen toegang tot hebben, is er overvloedig gebruik gemaakt van stenen, knuppels, spuitbussen en molotov cocktail in de gevechten tegen de politie. En zo waren bijvoorbeeld de barricades op het Tahrirplein gemaakt met behulp van uitgebrande politie auto’s, heeft het partijgebouw van Moebarak drie dagen lang gebrand, werden flikkenkantoren uitgefikt,…

Noch kunnen we hier praten over een revolutie van een middenklasse. Neem gewoon een paar stappen, verlaat het Tahrirplein en wandel binnen in de wijk Bulaq, waar velen zich tijdens betogingen bij mensen thuis of in de kleine straatjes verstoppen. Een wijk wiens arme bevolking sinds jaren getreiterd wordt door de macht en projectontwikkelaars, waar mensen zich verzetten tegen ontruimingen en deportaties naar banlieus in de woestijnrand van Caïro. Velen die Tahrir bezetten zijn hieruit afkomstig. Of kijk naar Egyptes geschiedenis van strijd tegen uitbuiting, met bijvoorbeeld de staking en gevechten in de textielsector in Mahalla in 2006 die de vlam van maandenlange protesten in het hele land aanstak. Hetgeen in die winterdagen voor de val van Moebarak gemaakt heeft dat de normale gang van zaken niet enkel lamgelegd werd door de pleinbezetting, noch door de betogingen, straatgevechten, bijeenkomsten of rellen, maar dat het land plat lag door wilde stakingen. Of met andere woorden: revolutie komt niet uit de lucht vallen (in tegenstelling tot manna of andere religieuze onverklaarbaarheden, waar we dus ook niet over moeten nadenken), maar kent haar voorgeschiedenis van sociaal conflict en experiment met middelen om de onderdrukking van antwoord te dienen.

Wat betreft die revolutie voor de democratie en liberale vrijheden dan… Ja, er zijn democratische politieke krachten in het spel, en ook liberalen, zij die op een bewuste manier ijveren voor hun politieke revolutie, en die aan vrijheid een bepaalde invulling geven die ons niet nauw aan het hart ligt. Maar is de opstand van miljoenen mensen reduceren tot het verlangen naar parlementaire vertegenwoordiging en liberale vrijheden niet lichtelijk brutaal? Volgens mij, wanneer de straten van Caïro zich vullen met een kreet om vrijheid, dan kunnen we hier onmogelijk de eis om politieke vrijheid onder verstaan. We hebben het hier over een vrijheidsverlangen dat véél dieper gaat dan politiek, over een verlangen dat over het leven gaat. Over verlangen naar vrijheid na jarenlange onderdrukking op alle vlakken, in een samenleving die zich organiseert niet enkel onder de dominantie van een dictator, diens netwerk en een militaire macht, maar evenzeer onder de knoet gehouden wordt door bijvoorbeeld een economische tirannie en een patriarchaal terrorisme. Volgens mij, als we de roep om vrijheid horen, gaat het hier niet enkel over Moebarak (een terecht en noodzakelijk, maar niet exclusief doelwit), maar evenzeer over slavernij, over patriarchaat, over politie, over de onderdrukking van het leven en diens impulsen die men dagdagelijks voelt. Vrijheid die in contrast staat met de kettingen waarmee men al die jaren geleefd heeft. Het losbreken van deze kettingen geeft dan ook de enorme kracht die we hebben kunnen ervaren begin 2011, en die ook nu nog aan het doorwoeden is. Zou een verlangen naar democratie en liberale vrijheden, met andere woorden een politiekerevolutie, zo’n kracht kunnen veroorzaken? Om af te sluiten, het is de slogan “Brood, vrijheid, sociale rechtvaardigheid” (Aish, Horreya, Adala Egtema’eya) die door de revolutie uitgedragen werd, en niet o heer, geef ons democratische leiders!

Van de unie tegen Moebarak naar de vrijheid van de moslimbroeders en het leger?

Dat het leger de revolutie goed gezind was, is nog zo’n verzinsel. Laat ons gewoon in herinnering brengen dat de SCAF (Supreme Council of the Armed Forces) onder leiding van veldmaarschalk Tantawi niet een leger is zoals wij dat kennen, maar ook een politieke macht en een industriële macht met een hele reeks van fabrieken. De huishoudartikelen die er geproduceerd worden zijn uiteraard minder van belang dan de massale wapenproductie, een productie die groter is dan die van heel Noord-Afrika en Zuid-Amerika tezamen. Wanneer de ex-dictator Moebarak op de televisie liet aankondigen dat hij de macht overdroeg aan de SCAF en Tantawi, deed hij in feite niets anders dan een deel van de orde in het land bewaren. Eerder dan een wanhoopsdaad van een dictator wiens laatste uren geteld zijn, lijkt mij dit een rationele en weloverwogen keuze, die deze ex-dictator niet op zijn eentje gemaakt heeft en die hem niet het halve westen op zijn kop bezorgd heeft zoals dat bij de lichtelijk minder rationele Kadafhi het geval is geweest.

Bref, het leger beloofde haar macht na een aantal maanden over te dragen aan een parlement, hetgeen nog steeds niet gebeurd is omwille van allerlei politieke redenen, en in tussentijd regeren zij het land. De griezels van de moslimbroeders, die zich voordoen als de helden van de revolutie, zijn in de running om de belangrijkste politieke partij te worden, maar een presidentskandidaat schuiven zij niet naar voren. Wel hebben zij na hun eerste verkiezingsoverwinning een deal gesloten waarin zij verklaren niet meer deel te nemen aan protesten, en braaf af te wachten. Het is op dit moment dat de VS de moslimbroeders erkend hebben als gesprekspartners.

Maar voor we helemáál verdwalen in die voor ons altijd vijandige ruimte van de politiek, laten we terugkeren naar het èchte verhaal: dat van de straat. En daar zijn er velen die nooit gestopt zijn met protesteren, tegen het leger, voor het voortzetten van de revolutie. De moslimbroeders worden trouwens steeds vaker als verraders van de revolutie beschouwd, hetgeen tot een mooie antipolitieke houding zou kunnen worden, wie weet. Een betoging tegen de SCAF in januari 2012 is veelzeggend op dit vlak: het liep uit op een confrontatie tussen betogers en moslimbroeders die de eersten fysiek wilden verhinderen om tot aan het parlement te geraken. Zij verklaarden dat “de legitimiteit nu afstamt van het parlement en niet meer van het plein”. Beledigingen en objecten vlogen van de ene kant naar de andere, tot de moslimbroeders het moesten aftrappen. Ook de verjaardag van de revolutie op 25 februari 2012 is exemplarisch voor deze scheiding tussen zij die de politieke macht in handen willen houden en de orde herstellen, en zij die de sociale revolutie willen doorzetten. Terwijl de SCAF en de moslimbroeders opriepen om de revolutie te vieren, waren er vele anderen naar Tahrir gekomen, niet om te feesten, maar om de revolutie door te zetten.

Revolutie, what’s in a name?

De vraag dringt zich uiteindelijk op, of wij hier over een revolutie kunnen spreken. De term is tot dusver in het artikel gebruikt, en zonder uitleg. Dit om het verhaal niet te compliceren vanaf de start. Maar laten we eerst omschrijven wat we onder revolutie verstaan, en hierbij het onderscheid maken tussen een politieke revolutie, waarbij de ene politieke macht door de andere vervangen wordt en alle veranderingen voortkomen uit de staat, en de sociale revolutie, die het leven subverteert door een overhoop gooien van de sociale verhoudingen en het experiment stimuleert. We hebben het dan over verhoudingen tussen bijvoorbeeld man en vrouw, jong en oud, bevelhebber en gehoorzamen etc. Een revolutie die de opening forcéért die een nieuwe manier om in het leven te staan, om over het leven na te denken mogelijk maakt, net als de organisatie van de samenleving naar deze nieuwe verhoudingen tot het leven en tot elkaar.

Als we het over sociale revolutie hebben, denk ik dat we de zaken niet statisch mogen opvatten, en “revolutie” niet kunnen beschouwen als de ene toestand die ondergraven wordt en dan vervangen door een andere toestand. Het is een gebeuren dat doorheen haar nieuwe relatie tot het leven de basissen waarop een oude samenleving gebaseerd is aanvreet. Een gebeuren dat de huidige machthebbers en hun legitimiteit aanvalt, en zo de mogelijkheid van iets anders doet leven. Het is niet het noodzakelijke omvallen van de boom van de macht die de sociale revolutie maakt, maar de nieuwe verhoudingen tot elkaar en tot het leven die gecreëerd worden tijdens het hele gebeuren, en meer: de verbeeldingskracht van wat mogelijk is die zich eindeloos opent. De limieten, niet van wat mogelijk is, maar van wat denkbaar en inbeeldbaar is, worden in de revolutionaire transformatie telkens opnieuw verlegd. Zolang men doorgaat met de aanval op hetgeen onderdrukt, blijft met de ruimte creëren om het leven op een andere manier te organiseren, om de horizon van wat mogelijk is open te houden en te bestormen.

Zoals een anarchiste van ginds zei: ”Er is heel wat veranderd, zeker en vast als we het over bewustzijn hebben. Er is massale politisering, massale betrokkenheid, er is een echte angstbarrière doorbroken… Het bewustzijn van wat mogelijk is, is veranderd door de opstand, er is veel veranderd in termen van wat onze verbeelding zich kan voorstellen. Het was een hele mooie leiderloze en gedecentraliseerde opstand die heel wat bereikt heeft met betrekking tot het in vraag stellen van de staat … Maar wat is er niet veranderd? Veel. We zijn nog steeds ongeveer onder hetzelfde regime. We worden direct geregeerd door het leger en er zijn reactionaire krachten die oppositie voerden tegen Moebarak en die nu nog steeds erg in het spel zijn, voornamelijk de moslimbroeders, wiens alliantie met de SCAF de laatste maanden een dreiging gevormd heeft voor elk revolutionair verlangen. Met betrekking tot bewustzijn en strijd is er heel veel veranderd, en elke dag ervaren we meer en meer revolutionaire energie, maar als we het hebben over de feitelijke staatsstructuren, het neoliberale systeem dat de economie van dit land runt en de grote meerderheid van de Egyptenaren onderdrukt, dat is niet veranderd, en daar vindt de sociale strijd plaats.”

Repressie en contrarevolutie

Vandaag is het dan ook belangrijk te onderlijnen dat hetgeen zich in januari-februari 2011 afspeelde zeker en vast niet het einde was van de sociale onrust in Egypte. Die winterdagen begin 2011 hebben een gigantische breuk veroorzaakt in het opsluitende reilen en zeilen van een onderdrukkende maatschappij. Vrouwen die de straat opkomen, een indrukwekkende vermenigvuldiging van wilde stakingen, voetbalsupporters die betogingen verdedigen tegen de door de macht ingezette “thugs” en de politie, “kunstenaars” die het statuut van “kunst” teniet doen door het niet langer te verkopen, maar het over te geven aan het spel van de creatieve en revolutionaire expressie waartoe zij iedereen oproepen, etc etc… Maar ook, en misschien wel vooral, dat al deze mooi afgebakende categorieën zonder dewelke wij zelfs moeite hebben om te praten, geen categorieën meer zijn, maar individuen die samen de straat opkomen met de eis van brood en vrijheid, nu, en onmiddellijk.

Vandaag komt het er dan ook op aan alles op alles te zetten om geen millimeter van deze opening prijs te geven, om deze uit te diepen en de contrarevolutionaire krachten geen duimbreed toe te laten de orde te herstellen. Laat ons even nadenken over wat er nodig is om de orde te herstellen, hoe staten en andere machten omgaan met repressie, en bekijken welk effect enkele technieken toegepast in Egypte tot gevolg hebben. Slaagt men erin het protest te breken, te kanaliseren of te recupereren? Lukt het om mensen te isoleren van elkaar, hen af te schrikken, de moed te doen verliezen, zich uit wanhoop tegen elkaar te keren?

Voorlopig lijken noch het leger, noch de moslimbroeders hiertoe in staat. Hoewel zij goed hun best doen, slagen ze er niet in de rust te doen weerkeren. De anti-staakwet die de SCAF reeds in maart 2011 in het leven riep om een einde te maken aan de massieve stakingsgolven, wordt volledig genegeerd. Toen er opgeroepen werd tot een algemene staking op 11 februari 2012 kende dit echter maar een lauw antwoord, te wijten aan de massieve antipropaganda van het leger (“de staking wil enkel het land kapot maken”) en de imams en religieuze leiders (die staken als een zonde (een morele misdaad) bestempelden, gelijk aan overspel, alcoholconsumptie en het eten van varkensvlees)? Inmiddels heeft het leger ook al een andere tactiek toegepast dan brutale repressie, gezien zij beseft heeft dat dit de gemoederen alles behalve kalmeert en enkel meer en hevigere protesten veroorzaakt. Tijdens een busstaking werd eigen personeel ingezet om de staking te breken. De moslimbroeders leggen ook hun deel in de schaal en hebben de officiële vakbond van onder Moebarak gerecupereerd. Deze centraliserende vakbond, die Moebaraks laatste verdedigingslinie was, staat in schril contrast met de overdonderende wildgroei van autonome organisatie op de werkvloer.

De repressie lijkt er evenmin in te slagen mensen te isoleren of af te schrikken. Het meest brute en bloederige voorbeeld, dat van Port Said, heeft dagen van protest en rellen veroorzaakt in verschillende steden. Net als de aanval op een manifestante dat deed. Vrouwen voelen de adem van de repressie in hun nek, maar blijven aanwezig. Nog niet zo lang geleden was er een betoging naar aanleiding van de vrijspraak (door de militaire rechtbank) van militairen die vrouwelijke manifestanten in maart 2011 aan een maagdelijkheidstest onderwierpen. Betogers droegen een bord waarop een vrouw werd afgebeeld met een hand tegen haar mond, symbool voor het verplichte stilzwijgen over agressie tegen vrouwen in de patriarchale maatschappij. Of wat dacht je van vrouwen die een salafistische kuisheidspolitie met knuppels bewerkten en hen voor de ogen van de massa met stampen de straat opjaagden, toen deze hen kwamen lastig vallen met hun beschuldigingen van onkuisheid? Het leger schiet tijdens protesten inmiddels op de ogen van manifestanten, net als zij een massaal gebruik van Amerikaanse traangasbommen inzetten. Zij sluiten mensen op en veroordelen ze voor de militaire rechtbank. En toch, de vastberadenheid blijft rechtop.

En dus?

Er staat veel op het spel, en er zijn er velen die hun revolutie nog lang niet willen begraven, hun veroverde vrijheid nog lang niet willen bedekken met een nieuwe slaafsheid. Net als er ook anderen zijn die terug willen keren naar orde en stabiliteit, misschien die mensen die onder Moebarak best wel tevreden waren. Vandaag komt het erop aan door te gaan met het experiment van vrijheid. Het experiment van de zelforganisatie van de strijd zoals men die heeft kunnen ervaren op het Tahrirplein, zoals men die ervaart in de autonome strijdorganisatie op en rond de werkvloer, het experiment met wederzijdse hulp etc. Het komt erop aan de moed te bewaren, zich niet te laten intimideren door de moordende repressie, de revolutionaire hoop niet op te geven. Net als het erop aan komt alle leiders te wantrouwen, alle politiek te verwerpen, zich niet te laten vertegenwoordigen, op geen enkele manier, zoals dat al gebeurde op Tahrir, waar zij die in naam van Tahrir gesproken hebben hiervoor steeds terug op hun plaats gezet zijn. De vertegenwoordiging is het begin van het opnieuw uit handen geven van de veroverde vrijheid. Het komt erop aan het conflict met het leger door te zetten, met de politiek, de loonslavernij, het patriarchaat en ook die andere terreinen aan te snijden: die van het nationalisme en de religie als obstakels voor de vrijheid, als dwangbuizen met een eindeloze reeks aan bevelen en verboden.

Het lijkt dat er naast de massabijeenkomsten, de rellen, de protestbetogingen en samenkomsten nood is aan een vermenigvuldiging van die andere manieren om de politiek en de economie van het land te destabiliseren en ineen te doen storten. De staking is er één van, net als de directe aanval (op gasleidingen, op ambassades, op de muren die het leger bouwt om betogingen onder controle te houden). En deze dienen overal uit te deinen, hand in hand met de zelforganisatie die in staat is om het hoofd te bieden aan een leger of islamitische krachten die zichzelf zullen opwerpen als organisatoren en vangnet van de crisis wanneer de economie in elkaar stort.

Tot slot komt het er tijdens dit alles op aan om alle evidenties, alle normen en waarden die men tot dan toe als eeuwig beschouwd had, blijvend in vraag te stellen.

Dit artikel werd eind maart 2012 geschreven.

*** Muren van het leger, muren van de revolutie ***

Mohammed Mahmud Straat, straat waar vele gevechten plaatsvinden en waar in november meer dan veertig mensen stierven. Toch wordt de straat ook de straat van de ogen van de vrijheid genoemd (Sharei’ uyuun al-hurriyyah), of zoals een man die een muurschildering maakte die de doden van Port Said herdenkt het uitdrukte in een interview: “Deze straat wordt straat van de dood genoemd, of straat van de vrijheid. Voor ons is dit de straat van het leven, de straat waar de echte verandering geboren zal worden.”.

In deze straat bevindt zich een erg lange muur van de universiteit, een muur die altijd vol graffiti staat, anti-SCAF boodschappen, portretten van mensen die gestorven zijn tijdens de strijd,… De muur werd al vaak gekuist door het leger. Tevergeefs. Revolutionaire graffiti vind je overigens overal terug, het is een wijdverspreide praktijk. Op het Tahrirplein werd een grote anti-verkiezingsboodschap geschilderd: Vote for nobody, nobody will keep their promises, nobody listens to the poor, nobody cares.

Na de gevechten in november (toen het leger inhakte op een sit-in van mensen die gewond zijn geraakt tijdens de revolutie) en december (toen het leger klappen uitdeelde op het ontblootte lichaam van een manifestante), werd de muur in de straat van de ogen van de vrijheid door de universiteit verhoogd. Het antwoord hierop was een bestorming van en plundering van het universiteitshoofdkantoor, waarbij verschillende veiligheidsagenten verwond werden.

Als tactiek tegen protesten, heeft het leger een reeks muren gebouwd in Caïro, die betogers moet verhinderen om naar het Ministry of Interior Forces te gaan. Ook in de straat van de ogen van de vrijheid wordt er een muur gebouwd. In februari 2012 breken buurtbewoners en revolutionairen de muur weer af.

*** Port Said ***

Wat er in februari 2012 gebeurde te Port Said is exemplarisch voor de staat waarin Egypte zich momenteel bevindt. Verschillende Ultra-groepen hebben sinds het uitbreken van de revolutie deelgenomen aan de protesten en de rellen en worden hiervoor algemeen erkend als de kracht die in staat was om te vechten, net als de kracht die leven bracht in de brouwerij van eender welke saaie betoging. De implicatie van deze voetbalsupporters in de revolutie toont ons tot in welke mate we hier praten over iets dat iedereen in de samenleving raakt. Dat deze Ultra’s een doelwit vormen van de contrarevolutionaire krachten zou niet mogen verbazen. Toen de Ahly supporters uit Caïro tijdens deze match aangevallen werden terwijl het leger stond toe te kijken, lieten meer dan 70 mensen het leven, de grootste slachtpartij in de hele Egyptische revolutie tot nog toe.

Deze opgezette slachtpartij heeft woede ontketend bij het volk, en gedurende enkele dagen vonden er betogingen en rellen plaats in verschillende Egyptische steden (Caïro, Suez, Port Said, Alexandria), waarbij verschillende mensen overleden zijn. De tenten van “thugs” die in de buurt van Tahrir opgeslagen stonden, werden in brand gestoken door woedenden.

Het lijkt erop dat de repressie de maskers steeds verder afrukt van zij die het volk wijsmaken dat ze hun leven zullen veranderen, en de vastberadenheid om te blijven vechten enkel verstevigd.

 

De zwanenzang van het nucleaire

Saturday, December 1st, 2012

De zwanenzang van het nucleaire

Enkele paden voor bedenkingen rondom de ontmanteling en de herlancering van het nucleaire.

Ontmanteling van de centrales van Brennilis, Chooz A, Superphenix, van de reactor UNGG in Bugey, van het Laboratorium voor het gebruik van elektromagnetische bestraling (Lure) in Orsay, van de opwerkingsfabriek van Marcoule, van onderzoekseenheden, verwerkingsstations en opslagplaatsen voor nucleair afval van het CEA1 in Fontenay-aux-Roses, van de deeltjesversneller Saturnus in Saclay en van de verpakkingseenheid van nucleair afval van diezelfde site…

Dat klinkt allemaal als goed nieuws. Alsof de staat en de industriëlen eindelijk de weg inslaan van de stopzetting van het nucleaire. Enkele onderzoekers huilden om het verlies van hun speeltje en riepen op om “het onderzoek te redden”. Hun zaak viel moeilijk te verdedigen, want er zijn maar erg weinig mensen die het verdwijnen van hun dodelijke job betreuren. De ecologisten verheugden zich over deze mogelijkheid van progressieve afbouw – de enige kwestie zijnde die van de “goede” of “slechte” ontmanteling – en wreven zich in de handen omdat ze een rol van tegen-experten inzake technologie konden spelen. De ontmanteling bracht wel enkele enorme te regelen details in verband met kernafval met zich mee, daar was iedereen het over eens, maar over het algemeen liep alles goed in de minst slechte der werelden.

Nochtans is er iets dat daar niet rijmt… De term ‘ontmanteling’ is eerst en vooral een vanalles-en-nog-wat-term die uiteenlopende werkelijkheden verhult. Er zijn gevallen waarin de term ‘sluiting’ van civiele of militaire nucleaire installaties betekent, en in heel wat andere gevallen gaat het slechts over een ‘renovatie’ om het verouderende nucleaire park langer te kunnen doen draaien, of over een ‘aanpassing’ aan nieuwe economische en politieke omstandigheden.

Sommige installaties waren simpelweg overbodig geworden en werden al sinds lange tijd niet meer gebruikt. In dit zachte Frankrijk waar het leven zoet is, is het onderzoek op het nucleaire domein sinds de jaren 50 een prioriteit en daarom vereisen vele laboratoria een serieuze afstoffing. De deeltjesversnellers Saturnus 1 en Saturnus 2 werden gebouwd in de jaren 50 en 60 en waren bestemd voor de fysica van hoge energieën op de site van het CEA van Saclay. Sinds respectievelijk 1977 en 1997 zijn die niet meer in gebruik. Aan het begin van de jaren 2000 werden ze gedemonteerd. En aangezien de stockage van het afval ter plaatse ook serieus begon af te takelen, werden de vaten opnieuw verwerkt en werden het sorteringsstation en de installaties van de commandozaal gerenoveerd. In 2002 scheurden een aantal van die vaten tijdens hun ophaling uit de stockageputten, in 2003 ontstond er een beginnende brand, maar dat veroorzaakte volgens de gendarme van het nucleaire (ASN2) “geen exterieure besmetting, noch gevolgen voor de arbeiders.” En we kunnen gerust zijn, de site van Saclay gaat haar nucleaire activiteiten nog niet stopzetten, aangezien er zich een fabriek bevindt voor de productie van capsules met radioactief materiaal voor medisch gebruik (CisBio), die opgekocht werd door de Duitse industrieel Schering, die aan het speerpunt van het onderzoek inzake nucleaire geneeskunde staat. Wanneer we dus aan het creperen zullen zijn van een kanker die te maken heeft met de diverse en uiteenlopende smeerlapperijen van deze wereld, zullen deze charmante wetenschappers ons kunnen bombarderen met bestralingen die misschien andere kankers veroorzaken, maar een “minste kwaad” zullen vormen voor de proefkonijnen die we zijn.

Maar laten we geen kwaad spreken. Het is waar, er zijn gevallen waar de ontmanteling inderdaad overeenkomt met ‘stopzetting’. De reactor van Chooz A (het oudste deel van die kerncentrale) werd inderdaad stilgelegd. Daarna werd de nucleaire brandstof eruit gehaald en de annex-installaties werden gedemonteerd. Dit wil evenwel niet zeggen dat er een stopzetting is van de nucleaire activiteiten: de andere reactoren (Chooz B) blijven draaien en daarenboven is de site kandidaat voor de verwelkoming van de EPR (European Pressurised water Reactor), een kernreactor van de nieuwe generatie. Het wil evenmin zeggen dat de bewoners van de streek en de arbeiders van de sector niet langer het nucleaire te vreten krijgen en eraan sterven. Integendeel. De ontmanteling zou volgens EDF3 de productie van tienduizenden tonnen giftig en radiotoxisch afval betekenen, waarvan tienduizend ton in vloeibare vorm na enkele maanden van stockage ter “controle” en ter “neutralisering” ter plaatse, in de Maas zullen gekieperd worden. Het is zeker slechts de zoveelste laag vervuiling die bovenop de lagen van twee eeuwen industriële ontwikkeling komt. Nochtans veroorzaakt het radiotoxisch afval van de ontmanteling van Chooz A, afval dat zogezegd “beperkt” en “onvermijdelijk” is, schade die op een andere manier nog duurzamer is. En als toppunt van dat alles zal deze verwoeste zone het label van “regionaal natuurpark” krijgen! De ontmanteling is dan niets anders dan een verhulling van de ellende om ons te doen geloven dat het mogelijk is om de besmette gebieden te “rehabiliteren”.

Het nucleaire heeft dit aanzienlijke voordeel: de radioactiviteit is niet zichtbaar en haar gevolgen laten zich vaak pas vele jaren later voelen, wanneer het al te laat is. Deze lieve nucleocraten hebben dus eens te meer het gezegde kunnen waarmaken: “Niets gezien, niets gebeurd”.

Daarom had onze beslist slinkse geest er zin in zich te buigen over de gewichtige rapporten van de verschillende nucleaire autoriteiten inzake ontmanteling. Die leggen openlijk uit dat de experten en industriëlen nog niet beschikken over de nodige kennis ter zake, aangezien de problemen ‘nieuw’ zijn. Maar dankzij hun competenties en hun zin voor verantwoordelijkheid, moet je je daar geen zorgen over maken. Volgens hen is nog geen enkele ontmanteling slecht verlopen, en elke “opgedane ervaring” komt als een “succes”. En er zijn vele rapporten om dat te “bevestigen”. Terwijl gewoonlijk discretie geboden is bij activiteiten in verband met het nucleaire, heeft het onderwerp van de ontmanteling niet te lijden onder eenzelfde soort omerta. De nucleocraten zijn zo breedvoerig omdat een deel van de inzet is om bilans op te maken die gebruikt zullen worden om geautoriseerde normen en certificaten op internationaal niveau vast te leggen. Op die manier zullen ze nog meer vrij spel krijgen, aangezien het reglementeringssysteem op maat gemaakt zal zijn.

Ondertussen, daar zijn ze het over eens, blijft er nog dat probleem van het afval van de ontmanteling, maar daarvoor zouden technologische oplossingen in de maak zijn. In Bure (in de streek van de Marne) geven de wetenschappers bewijs van een geweldigeinventiviteit door ons te doen slikken dat ze in staat zijn om de evolutie van de nucleaire terreinen en het kernafval op honderdduizenden jaren te voorspellen en te controleren: ze begraven het alsmaar dieper, ze gokken op de ondoordringbaarheid van de rots en de klus is geklaard!

Al deze rapporten geven de indruk dat het belangrijkste vooral is om ervoor te zorgen dat het nucleaire geen bron van ongerustheid wordt. Samengevat, om er een sociaal aanvaardbaar processus van te maken. Voor hier en voor elders. Aangezien de staat en de industriëlen hopen om nucleaire installaties in het buitenland te kunnen verkopen om te voldoen aan alle soorten noden van het kapitalisme, is het van groot belang te veinzen dat je er gewoon eens met de borstel kan overgaan, om een schijn van properheid in scène te zetten. En als de herlancering van het nucleaire zich niet echt vertaald heeft in de verkoop van vele centrales, dan zal het vooropstellen van de kennis inzake ontmanteling alleszins toelaten om te doen geloven dat de hele nucleaire keten ‘onder controle’ is: van het begin tot het einde moet de illusie gewekt worden dat deze technologie geen enkel onoverkomelijk probleem op lange termijn stelt. Want het einde van het processus en de onopgeloste vraag “Wat doen met de installaties die hun beste leven gezien hebben?” kwamen over als de Achillespees van het hele kernverhaal. In deze omstandigheden bereidt de ontmanteling absoluut niet de stopzetting van het nucleaire voor, maar garandeert er de sociale aanvaarding van, op nationaal zowel als internationaal niveau.

Zeker, zal u zeggen, er komen stemmen op tegen deze stand van zaken. Er zijn inderdaad wat ecologistische burgers die de ene techniek veroordelen om er een andere voor in de plaats te stellen. Over het algemeen kan je gerust zijn, de experten en tegen-experten waken voor ons. Ongelukkig genoeg is er ook daar nog iets dat niet rijmt. Of de reactor van een centrale nu in stukjes gekapt wordt om naar elders vervoerd te worden (La Hague, Siberië, Somalië, Marokko, Adriatische Zee…), of overdekt wordt met een laag beton naar het voorbeeld van de sarcofaag van Tsjernobyl, enz…, lijken al deze ‘oplossingen’ drogbeelden: ze lossen helemaal niets op. De leiders van Areva4 of van het CEA hebben daarenboven het lef om te beweren dat het grootste deel van het kernafval kan gerecycleerd worden. Maar het bedrog bestaat erin te zeggen dat wat naar het buitenland verstuurd wordt, daar hergebruikt wordt… terwijl ze maar al te goed weten dat daar niets van waar is. Het bestaat er ook in te zeggen dat wat in zee gekieperd wordt niet meer bestaat en dat wat als wegophoping gebruikt wordt, geen enkel opmerkenswaardig risico betekent! Het is sociaal gezien delicaat om enorme radioactiviteitspieken achter te laten op de plekken zelf die dat voortbrengen, dus verspreidt men het kernafval maar over de vier uithoeken van de planeet, kernafval waar men zich toch niet van kan ontdoen. Het ligt er dan misschien wel erg dik bovenop, maar zolang het ermee door kan, hebben die flinke nucleaire koppen geen reden om te stoppen. Ze beweren daarenboven dat ze “begaan zijn met de toekomst”. En daar is bewijs van: in 2009 zijn ze zijn naar de klimaattop in Kopenhagen getrokken omdat ze zich beladen voelden met een ‘missie’: één van de grootste smeerlapperijen van de menselijke geschiedenis laten doorgaan voor een “propere” energie.

Men zal terloops de relatieve façadewissel appreciëren. Het is niet langer taboe om te wijzen op het probleem van het kernafval in de media. Het moet ook gezegd worden dat de nucleaire keuze op enkele decennia zoveel schade en zulke bedreigingen voor het leven op aarde heeft voortgebracht dat het voor de macht onmogelijk geworden is om er nog op dezelfde manier als vroeger mee om te gaan. Zoals in de goeie oude tijd waar het volstond om puur en simpel de problemen van het nucleaire te ontkennen. De staat blijft tot op zekere hoogte dit beleid van geheimenis voeren, maar voegt daar ook een tweede laag ‘transparantie’ en een derde laag ‘democratie’ aan toe; ze veinst om de ‘burgers’ te betrekken in het beheer van de aan de gang zijnde ramp. Het beheer van de bergen radioactief afval is er één van de beste voorbeelden van. Volgens een recept dat wat verfijnd werd: blijf het gros van de problemen ontkennen, geef er in de media een deel van toe, doe vooral alsof je de koe bij de hoorns wil vatten, neem de mening over van je vroegere tegenstanders die verheugd zullen zijn om eindelijk de rol van prinselijke raadgever te mogen spelen die hen zo lang ontzegd werd, meng alles door elkaar: iedereen zal er het mee eens zijn, je hebt de risico’s beperkt, verplaatst, uitgesteld… bij gebrek aan ze uit de weg te ruimen. Kortom, tegenover de gevaren van het nucleaire die je niet meer kan verbergen, geef je je moeilijkheden toe, je raadpleegt een aantal experten en zelfs tegen-experten, je kan dan vragen aan de bevolking om met uitstel van executie vertrouwen te schenken aan de techno-wetenschap van morgen om de problemen op te lossen die de techno-wetenschap van vandaag veroorzaakt heeft.

Er is nog altijd iets dat daar niet rijmt… De goeroes van het atoom mogen dan wel rivaliseren qua verbeelding, de kwestie kan niet herleid worden tot de keuze van een technologische oplossing die vooronderstelt dat de veiligheid van de nucleaire ketting ‘op en top’ gemaakt kan worden. Het probleem is fundamenteler: het probleem is om een processus op gang te brengen en eraan deel te nemen dat, van waar je het ook aanpakt, monsterlijk is. Monsterlijk omwille van de miljoenen jaren levensduurte van de radioactieve elementen, monsterlijk omwille van de bommen waarvan de vernietigingscapaciteit niet meer aangetoond moet worden, monsterlijk omwille van het ‘verraderlijke’ karakter van het nucleaire, waarvan enkele ingeademde of ingeslikte microdeeltjes volstaan om jaren later kankers te veroorzaken. Monsterlijk omwille van de controle en militarisering die het impliceert, monsterlijk omwille van de kolonisatie van de vrijheid waartoe het leidt. De staat speelt dus de rol van brandweer-pyromaan: ze stelt zich voor als degene die de huidige en toekomstige veiligheid van de bevolking garandeert, als degene zonder wie je niet kan. Maar ze vergeet te vermelden dat het net zij is die deze stronthoop gemaakt heeft. Alles geschiedt alsof er geen piloot meer aan boord van het vliegtuig is: men zet verder wat opgestart werd, men probeert zo goed en zo kwaad mogelijk het ergste te vermijden, men verbetert wat verbeterd kan worden, men probeert zelfs pionier te zijn inzake de materie, ondertussen maakt men wat winst, maar zonder zich ooit af te vragen wat een keuze geweest is en een keuze blijft.

De ontmanteling is dus slechts een supplementaire episode van de transformatie van de planeet in een laboratorium ter grootte van de natuur. En dit proces is al lang geleden begonnen, in het bijzonder op het militaire domein waar het soms de naam “ontwapening” meekrijgt. In tegenstelling tot de beweringen van de media die ons zouden willen doen geloven dat de ontmanteling nog maar net begonnen is, is het in feite geen ‘nieuwigheid’. De strategische raketten met plutoniumkoppen werden bijvoorbeeld al jaren geleden naar de lommerd gebracht.

Maar, zal je antwoorden, er is toch een domein waarop de ontmanteling een ware vooruitgang betekent! Je kan er zelfs nog aan toevoegen dat deze wereld misschien niet perfect is, maar dat je ook weer niet pessimistisch moet zijn, want de staten zijn niet meer betrokken in dezelfde waanzin als vroeger. Je stoelt je bewering op enkele wijselijk uitgezochte voorbeelden, zoals het feit dat de grootmachten in 1995-1996 nieuwe verdragen over een uitbreidingsstop van het nucleaire getekend hebben, dat de kernproeven op Mururoa (eiland in Frans-Polynesië) beëindigd werden, of nog de meer recente beslissing om binnenkort de oude nucleaire testsites van Moronvilliers (in de Champagnestreek) te sluiten… En je besluit: “Dat is toch een stap vooruit!”

Maar er is jammer genoeg nog altijd iets dat daar niet rijmt… Stemmen met kwade bedoelingen zullen in je oor een goed bewaarde evidentie fluisteren: de staten hebben van de noodzaak een deugd gemaakt. De gigantische raketten uit de Koude Oorlog waren goed voor het schroot en La Hague5 dient naast andere plekken als kerkhof voor de radioactieve materie die ze droegen. Na vijftig jaar onderzoek en proeven met nucleaire bommen, en daarna met de erg krachtige thermonucleaire bommen, viel daar geen enkele grote verbetering meer van te verwachten. Het zijn dus technische, maar eveneens strategische redenen die toelaten om deze richtingswijzigingen te begrijpen die verborgen gaan achter de zoete woorden van ontwapening en ontmanteling.

Met de Iter6 in Cadarache of de Megajoule Laser7 op de site van Barp (in de buurt van Bordeaux) die binnenkort thermonucleaire micro-explosies moet uittesten, worden naast andere zaken de nieuwe wapens voorbereid, dankzij een meer verfijnde studie van de fysica van explosies. En de onschuldige term “simulatie” waarmee deze gigantische installaties beladen worden, wil de bevolking doen geloven dat ze niet gevaarlijk zijn.

In werkelijkheid willen de staten, zelfs de laatste nieuwkomers bij de club van het Internationaal Atoomagentschap (IAA) dat gesteund wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), geen stap terugzetten inzake nucleaire bewapening. De grootmachten gooien gewoon op het schroot wat niet meer werkte, of wat omwille van politieke redenen onmogelijk gebruikt kon worden. Het is in feite niet denkbaar om de zoveel dagen Hiroshima’s te veroorzaken. Met deze nieuwe laboratoria willen ze kernwapens ontwikkelen met veel minder kracht, wapens die dan sociaal acceptabel en dus bruikbaar worden. De VN, de IAA en de WHO weigeren van nu af aan het verarmd uranium – dat massaal gebruikt wordt door de coalitielegers sinds de Golfoorlog – te categoriseren als nucleaire munitie. Want vandaag vrezen de verfijnde militaire strategen minder de botsingen tussen grootmachten naar het type van de Koude Oorlog, en meer de conflicten tussen maffia’s en lokale staten, en oncontroleerbare revoltes – van “stadsguerilla’s” tot “sloppenwijkoorlogen” – om het in hun termen te zeggen. Ondanks deze nieuwe misselijkmakende bommen die het theoretisch onderscheid tussen kernwapens (geschikt voor afschrikking) en conventionele wapens (geschikt voor het gevecht) vertroebelt, moet evenwel één punt benadrukt worden: dit zal nooit iets anders zijn dan ‘scenario’s’, dan ingebeelde plannen. In de werkelijkheid gaat het er vaak heel anders aan toe dan hoe de denkende koppen van het Pentagon en elders gewenst hadden, zoals de Iraakse en Afghaanse modderpoelen aantonen.

Er is wel degelijk iets dat rijmt. De ‘ontmanteling’ verbergt in feite de vernieuwing en modernisering van het civiele, militaire en in het bijzonder het experimentele nucleaire park. De “herlancering” is dus heel wat ruimer dan wat de ecologistische en nucleaire lobby’s verstaan wanneer ze zich focussen op het energieprobleem. Het is niet alleen een kwestie van de bouw van nieuwe centrales, of men nu ‘tegen’ de elektronucleaire weg is zoals één of andere anti-nucleaire groep, of ‘voor’ zoals EDF. Zowel de enen als de anderen zijn gek genoeg om de huidige vernieling mee te willen beheren en hebben daarenboven het lef om zich voor te doen als ‘realisten’. Langs de ene kant moeten tegenover het ‘gebrek’ en de ‘schaarste’ die om de hoek loert, de centrales vervangen worden door velden buildings in windmolenvorm, en moet een kazerne-ecologisme aanvaard worden met alsmaar meer regels en vrijwillige verplichtingen in een alsmaar minder leefbare wereld. En langs de andere kant, tegenover de alsmaar grotere noden van de maatschappij, zouden de staten geen keuze hebben en noodzakelijkerwijze beroep moeten doen op het nucleaire met alle problemen van dien. Zowel de enen als de anderen verzwijgen het geheel aan belangen die de herlancering van het nucleaire omhelst. Dat geheel kan maar moeilijk begrepen worden wanneer je de kwestie van de macht van de staten niet in overweging neemt.

In ieder geval volgt het de evolutie van het moderne kapitalisme: de productie is nog steeds een centraal element, maar het meesterschap ervan hangt alsmaar meer af van wetenschappelijke en technologische innovaties. Zonder die innovaties blijven aanzienlijke delen van de activiteiten en instellingen van het kapitalisme – van de industrie tot het leger – ontwapend achter. Het nucleaire ontsnapt niet aan deze nieuwe regel: bovenop de verkoop van centrales in het buitenland, proberen staten zoals Frankrijk en de Verenigde Staten aan het speerpunt van het onderzoek te staan, en dat vormt voor hen een ware ‘troef’. De Laser Integratie Lijn (LIL)8 is nog maar net af op de site van Barp of ze wordt al overstelpt door onderzoekers uit de hele wereld die reservaties afsmeken om de ongelooflijke gunst te krijgen van enkele minuten ‘simulatie’.

De tendens is de internationale hergroepering van de voornaamste operatoren, in het bijzonder de elektrische, en het geïntegreerde activiteitenmodel met alles wat dat betekent aan ‘partnerships’ en vorming van ‘concurrentiepolen’. Men begrijpt daaruit dat de nucleaire tak erg aandachtig is voor wat de technologie van morgen zal doen: de Research & Development (R&D), maar ook de kwesties van reglementering op mondiaal niveau met een specifieke toepassing voor de productie van certificaten en geautoriseerde normen die dus op maat gemaakt zullen worden; de ontwikkeling van de toelevering (bodempeilingen, onderzoek naar nieuwe verwerkings- en verrijkingstechnieken), van de afname (de tak van de verwijdering en verplaatsing van kernafval), en van de scholing (met de bloei van vele masters, seminaries en conferenties). En tenslotte de invoering van een panel industriëlen die in staat zijn om tegemoet te komen aan de noden van de hele nucleaire keten. Wie de meest competitieve en aantrekkelijke activiteitenpool heeft, zal het halen. Wie, van EDF tot Areva, de mondiale specialist inzake ontmanteling zal worden onder dekking van de ASN. Wie, van Bouygues, Cegelec Energie, Vinci en zelfs de NGO Wise Paris Investigation Plutonium, zich op de eerste linie zal weten te bevinden, aan de zijde van firma’s zoals Onet Industrie en Techman, gespecialiseerd in de opkuis en rehabilitatie van besmette zones. En we mogen ook de laatste vampieren niet vergeten, stijl Adecco en Manpower, die elke dag meer interim-arbeiders naar de nucleaire sites sturen om zich te laten bestralen, net als alle andere dienstleveringsbedrijven enz… “Business & Development”, hun toekomst is veelbelovend…

Alles bij elkaar genomen wil heel deze bedrijvigheid rond de herlancering van het nucleaire en de zogenaamde ontmanteling de bevolking het onaanvaardbare doen aanvaarden: overleven ten midden van de nucleaire stront, met de staat in de rol van beschermer in naam van ‘onze’ veiligheid. De staat wordt in het beheer van deze morgens, die niet op zich zullen laten wachten om een toontje lager te zingen, vergezeld door de kokende hersens van het kernonderzoek. Als verfijnd strateeg heeft ze NGO’s en andere ecologistische groepen erin kunnen betrekken, die omwille van hun partiële en oppervlakkige kritieken van het nucleaire toelaten om de mallemolen te laten verder draaien, met als extra krediet democratisch te zijn. Getuige daarvan de platonische protesten van de associatie Tsjenoblaye, lid van het ‘Reseau sortir du nucléaire’9, tegen het project van de megajoule Laser… met als reden dat de Laser Integratie Lijn reeds ruimschoots voldoende was! Als je hen bezig hoort zou dit prototype geen synoniem zijn voor de wapenwedloop, en zou het geen enkele weerslag hebben op het militair onderzoek. Is het nodig om te verduidelijken dat een deel van deze ecologisten naar het model van het ‘Reseau sortir du nucléaire’ wetenschappers zijn die, terwijl ze veinzen wat bezorgd te zijn over de toekomst, gehecht blijven aan hun job en verkiezen de gevolgen ervan niet te zien. Ziedaar waarom ‘het onderzoek’ niet ‘gered’ moet worden… Gehoord of niet, hun argumenten doen nooit iets anders dan een bestaande dat niet meer leefbaar is, verder te ontwikkelen.

De macht en haar raadgevers mogen zeggen wat ze willen, er zullen altijd gigantische problemen verbonden blijven met het nucleaire. Problemen die geen oplossing kunnen hebben in deze wereld omdat ze niet uitsluitend gaan over de huidige en toekomstige gevolgen voor de gezondheid van deze technologie, maar ook over de manier waarop ze ons nog meer van ons leven onteigent. De macht van het nucleaire vermenigvuldigt die van de staat, vermenigvuldigt de angst die het inboezemt, de angst dankzij dewelke de staat heerst. En die angst gaat heel wat verder dan de angst voor de gendarme: van de angst om geatomiseerd te worden à la Hiroshima, over de angst voor een energietekort, naar de angst voor de minste fout. Sinds Tsjernobyl erkennen de nucleocraten zelf dat “een fout menselijk is”, terwijl ze dat decennialang ontkend hebben toen ze beloofden dat ze in staat waren om het monster te temmen in eender welke omstandigheden. Maar het nucleaire is de wereld van de urgentie, de wereld van al snel verwoestende kettingreacties, en dus ook van de verlamming: ze eist van de individuen het onmogelijke, de voorafgaande en totale kennis van wat kan gebeuren. Daardoor verbiedt ze om afstand te nemen tegenover onverwachte situaties en vereist ze bijna ogenblikkelijke beslissingen die zware gevolgen hebben. Ze grendelt ons heden en onze toekomst nog meer af door ons nog afhankelijker te maken van de bestaande maatschappij. Te beginnen met de afhankelijkheid van de atoomgoeroes die, hoe gediplomeerd ze ook mogen zijn, de ‘veiligheid van de installaties’ alsmaar meer toevertrouwen aan computers in de hoop dat die sneller zullen reageren dan zijzelf. Maar daar waar de individuen zelfs niet meer de mogelijkheid hebben om fouten te maken en op z’n minst de mogelijkheid hebben om er gezamenlijk over te discussiëren om ze te overstijgen, is de vrijheid een illusie. Wat overblijft is de formele vrijheid om in de supermarkt van de technologieën de technologie te aanvaarden die op voorhand geselecteerd werd door de staat om de ‘bevrediging’ van onze veronderstelde energienoden te verzekeren. Wat overblijft is de toegestane vrijheid om koopwaar aan te schaffen, om zich te verkopen aan de hoogste bieder, om te verhandelen, te ondernemen, te concurreren. Wat overblijft is de afgemeten vrijheid die bestaat uit het braaf aanvaarden van hun voorrechten en het spelen van aan het infuus gelegde proefkonijnen in een alsmaar dodelijkere wereld, op straffe van nog sneller te creperen. Omwille van het zwaard van Damocles dat het nucleaire boven onze hoofden heeft gehangen, is het erin geslaagd om een rijk in te stellen dat geen enkele tiran tot op dat punt had weten te concretiseren: de duurzame onderwerping.

Maar het nucleaire mag dan wel lijken op een tentakelmonster, het blijft echter niet minder een reus op lemen voeten. Zoals de meeste van de huidige vormen van de overheersing, is haar sokkel fragiel aangezien die ook berust op de aanvaarding van degenen die haar ondergaan. Omdat het nucleaire, door de technologische kracht die het ontketent en concentreert in de handen van de staat, en ook door de hypotheek die het heeft weten te leggen op de vrijheid, deel uitmaakt van de fundamentele kwesties, hangt het slechts van onszelf af om het nucleaire en de wereld die het produceert aan te pakken. Zeker, niemand zinnig heeft er zin in door ongepaste daden de komst van één of ander ongeluk met tsjernobyliske gevolgen te bevorderen. Maar zoals we doorheen deze tekst gezien hebben, valt het nucleaire universum niet te herleiden tot de bestaande nucleaire installaties. Het is heel wat breder dan wat je je op het eerste moment inbeeldt: van de universiteiten via de ecologistische instellingen (de ware aanvullende troepen van het IAA, het CEA, enz…) tot aan de bedrijven. Al die actoren laten het nucleaire toe verder te bestaan, en verdienen dus door ons met schande overladen te worden.

Eigenlijk gaat het erom tegenover de formele, door de staat en haar lakeien toegestane, afgemeten en gereglementeerde vrijheid, een andere vrijheid te stellen. Een vrijheid die, verre van onze ruimtes vast te pinnen en terug een systeem in te voeren van gebiedende normen en wetten voor allen en in alle omstandigheden, daarentegen de aftasting aanvaard, in een anti-autoritair perspectief dat alle institutionele logica weigert. Een proces dat zonder terug te vallen op de opvattingen, middelen en instellingen eigen aan de huidige wereld, experimenteert om zich te ontdoen van alle autoritarisme, door alle bemiddelingen te weigeren die klaarstaan om de mechanismes van de overheersing weer in te voeren. Een vrijheid zonder recept, een aandachtige en veeleisende spanning.

En tenslotte, zoals die ene het zei, is niet de kracht van de bom belangrijk, maar waar ze valt…

November 2009

[La java atomique, novembre 2009]

 Noten

1 Commissariat à l’Energie Atomique, een instelling die verbonden is met de Franse overheid, en zich bezig houdt met onderzoek in verband met nucleaire technologieën en hun toepassingen.

2 Autorité de Sûreté Nucléaire, een dienst die in naam van de Franse staat de veiligheid controleert van alle nucleaire activiteiten.

3 Electricité De France, vergelijkbaar met het Belgische Electrabel.

4 Een gigantische Franse multinational die vooral bekend staat voor het bouwen en beheren van nucleaire infrastructuur.

5 Een gebied in het noordwesten van het Franse schiereiland Cotentin, in het departement Manche, in Normandië.

6 International Thermonuclear Experimental Reactor, een internationaal project dat de bouw inhoudt van werelds grootste en meest geavanceerde kernreactor in het zuiden van Frankrijk.

7 Een experimenteel toestel dat CEA in Frankrijk aan het bouwen is. Het toestel zou in staat zijn om 1.8 Megajoule aan laserenergie te leveren door middel van een vorm van bestraling.

8 Een onderdeel van de Megajoule laser.

9 Een Franse anti-nucleaire organisatie die aan het eind van de jaren negentig werd opgericht en waar ondertussen meer dan achthonderd kleinere organisaties deel van uitmaken. Het is een reformistische organisatie die haar oppositie tegen het nucleaire vooral stoelt op ecologische overwegingen, en het gevaar dat het nucleaire zou betekenen voor de democratie.

Blanqui of de statelijke opstand

Saturday, December 1st, 2012

Blanqui of de statelijke opstand

Aan Louis Auguste Blanqui (1805-1881) kunnen we in het uiterste geval een slogan en een boek verschuldigd voelen. De eerste is die van Ni Dieu, Ni Maître(god noch meester), wat de naam werd van de krant die hij in november 1880 oprichtte, enkele maanden voor zijn dood. Het tweede is het fascinerende L’eternité à travers les astres, méditiations sur l’existence de mondes parallèles et le retour éternel (De eeuwigheid doorheen de sterren, beschouwingen over het bestaan van parallelle werelden en de eeuwige terugkeer). Een strijdkreet en een filosofisch werk over astronomie: dat is alles waarvoor Blanqui verdient om herinnerd te worden. De rest smijten we met veel plezier in de vuilnisbak van de geschiedenis, van zijn andere kranten (zoals La Patrie est en Danger) tot zijn avant-gardistische en autoritaire politiek.

Niet iedereen deelt deze visie. De laatste tijd zijn er zelfs die zich uitsloven om zijn naam, die bestemd leek voor de vergetelheid, terug boven te halen. Zijn herontdekking werd opgestart door subversievelingen van autoritaire stempel die meer vitaminerijk zijn en minder in het gips zitten, behendige besnuffelaars van de wind van het moment. Tegenover het alsmaar heftigere ineenstuiken van deze maatschappij, tegenover het voortdurende oplaaien van de brandhaarden van rellen, zullen ze tot het besef gekomen zijn dat om de hoek, het waarschijnlijker is (en ook wenselijker) dat er een opstand zit aan te komen, eerder dan een verkiezingsoverwinning van extreem-links (die in dat geval trouwens een situatie zonder pijnloze uitwegen zou moeten beheren en oplossen). Nu, vanuit dat standpunt, zouden ze serieus het risico lopen om vrij spel te geven aan die boerenkinkels van anarchisten, de enigen die nooit de insurrectionele perspectieven overboord hebben gegooid, ook niet in de meest grijze jaren van de sociale pacificatie. De linkse voorvaders van de sociale kritiek, de zogenaamde “klassiekers”, konden niet van noemenswaardige hulp zijn, want die zijn sinds een tijdje al hun glazuur verloren. Nadat ze meer dan een eeuw lang op de altaartjes hebben gestaan, nadat hun gedachtegoed als een stralende vuurtoren in het midden stond van een revolutionaire wervelwind die besloten werd met de meest schaamtelijke der schipbreuken, bieden hun namen geen zekerheid meer. Erger nog, ze veroorzaken werkelijk allergische reacties van afstoting. Blanqui, de vergeten Blanqui, de grootste exponent van het autoritaire insurrectionalisme, heeft dus alle karakteristieken om een alternatieve, originele, charismatische historische referentie te zijn, opgewassen tegen de tijden die komen.

Marx, die de stoelen van het British Museum warm hield om uit te leggen wat de meerwaarde of de formele accumulatie van het kapitaal was, of Lenin, die aan het werk was binnen het centraal comité om de triomf van de partijbureaucratie voor te bereiden, ja kom, eerlijk nu, daar geraak je toch niet meer opgehitst van. Maar Blanqui, bij God, wat een man! Voor alles wakkert zijn leven – als protagonist van vele insurrectionele pogingen en met zijn bijnaam l’Enferméomdat hij meer dan 33 jaar doorbracht achter de muren van de Franse keizerlijke gevangenissen – een zodanig onvoorwaardelijk respect aan dat elke eventuele kritiek als die al niet tot stilte verstomd, dan op z’n minst toch voorzichtig wordt. En dan is er nog zijn overweldigende militantie, zijn onophoudelijke agitatie, zijn fervente activisme… en dat tezamen met een eenvoudige en onmiddellijke taal die een communistisch gedachtegoed uit, wars van het koude marxistische economisme. En daarin gaat zijn huidige aantrekkingskracht schuil. Met het gebrek aan kritische terughoudendheid in deze tijden waar de ogen slechts scherp worden om allianties te vinden, kan Blanqui zowat door iedereen op prijs gesteld worden: zowel de anti-autoritairen, bronstig naar actie als de autoritairen, bezorgd om discipline. Blanqui zou de perfecte synthese kunnen zijn tussen twee geestesgesteldheden die in de loop van de geschiedenis de revolutionaire beweging hebben gevormd en verdeeld. Indertijd werd hij een beetje uit de hoogte behandeld door de geleerden van het wetenschappelijke socialisme (die er de goede bedoelingen van erkenden maar hem uiteindelijk dezelfde gebreken verweten die ze aan Bakoenin toeschreven), en beslist tegengegaan door de vijanden van alle autoriteit, vandaag – in volle eclips van de betekenis – heeft hij alle kaarten in handen om revanche te nemen.

Want Blanqui is niet alleen de permanente en vurige agitator (en hier vallen de libertairen flauw van emotie), hij is ook de permanente en berekende leider (en hier barsten de wezen van het staatscommunisme in applaus uit). Hij verenigt de moed van de barricades met het martelaarschap van de gevangenis, zijn blik verdwaald in het afspeuren van het hemelgewelf. Hij formuleert geen grootse theoretische plannen, ingewikkelde uitwerkingen die onverteerbaar zijn voor de chirurgisch verkleinde magen van vandaag, hij geeft instructies om de wapens op te nemen. Hij pretendeert geen diepgaande gedachten, de onmiddellijke reflexen volstaan. Hij is de perfecte revolutionaire icoon om vandaag de dag op de markt te brengen. Vandaag, nu de ingewikkelde systemen om je hoofd over te breken niet meer welkom zijn. Vandaag wil men intense emoties om te consumeren. En Blanqui verveelt niet met abstracte discours, hij is een praktisch mens, direct, iemand om naar te luisteren, waarvan iedereen iets te leren heeft en waar je dus op kan vertrouwen. Daarom is hij van onder het stof gehaald. Want tussen de zovele reïncarnaties van de revolutionaire dictatuur, is hij de enige die mogelijks kan doorgaan voor een fascinerende avonturier in plaats van onmiddellijk over te komen als een smerig machtsfiguur. Met anderhalve eeuw vertraging slaat Blanqui iedereen aan de haak. Mocht hij een profiel op Facebook hebben, dan zou het een stormloop van “Vind ik leuk” zijn.

Zijn herwaardering wordt ook aantrekkelijk gemaakt doorheen zijn actietactiek. Heeft u recentelijk de arbeidersklasse de bourgeoisie zien terroriseren, of eerder de glimlach zien verschijnen op het gelaat van de industriebons? Heeft u opgemerkt hoe het proletariaat aan het vechten is voor haar eigen emancipatie, of eerder hoe het de politie de heethoofden aanwijst? Heeft u de straten horen denderen door de opstandige massa’s die optrekken tegen het paleis, of heeft u daarentegen de massa’s hooligans naar het stadion zien hollen? Heeft u de uitgebuiten zien warmlopen voor de radicale sociale kritiek, of eerder voor de laatste aflevering van een reality-show? In zijn memoires herinnert Bartolomeo Vanzetti zich de nachtelijke uren die hij doorbracht met boeken, uren die hij vastberaden afhield van de slaap die de inspanningen van het werk moest herstellen. Hij was een arbeider, maar hij wijdde zijn vrije tijd aan studie: om te begrijpen, om te weten, om geen grondstof te blijven in de radertjes van het kapitaal (of van de dialectiek van één of andere intellectueel). Vandaag hebben de donkere kringen onder de ogen van de arbeiders een heel andere oorzaak. Wie wil deelnemen aan de sociale oorlog die aan de gang is, moet dus met deze evidentie rekening houden: de revolutie kan de massa’s geen reet schelen.

Maar dit is niet langer een probleem, nietwaar, en weet u waarom? Omdat de massa’s Blanqui geen reet konden schelen. Hij had die niet nodig, voor hem volstond een scherpzinnige, bekwamen, gedreven elite die klaarstond om een goed gekalibreerde slag toe te brengen op het gepaste moment. De massa’s zouden zich zoals gewoonlijk wel aanpassen aan de voldongen feiten. Ook pal in het midden van de huidige kapitalistische vervreemding, zijn er dus nog mensen die opnieuw hoop bieden. De leninisten zijn voorbijgestreefd, die beseften immers maar niet dat het tot niets meer dient om de grote partij te vormen die in staat is om de uitgebuiten te gidsen. Ook de anarchisten zijn voorbijgestreefd, want die zijn zodanig dom dat ze niet beseffen dat er geen bewustzijn meer is om te verspreiden onder de uitgebuiten teneinde te vermijden dat ze in handen van partijen vallen. Wat tot iets dient, is wat er zijn kan, met andere woorden, een handvol samenzwerende subversievelingen die in staat zijn om de juiste strategie uit te werken en toe te passen. Een snelle ingreep en de sociale kwestie is opgelost! Het moet toegegeven worden – Blanqui is de juiste man die op het juiste moment herontdekt wordt door mensen die niet anders dan juist kunnen zijn.

Zodanig juist dat ze er goed voor opletten om het gedachtegoed van Blanqui in zijn substantie in overweging te nemen, gedachtegoed dat in vele aspecten verwerpelijk is. En dat weten ze. Zijn imaginaire vrienden zijn er zich zodanig van bewust dat ze zich beperken tot het laten bezinken van de kracht, de stijl, het gevoel, de overtuiging (allemaal bewonderenswaardige kwaliteiten, daar niet van, maar die niet veel zeggen over de persoon die ze heeft: ook Napoleon, Mussolini of Bin Laden zouden daar prat op kunnen gaan). Maar zijn reële vrienden, zoals de communard Casimir Bouis (die trouwens zijn uitgever was), twijfelden niet over het aanzien van Blanqui: “hij is de meest complete staatsman, bezeten door de revolutie.” De blanquistische kracht, de blanquistische stijl, het blanquistische gevoel, de blanquistische vastberadenheid – alles staat in dienst van een erg precies politiek project: de verovering van de macht. En zelfs zijn verbazingwekkende boek over astronomie, zelfs zijn meest in de roos geschoten slogan, zullen dat nooit kunnen verdoezelen.

Wie weet waarom deze flinke mensen die de lof willen zingen van een samenzweerder uit het verleden, van een man van de barricades, een vervolgde, een invloedrijke persoon van de beweging, niet gedacht hebben aan Bakoenin? Want Bakoenin wordt toch herinnerd als de demon van de revolte, als een synoniem voor absolute vrijheid, terwijl Blanqui eerder synoniem is voor dictatuur. Bakoenin wilde “de anarchie”, Blanqui kondigde de “geregelde anarchie” aan (is dat bijvoeglijk naamwoord niet verrukkelijk soms?). Bakoenin had het over “de ontketening van de kwade hartstochten”, Blanqui schreef voor dat “er geen enkel militair manoeuvre mag plaatsvinden vóór het bevel van de leidinggevende commandant, de barricades alleen mogen opgeworpen worden op de plaatsen die hij aangeeft” (die zelfverkozen leidinggevende commandant, ça va sans dire, was uiteraard hijzelf). Bakoenin zocht onder de samenzweerders iemand die “er volledig van overtuigd was dat de komst van de vrijheid onverenigbaar is met het bestaan van staten. Hij moest daarom de vernietiging willen van alle staten, tezamen met alle religieuze, politieke en sociale instellingen zoals de officiële Kerken, de permanente legers, de ministeries, de universiteiten, de banken, de aristocratische en bourgeoismonopolies. Dit heeft tot doel toe te laten dat op de ruïnes van dit alles eindelijk een vrije samenleving kan ontstaan, die niet langer zoals vandaag van bovenaf naar beneden en van het centrum naar de periferie georganiseerd wordt door middel van gedwongen eenheid en concentratie, maar daarentegen vertrekkende vanuit het vrije individu, de vrije associatie en de autonome commune, van beneden naar boven en van de periferie naar het centrum georganiseerd wordt doorheen de vrije federatie.” Blanqui zocht iemand die op de vraag “Zal het volk onmiddellijk na de revolutie zichzelf kunnen regeren?” antwoordde “Aangezien de sociale staat gecorrumpeerd is, zijn er heldhaftige remedies nodig om te komen tot een gezonde staat: het volk zal voor een bepaalde tijdspanne nood hebben aan een revolutionaire macht”. Iemand die misschien zijn onmiddellijke maatregelen in werking zou stellen, zoals “Vervanging door een (statelijk) monopolie van elke uitgewezen baas… Samenvoeging in het domein van de staat van alle roerende en onroerende goederen van de kerken, gemeenschappen en congregaties van beide seksen, en die van hun stromannen… Reorganisatie van het personeel van de bureaucratie… Vervanging van alle directe en indirecte bijdrages door een directe, progressieve belasting op erfenissen en inkomens… Regering: Parijse dictatuur.”

In zoverre Bakoenin en Blanqui in de loop van de 19de eeuw niet slechts twee revolutionairen zoals vele anderen geweest zijn, in zoverre hun naam zoveel faam gekregen heeft, is dat omdat ze de belichaming zijn van twee verschillende en tegengestelde ideeën, omdat ze voor de hele wereld twee mogelijke richtingen van de opstand hebben voorgestaan: de anarchistische opstand tegen de staat, en de autoritaire opstand ten voordele van een nieuwe staat (eerst republikeins, later socialistisch en tenslotte communistisch).

Ook vandaag de dag betekent het zich nauw verbonden voelen met de ene of de andere op zich een ondubbelzinnige keuze. Voor Blanqui is de staat het stuwende instrument voor de sociale transformatie aangezien “het volk niet uit de horigheid kan geraken behalve doorheen de impuls van de grote maatschappij van de staat, en je moet veel moed hebben om het tegendeel te beweren. De staat heeft in feite geen andere legitieme missie dan deze.” In zijn kritiek op de proudhoniaanse ideeën beweerde hij dat eender welke theorie die het proletariaat wilde ontvoogden zonder toevlucht te nemen tot de autoriteit van de staat hem een hersenschim leek; erger nog, het was “misschien” wel verraad. Niet dat hij zo naïef was dat hij illusies koesterde. Hij was er eenvoudigweg van overtuigd dat “hoewel elke macht van haar natuur uit onderdrukkend is”, het proberen doen zonder staat of zich er regelrecht tegen te kanten, gelijkstond met “de proletariërs ervan te overtuigen dat het makkelijk zou zijn om te wandelen met de handen en voeten gebonden.”

En wie de herwaardering van l’Enfermé zou willen binnensmokkelen als belangstelling voor de praktijk van de opstand, als technische nood zonder samenvallende perspectieven, liegt maar al te goed wetende dat hij aan het liegen is (met uitzondering uiteraard van de libertaire onnozele halzen die het niet waard zijn om een woord aan te wijden). Want Blanqui zocht inderdaad een overeenkomst “op het kapitale punt, ik wil zeggen, op vlak van de praktische middelen, die, alles welbeschouwd, de hele revolutie zijn,” maar hijzelf verborg niet de band die de actie verbindt met het denken: “Maar de praktische middelen worden afgeleid uit de principes en zijn afhankelijk van het oordeel van de mensen en de dingen.” Eén van zijn meest beroemde teksten, de Instructions pour une prise d’armes, die na de situationisten nog zovele jonge intellectuelen, aspirant generaals van een nieuw rood leger, blijft fascineren, is niet alleen maar een handleiding voor opstandelingen. Het is geen toeval dat de tekst reeds in 1931 in het tijdschrift Critique Socialewerd gepubliceerd, niet zozeer aangetrokken door zijn “anachronistische strikt ‘militaire’ kant”, dan wel om de “waarde van deze belangrijke bijdrage tot de kritiek van de anarchistische opstanden” te onderstrepen. In feite zijn deze Instructionseen onophoudelijke apologie van de nood aan een autoriteit die in staat is om een einde te stellen aan een vrijheid die als contraproductief beschouwd wordt. Het zijn de bedroevende kreten van een man van de orde die zoveel wanorde aanschouwt – “kleine bendes lopen her en der rond, ontwapenen de wachtkorpsen, pakken buskruit en wapens af van de musketiers. Alles gebeurt zonder overeenkomsten noch leiding, volgens de individuele fantasie.” Het is een aanklacht tegen “het defect van de volkstactiek, de onomstotelijke oorzaak van rampen. Geen enkel algemeen commando, dus geen enkele leiding… De soldaten doen vooral wat hun eigen hoofd hen ingeeft.”

Samengevat: als de opstand mislukt ondanks de moed en het enthousiasme van degenen die eraan deelnemen, dan is dat omdat het “aan organisatie ontbreekt. Zonder organisatie is er geen enkele mogelijkheid op succes.” Wat ook wel waar zal zijn, maar hoe verkrijg je dan die organisatie, die coördinatie, die overeenkomst onder de opstandelingen? Doorheen de horizontale verspreiding, die er reeds aan voorafgaat en zo uitgebreid mogelijk is, van een bewustzijn, een aandacht, een intelligentie over de noodzaken van het moment (libertaire hypothese), of doorheen de verticale invoering van één commando dat gehoorzaamheid van allen eist, van die allen die tot op dat moment in de onwetendheid werden gehouden (autoritaire hypothese)? Blanqui geeft uiteraard zijn praktische instructies daarover: “Een militaire organisatie, vooral wanneer het nodig is om die te improviseren op het slagveld, is voor onze partij geen kleine kwestie. Het veronderstelt een leidinggevend commando en, tot op een zeker punt, de gewoonlijke reeksen van officiëlen van alle graden.” Met als doel om komaf te maken met “die rommelige rellen van tienduizend geïsoleerde mensen die op toeval handelen, in wanorde, zonder een unitaire gedachte, ieder in zijn hoek en volgens zijn eigen fantasie”, Blanqui raakt niet uitgeput met het voorschotelen van zijn recept: “Het moet blijvend herhaald worden: de conditio sine qua nonvan de overwinning is de organisatie, het geheel, de orde en de discipline. Het is moeilijk denkbaar dat de troepen lang weerstand zullen bieden aan een georganiseerde opstand die handelt met het hele apparaat van een regeringskracht.” Dat is dan de blanquistische praktijk van de opstand: een organisatie die meedogenloos is tegenover de vijand maar die in haar midden orde en discipline weet op te leggen naar het model van het apparaat van een regeringskracht.

Zoveel kazernestank wekt bij ons slechts afgrijzen en misprijzen op. Ook al zou er een rode of roodzwarte vlag wapperen, de kazerne blijft altijd een plaats van verplichting en afstomping. De opstand die in plaats van zich met gevierde teugels in vrijheid te ontwikkelen, in de houding zou gaan staan voor een autoriteit, is bij voorbaat verloren, is niets anders dan de voorkamer van een staatsgreep. Gelukkig kan je tegenover deze lugubere mogelijkheid altijd vertrouwen op het dronken makende genot van de revolte die, eens ontketend, in staat is om alle berekeningen van deze bedelstrategen wandelen te sturen.

Maurice Dommanget, die aan Blanqui een heel leven van toewijding geschonken heeft, doet verslag over de sfeer die heerste in Parijs tijdens de insurrectionele poging van 12 mei 1839: “Blanqui probeerde orders te geven, de deserties tegen te houden, de ‘massa te organiseren’, wat een moeilijke opgave was, bijna niemand kende hem. Allen schreeuwden. Allen wilden bevelen. Niemand wilde gehoorzamen. Er vond toen een redelijk levendige en symptomatische ruzie plaats tussen Barbès en Blanqui die tot dan toe nog door niemand opgemerkt was. Barbès beschuldigde Blanqui ervan allen te hebben laten vertrekken, Blanqui beschuldigde Barbès ervan dat hij met al zijn traagheid allen had ontmoedigd en het vertrek van de lafhartigen en de verraders had veroorzaakt.” Toen de opstand uitbrak, toen de normaliteit plots ophield de menselijke mogelijkheden te remmen, toen allen wilden bevelen omdat niemand wilde gehoorzamen, verloren de zogenaamde chefs alle gezaghebbendheid, sloven ze zich zinloos uit om orders te geven en begonnen uiteindelijk onderling ruzie te maken. De wanorde van de hartstochten is altijd het beste en meest doeltreffende antigif geweest tegen de orde van de politiek, en zal dat ook altijd blijven.

Misschien is de beste manier om de afgrond te vatten, die de autoritaire opvatting over de insurrectionele actie scheidt van de anti-autoritaire opvatting, wel om ze met elkaar te confronteren in dezelfde periode en historische context. Niets is in dat opzicht leerzamer dan een vergelijking tussen Blanqui en Joseph Déjacque, de Franse anarchist die verbannen werd nadat hij had deelgenomen aan de dagen van 1848. Wat is het organisatorische model dat door Blanqui voorgesteld wordt? Een piramidale, een streng hiërarchische structuur zoals bijvoorbeeld zijn Société des Saisonsdie voorafging aan de insurrectionele poging van mei 1939: haar eerste element was de week, die bestond uit zes leden en ondergeschikt was aan een zondag; vier weken vormden een maand dat onder bevel stond van een juli; drie maanden vormden een seizoen, dat geleid werd door een lente; vier seizoenen vormden een jaar, dat gecommandeerd wordt door een revolutionair agent; en deze revolutionaire agenten vormden tezamen een geheim uitvoerend comité dat niet gekend was door de andere leden en wiens generalissimus niemand anders kon zijn dan de gewoonlijke Blanqui. Op het cruciale moment toen eindelijk de opstand afgekondigd werd, verspreidde het comité van de Société des Saisonseen oproep tot het volk waarin het meedeelde dat “de voorlopige regering militaire leiders gekozen had om de gevechten te leiden; deze leiders komen uit jullie rangen, volg hen! Ze zullen jullie naar de overwinning leiden. Werden gekozen: Auguste Blanqui, leidinggevend commandant…” Dat de daaropvolgende ervaringen hem niet van ideeën hebben doen veranderen, tonen, naast de reeds aangehaalde Instructions pour une prise d’armes van 1868, zijn Société Républicaine Centralevan 1848, net zoals de Phalangeen haar clandestiene gevechtsgroepen van 1870. Op geen enkel moment in zijn leven hield Blanqui op met samen te zweren tegen de aan de macht zijnde regering, maar altijd op een militaristische, hiërarchische, centraliserende wijze, altijd met het doel om een comité de salut publicte plaatsen aan het hoofd van de staat.

Déjacque daarentegen wees in de noten bij zijn La Question Révolutionnaire(1854) op de mogelijkheid en de dringende noodzaak om over te gaan tot de aanval doorheen geheime sociétésdie aanspoorden tot de vorming van kleine autonome groepen: “Dat elke revolutionair onder degenen op wie hij denkt volledig te kunnen rekenen, één of twee andere proletariërs zoals hij kiest. En dat ze in groepen van drie of vier, zonder onderlinge banden en alleen functionerend, zodat de ontdekking van één van die groepen niet leidt tot de arrestatie van alle andere, ageren met een gemeenschappelijk doel: de vernietiging van de oude maatschappij.” Tegelijkertijd herinnerde hij er vanop de bladzijden van zijn krant Le Libertaire (1858) aan hoe dankzij de ontmoeting tussen subversievelingen en gevaarlijke klassen “de sociale oorlog dagelijkse en universele proporties aanneemt… We vullen elkaar aan, wij plebs van de werkplaatsen, met een nieuw element, het plebs van de gevangenissen… Ieder van ons kan blijven rebelleren volgens zijn eigen houding.” Daar waar Blanqui het volk “uitnodigde” om een manoeuvreerbare, omkaderde, gedisciplineerde en gehoorzame massa te blijven onder bevel van de zelfverklaarde chefs, richtte Déjacque zich tot elk proletarisch individu om die aan te sporen tot bevrijdende actie, op basis van de eigen vermogens en houdingen, en samen met de meest affinitaire medeplichtigen. Het verbaast dan ook niet dat diezelfde Déjacque reeds het dictatoriale streven van Blanqui had gebrandmerkt: “De regeringsautoriteit, de dictatuur, of die zich nu keizerrijk of republiek noemt, troon of zetel, redder van de orde of comité de salut public; of die nu vandaag bestaat onder de naam Bonaparte of morgen onder de naam Blanqui; of die nu uit Ham of uit Belle-Ile komt; of die nu als teken een adelaar of een opgezette leeuw heeft… is niets anders dan de verkrachting van de vrijheid door de gecorrumpeerde viriliteit, door de syfilislijders.”

Ook hier is zich nauwer verwant voelen met de ene of met de andere niet zonder belang en vormt het een onmiskenbare keuze.

Er is een ander aspect van Blanqui dat voor een vraatzuchtig aandachtig oog de moeite moet hebben geleken om van onder het stof uit te halen – zijn opportunisme. Blanqui spreidde een zekere desinteresse ten toon voor theoretische kwesties en een sterke bekommernis over de gewoonlijke materiële problemen van de opstand, hij is de pionier van een tendens die vandaag nogal in de mode is in subversieve middens: het tacticisme (een onbevangen toevlucht tot manoeuvres en lapmiddelen om van anderen te verkrijgen wat men wil) in naam van de tactiek (techniek van het gebruik en het manoeuvreren van militaire middelen). Zijn kenners zijn het gewoon om de term ‘eclecticisme’ te gebruiken voor zijn behendige en baatzuchtige sprongen tussen verschillende posities. Zijn opvatting van de opstand als resultaat van een strategische zet, en niet als sociaal feit, bracht hem tot de conclusie dat de doelen alle middelen heiligen. Voor hem telde niet de manier waarop, maar het resultaat, met andere woorden, de effectieve verovering van de politieke macht. Daarom, ondanks zijn voorkeur voor samenzweringen, probeerde hij in 1848 een democratische beweging te leiden die voor verkiezingsdeelname was. Zoals zijn kameraad Edouard Vaillant in herinnering bracht, die toen zijn woordvoerder was op het congres van de Eerste Internationale in London in september 1871: “Het oeuvre van de revolutie was de vernietiging van de obstakels die haar weg belemmeren: haar eerste taak was ‘de bourgeoisie ontwapenen, het proletariaat bewapenen’, het proletariaat bewapenen met alle krachten van de veroverde politieke macht die aan de vijand ontnomen werd. Met dat doel moesten de revolutionairen ten strijde trekken tegen de macht, langs alle wegen tegen haar optrekken: agitatie, actie, parlement enzovoort… De revolutionairen sluiten zich niet op in de “modelgevangenis” van één of ander dogmatisme. Ze hebben geen enkel vooroordeel.”

Dit gebrek aan “vooroordelen” – die in die tijd, voorbij elke beschouwing van ethische coherentie, intuïties waren die ingegeven werden door een minimum aan intelligentie – had Blanqui gebracht tot soms schaamtelijke resultaten. In 1879, enkele jaren nadat hij had gedonderd dat “er komaf moest gemaakt worden met het rampzalige aanzien van de assemblees met beslissingsrecht”, probeerde hij, zonder erin te slagen, om verkozen te worden tot afgevaardigde in Lyon. Om dit roemrijke insurrectionele project te volbrengen, riep hij de hulp in van zijn vriend Georges Clémenceau, toen een radicaal republikeins afgevaardigde, aan wie hij schreef: “Word in de Kamer de man van de toekomst, de chef van de revolutie. Die heeft er geen weten noch kunnen vinden sinds 1830. Het toeval maakt u er één, laat deze kans niet liggen.” Nu, zoals geweten is, maakte Clémenceau inderdaad carrière. Eerst werd hij senator, vervolgens minister van Binnenlandse Zaken en tenslotte tweemaal president van de Raad. Door zijn bloeddorstige onderdrukking van stakingen en revoltes die culmineerden in meerdere proletarische slachtpartijen, door zijn meedogenloze jacht op subversievelingen van alle kleuren en tendenzen, om het dan nog niet te hebben over zijn oorlogszucht tijdens de Eerste Wereldoorlog, veroverde hij de bijnaam “eerste flik van Frankrijk”. Je kan moeilijk zeggen dat Blanqui erg vooruitziend was toen hij juist aan de toekomstige chef van de reactie vroeg om chef van de revolutie te worden! Maar eigenlijk is het helemaal niet zo vreemd. Hij had in Clémenceau de bekwaamheid van een politiek leider, van een generaal herkend. Hij slaagde er echter niet in om te begrijpen dat de macht de graftombe is van de revolutie.

Daarom hebben we geen redenen om hulde te brengen aan het kadaver van deze aspirant dictator. Voorbij misschien die slogan en dat boek, blijft zijn herinnering walging opwekken. Walgelijk zoals zijn streven naar grotere staatsmacht, zijn militaire stijl, zijn kazernegeest, zijn vastberadenheid in camouflagetechnieken (“Zijn vrienden waren ervan overtuigd dat de persoonlijkheid die in hem domineerde die van een generaal was,” schreef die brave Dommanget.) Dat zijn bewonderaars, oude of nieuwe leidertjes van de partij van de statelijke opstand, zijn tombe maar weer openbreken en vol emotie er de uitwasemingen van inademen. Met de aardschokken van vandaag, wie weet of ze niet samen met hun meester bedolven zouden worden – de eeuwigheid onder het slijk.

[Blanqui o l’insurrezione di Stato, gepubliceerd op www.finimondo.org, december 2011]

* Pro memoria *

Louis Auguste Blanqui (1805 – 1881) bracht meer dan dertig jaar van zijn leven in de gevangenis door (vandaar dan ook zijn bijnaam “l’Enfermé“). Niet zozeer omdat hij alle macht wilde vernietigen, maar omdat hij er voortdurend op aasde om zelf de macht te grijpen, in naam van de ontvoogding van het klootjesvolk. Na studies in recht en geneeskunde, sluit Blanqui zich in 1824 aan bij een van de Carbonarigroepen, geheime revolutionaire gezelschappen die sterk hebben bijgedragen tot de éénmaking van Italië, met een liberaal en patriottisch programma. De Carbonari groepen liggen aan de basis van het moderne Italiaanse republikeinse nationalisme. In 1830 neemt Blanqui deel aan de Juli-revolutie in Parijs, waarna er een grondwettelijke monarchie gevestigd wordt in Frankrijk. In 1839 vindt er een blanquistisch geïnspireerde opstand plaats in Parijs, waarbij het geheime genootschap Société des Saisonsonder leiding van Blanqui het voortouw neemt. Nadien wordt Blanqui eerst ter dood veroordeeld, wat later omgezet wordt in levenslang.

Tijdens de revolutie van 1848, waar het in het proces van de opstand kwam tot een botsing tussen de republikeinse bourgeoisie en het rebelse Parijse proletariaat, wordt Blanqui losgelaten uit de gevangenis. Later zal hij in zijn beruchte ‘Instructions pour une prise d’armes’het chaotische, gedecentraliseerde karakter van de proletarische opstanden in Parijs zwaar op de korrel nemen: volgens hem kan alleen een gecentraliseerd, gedisciplineerd orgaan de opstand tot een ‘goed einde’ brengen. Blanqui neemt trouwens deel aan deze opstand doorheen het geheime genootschap Société Republicaine Centrale. Nadien wordt hij door de nieuwe bourgeoismacht opgesloten.

In 1865 ontsnapt hij en in 1869 keert hij terug naar Frankrijk na een algemene amnestie. Ondertussen is zijn aanhang fel gegroeid en kan gesproken worden van een blanquistische partij, opgedeeld in verschillende secties.

In 1870 onderneemt Blanqui met zijn kompanen nog twee pogingen tot gewapende opstand: één tijdens een begrafenis van een vermoorde journaliste, en één waarbij een kazerne wordt aangevallen en wapens worden buitgemaakt. Wanneer de spanning in Parijs toeneemt, laat Thiers, het hoofd van de Franse regering, Blanqui op 17 maart 1871 arresteren en opsluiten. Een dag later breekt er in Parijs een algemene opstand uit en ‘begint’ de Parijse Commune. Blanqui zit in de cel, maar wordt alsnog verkozen tot lid van de Commune. Een voorstel tot gevangenenruil wordt door de centrale regering geweigerd. Marx zal later beweren dat het een Blanqui was die de Commune miste; met andere woorden, een autoritaire chef die de opstand slechts in militaire en politieke termen ziet en naar centralistisch model organiseert.

Net als zovele anderen, wordt Blanqui na de nederlaag van de Commune gedeporteerd. Pas in 1879 komt hij opnieuw vrij en twee jaar later sterft hij.

Blanqui, of beter, de ideologie van het blanquisme, wordt vaak aangehaald als schoolvoorbeeld van een autoritaire visie op revolutie: die moet doorgevoerd worden door een kleine groep van geheime gezworenen doorheen een machtsgreep. Eens die macht veroverd, zullen de gezworenen dan via de staat het socialisme invoeren. Het is niet moeilijk om te zien hoe de bolsjevistische opvattingen over revolutie die onder meer door Lenin uitgewerkt werden, een voortzetting zijn van de blanquistische traditie.

 

Wij

Saturday, December 1st, 2012

Wij

Volgens de bekende uitspraak van Mark Twain zijn redacteurs en mensen met lintwormen de enige mensen die het woord “wij” mogen gebruiken, maar naar ons weten heeft niemand ooit een grondige analyse gemaakt van de machtsrelaties verscholen in deze enkele lettergreep. “Wij” klinkt egalitair, gemeenschappelijk en samenwerkend, terwijl het vaker wel dan niet verwijst naar hiërarchische en dwingende sociale relaties. Fascisme, laten we het niet vergeten, is ook een vorm van collectiviteit.

In onze eerste onderzoeksfase hebben we verschillende varianten van “wij” ontdekt, hoewel dit allesbehalve een volledige lijst is:

De Wij van de leider: “… en we zullen onze levens geven, als het nodig blijkt, om ons vaderland te beschermen!”

De Wij van de manager: “We hebben de productiviteit met 25% kunnen verhogen dit jaar, en dat zullen we terug zien in de winsten.”

De Wij van de baas: “We moeten dringend deze keuken opkuisen, binnen het half uur.”

De Wij van de oppas: “Zijn we een beetje geprikkeld vanavond? Misschien is het tijd voor ons om naar bed te gaan?”

De Wij van de supporter: “We gaan naar de wereldbeker dit jaar!” Natuurlijk ga jij!

De Wij van de activist: “Whose streets? Our streets!” Van wie precies?

De Wij van de partij: “Nu de fabrieken in de handen zijn van de arbeiders, kunnen we beginnen met de creatie van het paradijs op aarde voor de Mensheid!” (net voor een eenrichtingsreis naar Siberië)

Wij van Zamyatin: Een onderschatte roman waaruit Orwell veel inspiratie heeft geput voor 1984.

Sommige vormen van Wij verwijzen naar totaal mythische sociale lichamen: de Wij van de burger bijvoorbeeld, omvat alle mensen die verenigd worden door het burgerschap, die op haar beurt gegeven wordt door de natiestaat, zelfs als bepaalde burgers zich kritisch achten ten opzichte van die staat. Andere vormen, zoals de Wij in identiteitsvorming, willen zelfbewuste sociale lichamen creëren door een mythische gemeenschappelijkheid voorop te stellen op basis van indirecte bewijsvoering.

Veel verschillende vormen van collectieve processen zitten verscholen in “Wij”. In de wereld van de politiek omvat ze de democratische Wij – “We hebben gestemd voor het buitenzetten van 40% van onze leden” – en de consensus Wij: “We hebben er vier weken over gedaan om een paragraaf te schrijven die ik in drie minuten had kunnen schrijven!”

Een anarchistische uiteenzetting van het woord Wij kan niet volledig zijn zonder een onderzoek naar de Wij van de propagandist. Deze Wij is verre familie van de “koninklijke” Wij*, omdat het allesbehalve een Wij is. De Wij van de propagandist is vooral populair onder radicalen die willen overkomen alsof ze helemaal alleen een coherente sociale beweging omvatten. Een vlijtige stamboomdeskundige zou er een geschiedenis van kunnen uittekenen. In het beste geval is deze Wij hoopvolle inbeelding; in het slechtste geval, is het de Wij van de toekomstige despoot, die fantaseert over het op poten zetten van een leger van mechanisaties omdat hij zich geen andere vorm van relaties kan voorstellen.

Met deze ambiguïteit in het achterhoofd, welk gebruik van het woord “Wij” is nog mogelijk? Wij (daar is het, “wij”!) zouden de lezer willen wijzen op de bekende grap waarin Tonto en de Lone Ranger achtervolgd worden door een bloeddorstige horde van zogenaamde indianen:

“Het ziet ernaar uit dat we in de problemen zitten, makker,” stelt Lone Ranger vast.

Waarop Tonto: “Wat bedoel je met ‘wij‘, blanke man?”

* De gedachte achter de koninklijke Wij – de pluralis majestatis – is dat een monarch of een andere hoge piet altijd spreekt voor zijn of haar volk. Op dezelfde manier wordt naar de beslissingen van de gemeenteraad verwezen als die van “de” stad, eerder dan van het bestuur van die stad. Bijvoorbeeld; “Jarenlang heeft de stad Leuven vruchteloos geprobeerd in het centrum haar inwoners te verhinderen om ‘s nachts op straat alcohol te drinken.”

Annex – Aan de dienst nucleaire metrologie

Saturday, December 1st, 2012

Annex

Aan de dienst nucleaire metrologie

Gegroet,

Wij bieden jullie een zekere verstoring van jullie dagelijkse routine aan. Jullie zullen er gebruik van maken om enkele problematieken te bestuderen en er positie over in te nemen, problematieken die vaak bewust verhuld worden, zowel in wetenschappelijke middens als telkens wanneer een individu, een instelling of een belangengroep spreekt in naam van de wetenschap.

Er wordt alles aan gedaan opdat in de ogen van het ‘publiek’, wetenschap zou rijmen met neutraliteit en objectiviteit. Nochtans is de wetenschap niet minder baatzuchtig en doortrokken van de zoektocht naar macht en prestige dan eender welk ander sociaal lichaam.

De wetenschap is baatzuchtig: ieder die een beetje vertoefd heeft in de wetenschappelijke middens weet dat een wetenschapper, of die nu in zijn labo ziet of de prins raad geeft, nooit alleen is. Hij draagt met zich de belangen mee van degenen voor wie hij werkt en van degenen die hij moet overtuigen van het belang van zijn onderzoek, of het nu een openbare instelling is of privé-bedrijven op zoek naar winst in termen van macht, prestige of geld.

De dienst metrologie gaat onder meer hand in hand met de Franse nucleaire lobby; door samen te werken met Tractebel Suez, met de Amerikaanse lobby Westinghouse, en ook met de agentschappen die de promotie op zich nemen van het ‘doe maar op’ van het nucleaire, zoals het ‘Centrum voor Nucleaire Studies’ of het Franse ‘Institut de Radioprotection et de Sûreté Nucléaire’. Om van de rest nog maar te zwijgen.

De wetenschap is niet objectief, noch neutraal: ze moet werkzaam zijn, ze produceert technieken zoals men worst maakt. Er bestaat geen objectief theoretisch kader dat alle kennis zou overstijgen. Om als objectief erkend te worden, moet de wetenschap geslikt worden door de wetenschappelijke en economische gemeenschappen, en de staten.

Door zich op te werpen als waarheid, als onafhankelijke en neutrale praktijk, slikt de wetenschap op haar beurt alle handelingen van diezelfde wetenschappelijke gemeenschappen, diezelfde economische machten, diezelfde staten. Het is dus door de dubbele beweging, van actoren van de technowetenschap en het statuut van de technowetenschap in onze maatschappijen, dat beide partijen versterkt worden in een wederzijdse afhankelijkheid.

Deze dubbele beweging laat toe om de maatschappelijke keuzes die ons opgelegd worden te depolitiseren. In het specifieke domein van het nucleaire probeert deze samenheuling van enthousiaste promotors, industrie en staat ook te verduisteren dat de ontwikkeling van het Belgische nucleaire programma (elektro, militair maar ook medisch, sterilisatie door bestraling,…) altijd al een politieke en economische keuze is geweest, en dat zal blijven.

De oprichting,bijvoorbeeld, van een Federaal Agentschap voor de Controle van het Nucleaire (waarmee de dienst nucleaire metrologie samenwerkt) – dat beweert een onafhankelijke controle uit te oefenen en transparante, objectieve en betrouwbare informatie te verschaffen, laat toe om onder dekking van wetenschappelijke expertise het feit te verduisteren dat de keuze van voor de bevolking aanvaardbare normen van radioactiviteit een economische en politieke beslissing is, en niet een wetenschappelijke. In geval van een incident zijn de experten en beleidsmakers het snel eens over de verhoging van de drempelwaarde die ze aanvaardbaar achten. Toen de catastrofe van Fukushima begonnen was, besliste de Europese Unie op 25 maart 2011 om de radioactiviteitsnormen van geïmporteerde voedselwaren te verhogen omwille van economische redenen. De onderliggende logica van dit soort beslissingen stelt dat het beter is om individuen op te offeren dan de structuren in vraag te stellen, van welke orde dan ook, die tot zulke toestand geleid hebben.

Als we onszelf vandaag uitgenodigd hebben, dan is dat niet in naam van een rationele tegen-expertise, maar omdat we het leven willen en niet het overleven dat de staat, industriëlen en wetenschappers voor ons organiseren. Wij willen de ruimte om onze levens te kiezen en niet langer de beslissingen ondergaan van enkelen, hoe verlicht ze zichzelf ook vinden.

Op de weg van de ontvoogding is het nucleaire een kolossaal obstakel. Het staat op het kruispunt van de autoritaire logica’s die onze samenlevingen overheersen. Het nucleaire is als het paard van Troje: eens het door enkele beslissers ingevoerd wordt, heeft dat onvoorstelbare ecologische en sociale gevolgen. Ecologisch onvoorstelbaar omdat de duur van de schadelijkheid van het kernafval het menselijke bevattingsvermogen overstijgt; omdat we de grootte van de ramp die dagelijks gecreëerd wordt nog niet kennen. Sociaal onvoorstelbaar omdat ze de rol van pompier-pyromaan onthult die de staat en de wetenschappers spelen: na ons er flink in ondergedompeld te hebben beweren ze de enigen te zijn die de ramp kunnen beheren.

Ja maar, waarom zich dan op deze dienst richten?’

‘Zou het niet beter zijn geweest om de poorten van Tihange, Doel of Kleine Brogel dicht te timmeren?’

Nee, het gaat hier niet om een vergissing. Het is wel degelijk hier, in deze plek die beschut is tegen de weerstand tegen het nucleaire en de rol van de wetenschappers in onze dagelijkse onderwerping, dat wij het kleine beestje komen opzoeken.

Het duurt niet lang om het te vinden, eens je voorbij de rookgordijnen gaat die de experten in stand houden. Niets werkt ooit zoals het op papier staat, en het is trouwens daarom dat de promotors van het nucleaire zich amuseren met experimenten op levensgrootte. Achter hun probabilistische voorspellingen die altijd de risico’s minimaliseren, gaan er een hele hoop kleine beestjes schuil die nooit opgehouden hebben met dit of dat deel van de theorie te ontkrachten. Daar nemen ze de vorm aan van een radioactief lek of een kernvat dat barsten vertoont, elders is het een tikfout, nog elders een incident of een onvoorziene escalatie die de hele boel doet ontploffen…

Door zich te werpen op de industriële en nucleaire risico’s, brengt de dienst nucleaire metrologie niet alleen een concreet beheringsmiddel van deze risico’s voort, maar integreert ze zich in een alsmaar algemenere strategie. Sinds Tsjernobyl beweren de wetenschappers en staten niet langer dat een groot incident onmogelijk is, noch dat ze het hele nucleaire proces controleren (zelfs als ze de risico’s blijven minimaliseren met behulp van leugens). Vandaag bestaat hun strategie uit het zoveel mogelijk doen aanvaarden van de mogelijkheid, en van de werkelijkheid zoals in Tsjernobyl en Fukushima, van een groot incident en dagelijkse besmettingen.

De grote incidenten dienen hen als gelegenheid om elke in vraag stelling, van de nucleaire maatschappij en hun eigen macht binnen deze maatschappij, te verhinderen door te experimenteren met technieken van communicatie, aanvaarding en dagelijkse risicobeheersing.

Het dagelijkse bestaan dat gecreëerd wordt door het nucleaire, dat is de uitbuiting, dat is de besmetting in alle stadia van het proces. Deze dienst staat niet los van andere nucleaire installaties. De specialisering, gestuwd door de wetenschap, verhindert elkeen om het geheel te zien, om te zien waarvan het eigen labo, het eigen onderzoeksproject, de eigen ervaring deel uitmaken.

In materieel opzicht kan de dienst nucleaire metrologie niet bestaan zonder de uraniummijnen in Niger of Congo, waar gespeeld wordt met moderne slavernij en liquidatie door besmetting van de lokale bevolking. De dienst kan evenmin bestaan zonder het transport van radioactief materiaal, met alles wat dat betekent aan verspreiding van de besmetting. Ze kan niet bestaan zonder de experimentele kernreactoren of de vier reactoren van het Centrum voor Nucleaire Studies waar ze mee samenwerkt. Tenslotte maakt de dienst, door te bestaan, radioactief afval waar, voor ons leven en de komende levensn geen enkele aanvaardbare oplossing voor bestaat.

Tenslotte willen we het probleem opwerpen van het medische nucleaire dat deelneemt aan deze dienst door vormingen inzake radiobescherming te geven, en door haar nucleaire biomedische tak. Het medische deel dient altijd als argument, zowel voor het nucleaire als voor de genetisch gemanipuleerde organismen, om het verzet de mond te snoeren. De verklaring van de ex-directeur van de Stichting Curie (een Franse organisatie die onderzoek doet naar kanker), de professor Laterjet, stelt dat de waarschijnlijkheid van de genezing van kankers door bestraling veel hoger is dan de veroorzaking van een nieuwe kanker, en dat de voordelen het dus halen van de nadelen. Dit geeft blijk van het cynisme dat heerst in de middens van het medische nucleaire. Er is in zekere zin een kosten-baten rekening, waarin de gezondheid en het leven van een mens uitgedrukt wordt in waarschijnlijkheidscijfers. Er valt niet aan te twijfelen dat de winsten zich ook laten voelen in biljetten.

Toen in 2008 te Fleurus (België) het radioactieve lek in het IRE (één van de zes laboratoria ter wereld voor de productie van radio-isotopen voor de medische sectoren) de omwoners in woede deed ontsteken, werd de mediatieke bekommernis al snel de schaarste van radio-isotopen in ziekenhuizen. Nooit is er sprake geweest van het bestaan van het IRE in vraag te stellen. Zat er nochtans niet iets legitiem in de woede van de omwoners? Die lijden en sterven daar aan ziektes veroorzaakt door radioactieve straling (waaronder kankers), opdat men die kankers zou kunnen diagnosticeren?

Dat is niets nieuw. En toch wordt de ruimte dag na dag kleiner om de verspreiding te betwisten van een brand die aangestoken werd door de experimenten op levensgrootte van enkele wetenschappers, gefinancieerd door de staten en industriële belangen. En in het bijzonder in de schoot van de wetenschappelijke middens. Maar wij hebben de pretentie om te zeggen dat het nog mogelijk is om alles te stoppen; dat afsplitsingen mogelijk blijven. Er bestaat geen onafwendbaarheid: deze wereld kan radicaal veranderd worden in een ontvoogdingsoptiek. Maar dat alles zal slechts mogelijk zijn door weg te vagen wat aan sommigen toelaat om beslissingen voor allen te nemen. En dat op alle niveaus. Te beginnen bij deze dienst hier.

Aan de onderzoekers die er werken, aan de professoren die er lesgeven, aan de studenten die er gevormd worden: het is tijd om je hoofd uit de bokaal met chloroform te halen en er ergens bewust van te worden dat jullie bijdragen tot de verspreiding van de brand. Jullie hebben altijd de keuze om al dan niet te aanvaarden om brandstof op het vuur te gooien. Jullie hebben de keuze om te kiezen voor de onderwerping of voor de ontvoogding, zowel voor jezelf als voor allen. Wij hebben allemaal die keuze.

Daarom zou de eerste stap zijn op te houden met het vuur te voeden. Waarom niet het in vraag stellen beginnen met de volgende oproep:

Laten we het onderzoek stopzetten!

[anoniem pamflet verspreid tijdens actie tegen de Dienst Metrologie aan de Brusselse Universiteit, december 2011]

Annex – Brief aan het anarchistische galaxie

Saturday, December 1st, 2012

Annex

Brief aan het anarchistische galaxie

Ongevraagd dringen we met deze brief binnen in een debat dat niet het onze is. En dat ook nooit het onze zal zijn, omdat het gesteld wordt op een terrein dat steriel blijft voor de zoektocht naar insurrectionele perspectieven en de anarchistische ideeën en activiteiten die hun aandacht daarop willen richten. Waarom dan een brief schrijven, zou je je kunnen afvragen. Omdat er niets is dat ons meer ter harte gaat dan de bevrijdende en vernietigende revolte, dan de strijd voor de subversie van het bestaande; omdat we ons altijd zullen blijven herkennen in alle kameraden die vanuit een verlangen naar vrijheid over gaan tot de aanval tegen de structuren en mensen van de overheersing; omdat er maar weinig dingen zijn die ons zo nauw aan het hart liggen als de individuele wilskracht, het streven naar coherentie en de moed om ondanks alles het vuur aan de lont te proberen leggen. Beschouw deze premissen niet als een poging om stroop rond de mond te smeren; het is oprecht, net zoals onze bezorgdheid over de vrijwillige amputatie van het anarchistische strijdveld dat is.

Laten we er geen doekjes om winden: meer dan ooit is er nood aan de vernietigende interventie van anarchisten, meer dan ooit is het de moment om kracht bij te zetten, te zoeken naar mogelijkheden en hypotheses om de revolte te laten uitdeinen en de opstand mogelijk te maken, en zo de mogelijke omwenteling van deze wereld te versnellen. Maar die nood en die drang ontslaat ons niet van de verplichting om na te denken over wat, waar, hoe en waarom.

Om dan maar onmiddellijk met de deur in huis te vallen: welke redenen bewegen anarchisten ertoe (van autoritairen hebben we geen problemen om dat te vatten) om hun daden systematisch op te eisen en te ondertekenen met intussen wereldwijde letterwoorden? Wat brengt hen ertoe om te geloven dat het moeilijke vraagstuk van perspectieven opgelost kan worden door een opeising te plaatsen op internet of op te sturen naar de media? Wat maakt dat zulke weg opgaan geassocieerd wordt met een verregaande vorm van coherentie tussen denken en doen, tussen ideeën en praktijken, terwijl het in feite slechts de illusoire opheffing is van de permanente spanning die ertussen zou moeten bestaan en die zonder twijfel de drijvende kracht is achter de anarchistische strijd?

Deze om zich heen grijpende manie riskeert snel alle andere daden van revolte in de schaduw te stellen. Niet alleen daden van anarchisten die de bittere en altijd teleurstellende pil van de opeising vrolijk aan zich voorbij laten gaan, maar ook en misschien wel vooral, meer algemeen van dat hele panorama aan rebellie en sociale conflictualiteit. Misschien is dat wel één van de ‘redenen’ die ons heeft aangezet tot het schrijven van deze tekst. Beu om te ervaren en vast te stellen hoe het anarchistische strijdveld, het strijdveld van aanval, sabotage en onteigening alsmaar meer geassimileerd wordt met een letterwoord en als zodanig een politieke representatie; beu om te zien hoe de horizonten valselijk verkleinen tot twee slechts in schijn tegengestelde keuzes: of je kiest voor het ‘brave’ anarchisme, gaat achter assemblees, sociale bewegingen en basisvakbonden aanlopen; of je kiest voor het ‘stoute’ anarchisme, en dan wordt je vriendelijk verzocht om je bijdrages tot de sociale oorlog te bestempelen met één of ander letterwoord – en zo niet, zal iemand anders dat wel in jouw plaats doen.

Want ook wij gaan in de aanval. Ook wij trekken erop uit om de machine van kapitaal en autoriteit te saboteren. Ook wij kiezen ervoor om geen bedelpositie te aanvaarden en de noodzakelijke onteigening niet uit te stellen tot morgen. Alleen denken wij dat onze activiteiten simpelweg deel uitmaken van een bredere sociale conflictualiteit, een conflictualiteit die geen nood heeft aan opeisingen en letterwoorden. Alleen denken wij dat slechts wanneer daden anoniem zijn, ze werkelijk door iedereen kunnen toegeëigend worden. Alleen denken wij dat een stempel drukken op aanvalsacties ze katapulteert van het sociale veld naar het politieke veld, naar het veld van de vertegenwoordiging, de delegatie, de acteurs en de toeschouwers. En zoals reeds vaak gezegd werd in dit soort debatten, volstaat het niet om te verkondigen de politiek te weigeren: de weigering van de politiek zit net onder meer in de coherentie tussen middelen en doelen en niets is een zodanig politiek instrument als de opeising, net zoals de lidkaart, het programma, de beginselverklaring dat zijn.

Daarenboven treedt er een verwarring op die wij wederom aan de kaak willen stellen, want het valt ons té zwaar om nog langer toe te kijken op de invullingen die momenteel alsmaar meer gegeven worden aan concepten als bijvoorbeeld informaliteit. De keuze voor een informele, autonome anarchistische beweging is een keuze die de weigering van vaste structuren, van ledenorganisaties, van centraliserende en éénmakende federaties betekent; en dus ook van vast terugkerende ondertekeningen, zo niet van alle ondertekeningen. Het is de weigering van het opstellen van programma’s, de verbanning van alle politieke middelen; en dus ook van programmatorische opeisingen die pretenderen campagnes te kunnen uitstippelen. Het is de weigering van alle centralisatie; en dus ook van alle overkoepelende structuren, of die zich nu digitaal ‘informeel’ dan wel formeel verklaren. In positieve zin is de informaliteit voor ons een onbegrensd en niet-omlijnd archipel van autonome groepen en individuen, die onderling banden smeden gebaseerd op affiniteit en wederzijdse kennis, en op basis daarvan kunnen beslissen om gemeenschappelijke projecten te verwezenlijken. Het is de keuze voor kleine, affinitaire kringen die van hun eigen autonomie, perspectieven en actiemethodes de basis maken voor het opbouwen van banden met anderen. Informele organisatie heeft dus niets van zien met federaties of letterwoorden. En wat deed sommige kameraden niet alleen spreken over informaliteit, maar ook over ‘insurrectionalisme’? Met het risico om afbreuk te doen aan het wijde panorama van ideeën, analyses, hypotheses en voorstellen, zouden we kunnen stellen dat het ‘insurrectionalisme’ de methodes en perspectieven behelst die, vanuit een compromisloos anarchisme, willen bijdragen tot ‘insurrectionele situaties’. Het arsenaal van methodes waarover anarchisten daartoe beschikken, is enorm. Daarenboven betekent het gebruik van methodes (agitatie, aanval, organisatorische voorstellen etc.) op zich maar bitter weinig: slechts in een uitgedachte en evoluerende projectualiteit krijgen ze betekenis in de strijd. Een staatsgebouw in brand steken is zonder twijfel altijd een goede zaak, maar betekent daarom nog niet dat het op zich ingeschreven wordt in een insurrectioneel perspectief. En dat gaat nog minder op voor de keuze om de aanvallen bijvoorbeeld vooral te richten tegen eerder centrale, mediatieke doelwitten met de daarop volgende geloofsbelijdenis. Niet toevallig werd er op verschillende momenten van insurrectionele projectualiteiten vooral de nadruk gelegd op bescheiden, reproduceerbare, anonieme aanvalsacties tegen de alsmaar meer gedecentraliseerde structuren en mensen van de overheersing, of op de noodzaak aan gerichte sabotage van de infrastructuren die geen nood hebben aan mediatieke echo’s om hun doel, de verlamming van bijvoorbeeld de transport, data- en energiestromen van de macht, te bereiken.

Het lijkt ons dat er achter de huidige manie van opeisingen niet al té veel perspectieven schuilgaan, of alleszins, we hebben moeite om ze te achterhalen. In feite, en daarmee willen we op geen enkele manier afdoen aan de oprechte en moedige rebellie van die kameraden, lijkt het wel of er vooral naar erkenning gestreefd wordt. Een erkenning door de vijand, die snel haar lijstjes met terroristische organisaties zal aanvullen, betekent vaak het begin van het einde: de vijand zet zich dan in gang om een deel van de conflictualiteit af te zonderen van de bredere conflictualiteit, de isolatie die niet alleen de voorbode is van de repressie (en eigenlijk doet dat er nog niet zoveel toe, de repressie is er altijd – ver van ons om te gaan janken over het feit dat anarchistische activiteiten door de macht altijd met argusogen gevolgd, en dus vervolgd worden), maar is vooral, en dat is het belangrijkste, het beste middel om eventuele besmetting tegen te gaan. In de huidige toestand van het sociaal lichaam, dat ziek en aan het verrotten is, kan de macht zich niets liever wensen dan een duidelijk herkenbaar en aflijnbaar mes dat wat probeert te kerven, en vreest ze niets meer dan een virus dat op ongrijpbare en dus oncontroleerbare wijze riskeert het hele lichaam aan te tasten. Of vergissen we ons en gaat het eerder over erkenning door de uitgebuiten en uitgeslotenen? Maar zijn wij als anarchisten net niet tégen elke vorm van delegatie, van lichtende voorbeelden die vaak vooral de eigen berusting legitimeren? Zeker, onze praktijken kunnen aanstekelijk werken, onze ideeën trouwens nog veel meer, maar alléén wanneer ze de verantwoordelijkheid om te handelen terugwerpen op elk individu afzonderlijk, wanneer ze de berusting aan de kaak stellen als zijnde een individuele keuze. De harten doen ontvlammen, zeker, maar wanneer ze niet over de zuurstof van de eigen overtuiging beschikken, zullen ze snel doven en volgt er, in het “beste” geval, alleen nog wat applaus voor de martelaren in spe. En dan nog, want nu de politieke bemiddeling (partijen, vakbonden, reformisme) stilaan uitgeteld geraakt en feitelijk voorbijgestreefd is, nu de woede zich vrijelijk kan uitstrekken naar alles wat het leven verwoest, zou het werkelijk al te ironisch zijn moesten de tegenstanders van de politiek bij uitstek, de anarchisten, de fakkel van de vertegenwoordiging overnemen en, in navolging van de autoritaire voorgangers, de sociale conflictualiteit scheiden van de onmiddellijke subversie van alle sociale rollen. En het doet er niet toe of ze dat nu willen doen door aan de kop te gaan lopen van sociale bewegingen, het hoge woord te voeren in volksassemblees of als specifieke gewapende groep.

Of gaat het over een streven naar ‘coherentie’? Anarchisten die de zoektocht naar coherentie inruilen voor tactische akkoorden, misselijkmakende allianties en strategische scheidingen tussen de middelen en de doelen, zijn er jammer genoeg altijd al geweest. Een anarchistische coherentie zit ongetwijfeld onder meer in de ontkenning van dat alles. Maar daarmee is nog niet gezegd dat bijvoorbeeld een bepaalde conditie van ‘clandestiniteit’ coherenter zou zijn. Wanneer clandestiniteit niet langer gezien wordt als een noodzaak, hetzij omdat de repressie jacht maakt of omdat anders bepaalde acties onmogelijk te verwezenlijken vallen, maar als een soort van summum van revolutionaire activiteit, blijft er van het beruchte a-legalisme nog maar weinig overeind. In plaats van, voorbij wet en gebod, de coherentie na te streven en dus de confrontatie aan te gaan, wordt het legalisme gewoon omgekeerd tot ‘illegalisme’ waar, net zoals bij het legalisme, het subversieve karakter van activiteiten gekwantificeerd en afgemeten wordt aan hoe veel gevangenisstraf je ervoor zou kunnen krijgen. De weigering van het legalisme is zeker niet hetzelfde als de absolute keuze voor het ‘illegalisme’. Het volstaat misschien om een makkelijke parallel te maken met de sociale situatie in Europa om zich daar een beeld van te vormen: het is niet omdat er zich duizenden mensen in een feitelijk ‘clandestiene’ situatie bevinden (sans-papiers), dat die daarmee ook automatisch en objectief een bedreiging vormen voor het legalisme en aldus kunnen gebombardeerd worden tot ‘revolutionaire subjecten’. Waarom zou dat anders zijn voor anarchisten die zich in de conditie van clandestiniteit bevinden?

Of gaat het over de vijand angst aanjagen? Zoals wel vaker terugkomt in opeisingen, zijn er blijkbaar anarchisten die geloven dat ze de macht angst kunnen aanjagen door bedreigingen te uiten, foto’s van wapens te publiceren of bommetjes te laten ontploffen (en laten we het maar niet hebben over de abjecte praktijk om bombrieven in het rond te sturen). Tegenover de dagelijkse slachtpartijen die de macht organiseert komt dat wel bijzonder naïef over, zeker voor de vijanden van de macht die zich geen illusies koesteren over meer begripvolle machthebbers, vermenselijkt kapitalisme, eerlijkere verhoudingen binnen het systeem. Als er al iets is dat de macht vreest, ondanks al haar arrogantie, dan is het wel de verspreiding van de revolte, de uitzaaiing van de ongehoorzaamheid, de ongecontroleerde ontvlamming van de harten. En uiteraard zullen de bliksems van de repressie de anarchisten die daartoe willen bijdragen niet sparen, maar dat bewijst op geen enkele manier hoe ‘gevaarlijk’ wij wel zijn, het zegt misschien alleen iets over hoe gevaarlijk het zou zijn wanneer onze ideeën en praktijken zich verspreiden onder de uitgesloten uitgebuiten.

Het blijft ons dan ook verbazen hoe weinig de idee van een soort van schaduw de hedendaagse anarchisten, die niet willen berusten, afwachten of massa-organisaties willen opbouwen etc., nog kan bekoren. Vroeger gingen we er prat op: er alles aan doen om het moeras van de sociale conflictualiteit te laten uitdeinen en het zo ondoordringbaar te maken voor de krachten van de repressie en de recuperatie. We gingen niet op zoek naar het licht van de schijnwerpers, noch naar de roem van strijders: in de schaduw, aan de duistere zijde van de samenleving, leverden wij onze bijdrage aan de verstoring van de normaliteit, aan de anonieme destructie van de structuren van de controle en de repressie, aan de ‘vrijmaking’ doorheen sabotage van tijd en ruimte opdat de sociale revoltes konden voortwoeden. En verspreidden we trots onze ideeën, op een autonome wijze, zonder beroep te doen op mediatieke echo’s, ver van het politieke spektakel, ook “oppositioneel”. Een agitatie die er niet naar streefde om gefilmd te worden, erkend te worden, maar overal probeerde om de rebellie aan te wakkeren en in die gedeelde revolte, banden te smeden met andere rebellen.

Vandaag lijkt het erop dat niet weinig kameraden de makkelijke oplossing van een identiteit verkiezen boven de verspreiding van ideeën en de revolte, en die aldus bijvoorbeeld affinitaire relaties gaan reduceren tot een aansluiten bij iets. Uiteraard is het makkelijker om uit de rekken van de militante markt der meningen kant-en-klare producten te nemen en te consumeren, eerder dan een eigen strijdparcours te ontwikkelen dat ermee breekt. Uiteraard is het makkelijker om zichzelf een illusie van kracht te geven door een gedeeld letterwoord, dan om onder ogen te zien dat de ‘kracht’ van de subversie schuilgaat in de mate en manier waarop ze het sociale lichaam kan aantasten met bevrijdende praktijken en ideeën. Identiteit en ‘frontvorming’ bieden misschien de zoete illusie iets te betekenen, vooral dan in het spektakel van de communicatietechnologieën, maar ruimt niet het minste obstakel uit de weg. Meer nog, het vertoont alle ziektesymptomen van een weinig anarchistische opvatting over strijd en revolutie, die tegenover de mastodont van de macht op symmetrische wijze een illusoire anarchistische mastodont denkt te kunnen plaatsen. Het onvermijdelijke gevolg is dan ook het alsmaar verder vernauwen van de horizon tot weinig interessante navelstaarderij, wat schouderklopjes hier en daar en de opbouw van een kader van exclusieve zelfreferentie.

Het zou ons niet verbazen moest deze manie de autonome anarchistische beweging nog wat meer verlammen wanneer het gaat over onze bijdrage tot alsmaar frequentere, spontane en destructieve revoltes. Opgesloten in de zelfpromotie en zelfreferentie met een communicatie die gereduceerd is tot het publiceren van opeisingen op het internet, lijkt het er niet op dat anarchisten veel zullen kunnen doen (de obligate enkele ontploffingen en brandstichtingen daargelaten, vaak tegen doelwitten die de revolterenden zelf reeds heel goed aan het vernietigen zijn) wanneer de boel ook bij hen in de buurt ontploft. Hoe dichter we lijken te komen bij de mogelijkheid van opstanden, hoe tastbaarder die mogelijkheden worden, hoe meer anarchisten zich blijkbaar niet meer willen bezig houden met opstand. En dat geldt evengoed voor degenen die zich verdrinken in het spelen van de rol van een afgestorven links als degenen die zich aan het opsluiten zijn in één of ander ideologie van de gewapende strijd. Maar waar hebben we het eigenlijk over als we over insurrectionele perspectieven en opstand praten? Het gaat alleszins zeker niet over een loutere vermenigvuldiging van het aantal aanvalspraktijken, en nog minder wanneer die de neiging vertonen om het exclusieve terrein van anarchisten met hun fronten te (willen) worden. Veel meer dan een enkelvoudig gewapend duel met de Staat, is de opstand de meervoudige breuk met de tijd, ruimte en rollen van de overheersing, een noodzakelijkerwijze gewelddadige breuk, die het begin kan betekenen van een subversie van de sociale verhoudingen. In die zin is de opstand veeleer een sociale ontketening die verder gaat dan een veralgemening van de revolte of van de rellen, maar in haar negatie reeds het begin van een nieuwe wereld in zich draagt, of alleszins zou moeten dragen. Het is vooral de aanwezigheid van een dergelijke utopische spanning die enige vaste houvast biedt tegen de terugkeer van de normaliteit en het herstel van de sociale rollen na het grote feest van destructie. Het moge dus duidelijk zijn dat de opstand niet een louter anarchistische aangelegenheid is, hoewel onze bijdrage eraan, onze voorbereiding ervan, onze insurrectionele perspectieven, zonder twijfel belangrijk en misschien in de toekomst wel doorslaggevend zouden kunnen zijn om de ontketening van de negatie te duwen in bevrijdende richting. Reeds a priori afzien van deze moeilijke kwesties, die in een wereld die alsmaar instabieler aan het worden is juist terug op de voorgrond zouden moeten treden, door onszelf op te sluiten in één of ander identitair getto en de illusie te koesteren ‘kracht’ te ontwikkelen door gemeenschappelijke ondertekeningen en ‘eenmaking’ van de anarchisten die bereid zijn om tot de aanval over te gaan, wordt dan ook onvermijdelijk de ontkenning van alle insurrectionele perspectieven.

Om terug te keren naar de wereld van fronten en letterwoorden, zouden we als teken aan de wand van de nakende opsluiting in een kader van exclusieve zelfreferentie, bijvoorbeeld de obligate verwijzingen naar gevangen strijdmakkers kunnen aanhalen. Het lijkt erop dat eens kameraden door de Staat opgesloten worden, ze niet langer kameraden zijn zoals wijzelf, maar vooral ‘gevangen’ kameraden. De posities in dit reeds moeilijke en pijnlijke debat worden zo vastgelegd op een manier die slechts twee uitwegen kan hebben: ofwel de absolute verheerlijking van onze gevangen kameraden, ofwel de absolute degout die al snel kan verzanden in een verzaken aan het vormgeven en belichamen van solidariteit. Heeft het nog zin om te blijven herhalen dat onze gevangen kameraden niet boven of onder de andere kameraden buiten staan, maar gewoon ertussen? Is het niet opvallend dat ondanks vele strijden tegen de gevangenis, de huidige wending weer komt aandraven met ‘politieke’ gevangenen en verzaakt aan een meer algemeen perspectief van strijd tegen de gevangenis, het gerecht,…? Eigenlijk riskeren we zo om te voltooien wat de Staat reeds in de eerste plaats probeerde te verwezenlijken door onze kameraden op te sluiten: door er abstracte, te verheerlijken en centrale referentiepunten van te maken, isoleren we ze van het geheel van de sociale oorlog. In plaats van naar manieren te zoeken om de banden van solidariteit, affiniteit en medeplichtigheid over de muren heen te onderhouden, door alles pal middenin de sociale oorlog te plaatsen, verschrompelt de solidariteit tot het vernoemen van de namen aan het einde van een opeising. Dit genereert daarenboven een kwalijke cirkelbeweging zonder al te veel perspectief, een opbod van aanvalsacties die ‘opgedragen’ worden aan anderen eerder dan hun kracht te halen uit zichzelf en uit de keuze van het wanneer, hoe en waarom te interveniëren in gegeven omstandigheden.

Maar de logica van het gewapende-strijdisme is onstuitbaar. Eens in gang gezet, valt er jammer genoeg nog maar weinig tegen in te brengen. Allen die zich niet aansluiten en er de verdediging van opnemen, worden gelijkgesteld met kameraden die niet willen handelen of aanvallen, die de revolte willen onderwerpen aan berekeningen en massa’s, die slechts willen afwachten en afwijzend staan tegenover de drang om hier en nu het vuur aan de lont te leggen. In de misvormende spiegel wordt de weigering van de ideologie van de gewapende strijd de weigering van de gewapende strijd tout court. Uiteraard is er niets minder waar, maar daar zijn nog amper oren naar, daarover wordt de discussieruimte drooggelegd. Alles wordt gereduceerd tot een blokdenken, voor of tégen, en het volgens ons meer interessante pad, het uitbouwen van insurrectionele projectualiteiten, verdwijnt naar de achtergrond. Tot heugenis van zowel de formele libertairen en pseudo-radicalen als van de repressieve krachten, die niets liever hebben dan dat dit moeras drooggelegd wordt.

Want wie wil er heden ten dage nog discussiëren over projectualiteiten wanneer het enige ritme dat aan de strijd lijkt gegeven te worden, de optelsom van het aantal op internet opgeëiste aanvallen wordt? Wie is er op zoek naar een perspectief dat méér wil doen dan gewoon wat slagen uitdelen? Geen enkele twijfel trouwens daarover: het uitdelen van slagen is noodzakelijk, hier en nu, en met alle middelen die we gepast en opportuun achten. Maar de uitdaging van het ontwikkelen van een projectualiteit, die zich richt op het proberen ontketenen, doen uitdeinen of verdiepen van insurrectionele situaties, eist wel wat meer dan het vermogen om slagen toe te brengen. Het vereist de ontwikkeling van eigen ideeën en niet het klakkeloos napraten van wat anderen zeggen; de kracht om een reële autonomie te ontwikkelen in termen van strijdparcours en vermogens; de langzame en moeilijke zoektocht naar affiniteiten en het uitdiepen van wederzijdse kennis; een zekere analyse van de sociale omstandigheden waarin we handelen; de moed tot het uitwerken van hypotheses voor de sociale oorlog om niet langer achter de feiten, of achter onszelf, aan te hollen. Kortom: het eist niet alleen het vermogen om bepaalde methodes te kunnen gebruiken, maar vooral de ideeën over hoe, waar, wanneer en waarom die te gebruiken, en dan nog vooral in combinatie met een hele waaier aan andere methodes. Zo niet zullen er niet langer anarchisten overblijven, maar slechts een hele waaier aan vastomlijnde rollen: propagandisten, krakers, gewapende strijders, onteigenaars, schrijvers, ruitenbrekers, relschoppers enzovoort. Niets zou minder pijnlijk zijn om tegenover de mogelijkheid van een komende sociale storm, zodanig ontwapend te zijn dat elkeen nog slechts beschikt over één specialiteit. Niets zou minder kwalijk zijn om in explosieve sociale situaties te moeten vaststellen dat de anarchisten té veel in hun eigen tuintje bezig zijn om werkelijk iets bij te dragen aan de ontploffing. Niets zou minder de bittere smaak hebben van gemiste kansen wanneer we, door de exclusieve focus op het identitaire getto, eraan verzaken om in de sociale storm onze medeplichtigen te ontdekken, om banden van gedeelde ideeën en praktijken te smeden met andere rebellen, om te breken met alle vormen van bemiddelde communicatie en de vertegenwoordiging en zo opnieuw ruimte vrij te maken voor een ware wederzijdsheid die allergisch is aan alle macht en overheersing.

Maar zoals altijd weigeren wij te wanhopen. We weten dat vele kameraden in tijd en ruimte waar alle politiek spektakel consequent verbannen wordt, de mogelijkheden aftasten om de vijand te raken en om doorheen de verspreiding van anarchistische ideeën en strijdvoorstellen, banden te smeden met andere rebellen. Het is waarschijnlijk het moeilijkste pad, want nooit zal er erkenning voor komen. Noch van de vijand, noch van de massa’s en naar alle waarschijnlijkheid ook niet van de andere kameraden en revolutionairen. Maar we dragen een geschiedenis in ons, een geschiedenis die ons verbindt met alle anarchisten die hardnekkig zijn blijven weigeren om zich te laten insluiten, of het nu in de ‘officiële’ anarchistische beweging is, of in de gewapende-strijdistische weerspiegeling ervan. Die altijd zijn blijven weigeren om de verspreiding van onze ideeën los te koppelen van de manier waarop we die verspreiden, en aldus alle politieke bemiddeling proberen uit te bannen, inclusief de opeising. Die het maar weinig kan interesseren wie dit of dat gedaan heeft, maar het verbinden met de eigen revolte, de eigen projectualiteit die zich ontplooit in de enige samenzwering die wij willen: die van de rebelse individualiteiten voor de subversie van het bestaande.

[anoniem, 20 november 2011]