Clément Duval : het probleem van diefstal
Het probleem van diefstal : Clément Duval
Clément Duval werd geboren in de regio van Sarthe, in Frankrijk, in 1850. Op 17 oktober 1886 werd hij gearresteerd in Parijs. Tijdens de arrestatie verwondde hij de politie-inspecteur Rossignol met meerdere messteken. Op 12 januari van dat jaar werd hij ter dood veroordeeld door het Hof van Assisen.
Duval behoorde tot de groep “De Panter van Batignolles”. Dat was een groep kameraden die zich wijdden aan de anarchistische these die toen “de propaganda van de daad” genoemd werd.
Tegelijkertijd pleegde hij samen met zijn kameraden een reeks diefstallen om de activiteiten van de anarchistische beweging te financieren. Hij omschreef zichzelf niet als een “dief”, maar als een “beroofde”. We zullen daar verder op ingaan wanneer we zijn procesverklaring onder de loep nemen.
Hun laatste diefstal vond plaats in een herenhuis in de rue de Monceau. Nadat ze hadden genomen wat ze konden dragen, staken ze het huis in brand, omdat ze de resterende sporen van rijkdom wilden vernietigen. De dag daarop werd Duval gearresteerd toen hij naar een heler ging.
Tijdens de ondervraging op de eerste procesdag zei Duval direct en onomwonden tegen de voorzitter Bérard des Glajeux: “Ja, ik vind dat de parasieten geen juwelen mogen hebben terwijl de werkers, de producenten, geen brood hebben. Ik heb maar over één ding spijt en dat is dat ik het geld niet gevonden heb dat ik wilde gebruiken voor de revolutionaire propaganda. Dan zou ik hier nu niet op de beklaagdenbank zitten, maar bommen aan het maken zijn om jullie op te blazen.”
Zijn advocaat was Fernand Labore, een jonge pro deo-advocaat, die daarna Pini, Vaillant en andere anarchistische kameraden[1], net als de nu bekende Dreyfus verdedigde. Op 23 februari 1887 werd de veroordeling omgezet in levenslange dwangarbeid in Guyana.
Clément Duval is een anarchist. Zijn Herinneringen[2], hoe rijk ook aan feiten die allesbehalve normaal zijn en vol lijden zitten, zouden niets meer dan verhaal naast andere verhalen zijn als je deze essentiële keuze niet in het achterhoofd houdt.
Het is voor een geïnterneerde moeilijk om zich weer in de maatschappij te integreren, maar het is nog veel moeilijker om weer aansluiting te vinden bij de revolutionaire strijd. Toen Duval uit het strafkamp kwam en terugkeerde naar, laten we zeggen, de zogenaamde “vrijheid”, deed iets hem zijn vrijlating betreuren. Hoe kun je dat zeggen, iets dat hem deed betreuren dat hij niet gestorven was aan de zijde van zijn andere kameraden tijdens de opstanden of tijdens de talrijke ontsnappingspogingen. Hoe komt dat?
Het antwoord is evident. Duval is een eenvoudig mens, eigenlijk behoort hij tot een ander tijdperk. Hij is niet bereid om de kleine alledaagse compromissen te aanvaarden. En er zijn erg veel van die compromissen. Er is zó veel dat je moet afwegen eens je uit het strafkamp komt. Hij richt zijn laatste woorden waarmee hij zijn Herinneringen besluit tot zijn kameraden:
“Kameraden,
Ik heb jullie nauwkeurig verslag gedaan van een leven in de hel, van een leven in het strafkamp.
Ik heb jullie grosso modo verteld wat ik was, wat ik voelde voor ik daarnaartoe werd gebracht.
Toen ik buiten kwam, heb ik jullie mij intiemste leven verteld om jullie de resultaten te laten kennen die geen enkel beroepsfysioloog of psycholoog zou kunnen beschrijven, omdat die zelf de gevolgen van een anormaal leven nooit gevoeld hebben.
En daarom zeg ik jullie:
Als er onder jullie een aantal zijn die niet langer kunnen wachten, die het beu zijn om altijd maar verwurmd, vermorzeld enzovoort te worden, en recht willen doen, kameraden, ga dan tot op het bot.
Maar denk eerst goed na. Want als je de zwakheid hebt om te geloven dat je je geliefden zal terugzien, weet dan dat je bij het weerzien na zovele jaren van afwezigheid erg verbaasd zal zijn, als dat al ooit zou gebeuren. Het zou kunnen gebeuren, zoals het mij vergaan is, dat ze je verwijten maken, dat ze je zwartmaken. Je zal de pijn voelen vast te moeten stellen dat je of jouw daden niet begrepen of verminkt werden. Je zal zien dat je beste kameraden die je waarderen, afstand zullen nemen onder invloed van de laster. Je zal alleen achterblijven. Miskend. Het enige dat je kan koesteren is de vreugde te weten dat dat allemaal niet zo is voor de weinigen die je goed kennen, appreciëren en waarderen. Dat heeft me trouwens geholpen om vele rancunes te verdragen.
Dus, kameraden, als je handelt, laat je dan eerder ter plekke vermoorden, je hoofd afhakken.
Maar ga nooit naar het strafkamp.”
Op een gegeven moment schreef Duval een brief naar Jean Grave, één van de patriarchen van het anarchisme, volgeling van Kropotkin en toekomstig ondertekenaar van het “Manifest van de Zestien”[3], om uitleg te vragen over de posities die de Franse anarchistische beweging in haar goedwillende officialiteit innam tegen Bonnot en zijn kameraden. Grave antwoordde dat hij, Duval, met zijn acties een slecht voorbeeld had gegeven en dat er omwille van zijn voorbeeld “een groot aantal pooiers de beweging waren binnengestroomd die zich op het anarchisme beriepen om hun eigen appétit te verantwoorden.”
Zoals je ziet, niets nieuws onder de zon.
Het is logisch dat degene die een kwantitatieve visie heeft op het anarchisme, niet niet bezorgd kan zijn over de vermenigvuldiging van directe aanvallen tegen de eigendom en de verantwoordelijken van de uitbuiting, of zelfs maar over het simpelweg voorstellen ervan.
Misschien is het gewaagd om te concluderen dat zulke anarchisten niet willen strijden en een possibilistische beheer[4] van de verhouding tot de staat voorstaan. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ook zij een conflictuele visie op het anarchist-zijn in een context waar de vijand, zoals altijd, doorgaat met onderdrukken en uitbuiten.
Maar ze geloven dat de strijd moet worden toevertrouwd aan grote klassebewegingen, aan brede componenten van de samenleving die in stilte lijden en ondergaan. En zolang deze bewegingen niet ontstaan, wachten ze af en beperken ze zich tot het uitdragen van kritische boodschappen en aansporingen om te wachten op het geschikte moment en de krachten zeker niet te verspillen met individuele revoltes en zinloze oprispingen.
Een groep kameraden die op hun eentje aan een eigen weg begint – zoals de “Panter” van Duval – en zich begeeft op het terrein van diefstal, brandstichting, sabotage, kortom, van vernietiging van de goederen van de onderdrukkers (en soms ook de personen), wordt vaak beschuldigd van een vlucht voorwaarts te nemen, een zijsprong die het doel op lange termijn, de revolutie van de grote massa’s die bewustgeworden ijveren voor hun definitieve ontvoogding, uit het oog verliest.
Omwille van totaal omgekeerde redenen zien de weinige kameraden die altijd bereid zijn tot onmiddellijke en directe aanvalsactie de andere kameraden (de pleitbezorgers van het afwachten en van de organisatie van de grote massa’s met het zicht op revolutie) niet als hun tegenstanders.
Meer nog, ze beschouwen het hele oeuvre van verduidelijking, propaganda, organisatie onder de uitgebuiten integendeel als een onontbeerlijk werk met positieve gevolgen. Want diefstal laat inderdaad wel toe om de eigendom aan te vallen, maar het is alles bij elkaar genomen niet meer dan een speldenprik in vergelijking met het indrukwekkend aantal adellijke hoofden dat je kan afmaaien in de loop van een goed gelukte volksopstand, hoe kort en beperkt die ook mag zijn.
Maar diefstal kan nu, morgen verwezenlijkt worden, ook met weinig kameraden. En met de buit van diefstal kan je de revolutionaire activiteit uitbreiden en ook de eigen bewegingsvrijheid en tijd ontrukken aan de gulzige uitbuitersintenties van degenen die in ruil voor consensus een loon aanbieden. De grote massaopstand daarentegen, de revolutie die de productieverhoudingen en -waarden subverteert, kan op zich laten wachten…
En niet alleen diefstal, maar ook destructieve aanval, sabotage, identificatie van een precies personage (díe figuur en niet een andere) of van eender welk personage dat behoort tot de overheersende klasse, ja, dat alles ligt zonder twijfel veel meer binnen handbereik. Dit staat niet in tegenstelling tot het oeuvre van andere kameraden die zich bezighouden met organisatie, propaganda op lange termijn, debatten, conferenties, bijeenkomsten, kranten, boeken en al die andere dingen waarmee men traditioneel of minder traditioneel het anarchisme verspreidt.
Duval ondersteunde de beweging, en de goeroe Jean Grave kon dat op het moment dat Duval naar Guyana gedeporteerd werd niet ontkennen. Bonnot en zijn kameraden onderhielden niet zulke banden met de beweging, het lijkt niet dat ze die direct ondersteunden.
Als ze de mogelijkheid hadden gehad om hun opzienbarende, maar uiteindelijk amper begonnen activiteit verder te zetten, dan zouden ze de beweging misschien ondersteund hebben en dan zou de brave Grave het niet gewaagd hebben om hen als “pooiers” af te schilderen.
Ik zeg misschien, want ik kan niet weten welke weg Bonnot en zijn kameraden zouden gekozen hebben. En eigenlijk kan ik ooit niet weten of de reden voor Graves veroordeling het gebrek aan ondersteuning was. Het is een feit dat er enkele jaren later, in de tijd dat Durruti en Ascaso de Encyclopédie van Faure[5] financierden, geen veroordelingen van die soort te horen vielen bij de beproefde kritische tongen van het Franse anarchisme. Wel integendeel. Amper een paar jaren later maakte de zaligmakende brandhaard van het Spaanse offer voor altijd een einde aan bezorgdheden van die trant. Hetzelfde gebeurde met Sabaté en Facerías. Hetzelfde zou ook vandaag kunnen gebeuren, maar aangezien ik niet beschik over hedendaags documentatiemateriaal, zwijg ik er maar over.
Het is ook mij overkomen om kritieken en gemene steken te horen over kameraden die hier en nu de eigendom aanvielen, en het ging niet alleen maar over mensen die bezorgd waren over de risico’s in hun eigen achtertuin, maar ook over mensen die de naald in een hooiberg zochten om niet betrokken te worden in operaties die té riskant waren voor hun konijnenhartjes.
Maar daarna, eens het gevaar geweken was, werd hun oordeel oecumenisch. De kameraden (sommigen waren ondertussen dood) werden gerehabiliteerd, hun praktijken bleken “interessant” te zijn geworden. En hier heb ik het alleen nog maar over de besten onder die critici.
Duval waarschuwde de kameraden voor het lot dat hen te wachten stond: ze zouden belasterd worden en hun daden zouden onbegrijpelijk blijven. Niets is meer waar. Het zou niet anders kunnen zijn.
Beeld jullie even samen met mij, wantrouwige lezers – ik hoop alleszins dat jullie dat zijn – een anarchistische kameraad in die werkt voor de gemeente, een andere die bankbediende is, een schoolmeester, een universiteitsprofessor, een gesyndiceerde arbeider of een werkloze die constant asiel krijgt bij zijn familie omdat hij geen vast werk vindt.
Beeld je, ik vraag het jullie, een vader in die gefascineerd is door de vrijheidslievende ideeën die het anarchisme propagandeert, erg mooie ideeën die het hart openzetten en het verstand ontwikkelen. Beeld je deze vader in – ten prooi aan dagelijkse problemen zoals hoe zijn kinderen op te voeden, de familie-eenheid te bewaren, een toekomst te geven aan zijn kinderen, de verlangens van zijn vrouw te bevredigen, genoeg te verdienen om van te leven. Duizenden kameraden leven in zulke snijdende contradicties. Ik heb de beste kameraden zien bezwijken onder het gewicht van de regelmaat en de heiligheid van behoeften. Op die manier worden de dromen ijl, vervagen de ideeën, overwint de gewoonte, vernietigen de bitterheid en de desillusie alle ideaal.
De anarchie blijft over als een leeg woord, gevuld met herinneringen, afgestorven dromen, slaapverwekkende lezingen, avonturen die doorheen een tussenpersoon beleefd worden. Wat gisteren nog rebellie, of op z’n minst verlangen was om de vijand aan te vallen en zich levend te voelen, is vandaag methodische berusting in een gedode visie van het eigen anarchist zijn geworden. En die berusting verwordt op lange termijn tot een oplettende en jaloerse waakhond van de limieten en grenzen. Hoe zou een gemeentebediende, een bankbediende of een schoolmeester niet in de war kunnen geraken tegenover de houding van een kameraad die in staat is om de eigendom van anderen te grijpen en te treffen?
Ik zeg niet dat de bediende, de bankbediende, de schoolmeester als anarchisten vóór de eigendom zouden zijn, helemaal niet. Ik zeg dat ze ertegen zijn, maar alleen maar in theorie. De uitschakeling van de eigendom moet volgens hen tegelijk met de komst van de sociale revolutie geschieden, dus in omstandigheden die het bestaan van eigendom de facto onmogelijk zouden maken.
Elke partiële aanval doet daarentegen niets anders dan de strijd tussen voor- en tegenstanders van de eigendom op tafel werpen. En aangezien zij (de gemeentebedienden, de bankbedienden, de schoolmeesters) zich tegenstanders van de eigendom voelen, doet het hen ongemakkelijk voelen. Ze worden op die manier uitgenodigd om zich af te vragen: “Maar als wij tegen de eigendom zijn, waarom blijven we dan hier? Waarom doen we niets om haar onmiddellijk aan te vallen?”
De boeken van de anarchie op zich hebben niemand ooit geleerd hoe de eigendom en de overheersing aan te vallen. Zeker, je haalt er belangrijke elementen uit die helpen om je ideeën te verduidelijken, die parcours van actie en reflectie suggereren. Maar ze volstaan niet.
Er is nog een ander element nodig. Er is het hart nodig, de beslissing, het engagement, de overstijging van een morele breuk die niet makkelijk te overstijgen valt. Wanneer de figuur van een Duval voor de ogen van onze schoolmeester, onze bankbediende of onze gemeentebediende voorbijkomt, dan raken ze onmiddellijk gefascineerd.
Maar het gaat over een plaatsvervangende fascinatie. Die figuur verpersoonlijkt alles wat ze zelf nooit hebben kunnen doen, alles wat ze zelf nooit zullen doen. En van rechtvaardiging van de eigen zwakheid naar laster van de kracht die ze niet niet kunnen bewonderen in de anderen, is het nog maar een kleine stap.
Ik wil hier niet alle aandacht vestigen op diefstal, sabotage, vernietiging van mensen en dingen waarin de overheersing zich verwezenlijkt. De anarchistische revolutie is heel wat complexer en veelzijdiger.
De kwestie wordt hier gesuggereerd door de figuur van Duval. Ik ben er dus niet over aan het praten omdat het daar wat steekt. De revolutionaire projecten van anarchisten kunnen zich simpelweg niet louter baseren op de vijf franken bijdrage waar Malatesta naar verwees in zijn bezorgdheid over de keuzes van zijn kameraden.
De beslissing om in kleine groepjes aan te vallen is op geen enkele manier superieur aan de strijd van degene die op een andere manier beweegt, die de anarchistische ideeën verspreidt door bijvoorbeeld een krant uit te brengen, die discussieert over specifieke problemen en die op alle mogelijke gelegenheden uitdiept, die deelneemt aan een hele reeks intermediaire strijden die geen einde lijken te kennen maar altijd de vonk kunnen geven voor insurrectionele feiten van bredere omvang.
Het gaat hier niet over miserabele kwesties van gradaties of verdiensten. Het probleem is net het omgekeerde. Vele polemieken die de anarchistische beweging altijd al in stukken hebben gekapt, veel van de laster waar Duval het over had, kwamen voort uit blinde veroordelingen van keuzes tot onmiddellijke aanval door kameraden die andere interventiestrategieën voorstonden.
Jean Grave, om een voorbeeld van lang geleden te geven, kon geen voorstander zijn van de zogenaamde “propaganda van de daad” (waar Duval zich als één van de eersten aan wijdde) omwille van zijn onderliggende visie op het anarchisme. Die visie gaat uit van een progressieve en ongelimiteerde opvoeding van de massa’s met het zicht op de glorierijke revolutionaire conclusie die van de ene dag op de andere de toekomstige wereld van de vrijheid vestigt.
Zeker, zijn visie, die volledig legitiem is, kan geen verantwoording zijn voor de laagheden tegen kameraden (bijvoorbeeld tegen Bonnot en zijn kameraden) die er een andere manier van handelen op nahielden. En hoeveel kameraden (die kiezen voor een andere vorm van anarchistische interventie in de werkelijkheid) zijn er vandaag wel niet die zich bezighouden met het zwartmaken en belasteren van de kameraden die vandaag zoals gisteren aandringen op de directe en onmiddellijke aanval tegen de mensen en dingen die verantwoordelijk zijn voor de uitbuiting? Ze zijn zeker legio.
Maar laten we ons beperken tot het probleem van diefstal.
Alles bij elkaar genomen kan de nood aan geld, die we allemaal hebben, op twee manieren opgelost worden: ofwel door te werken, ofwel door te stelen. Er bestaat ook een derde manier die ik hier per definitie uitsluit, namelijk rentenier of rijkgeboren zijn, aangezien zulke anarchisten niet lijken bestaan te hebben. En als er kameraden waren die zich in zo’n geval bevonden, dan hebben ze zich zo snel mogelijk ontdaan van wat het lot op hun schouders geladen had.
Zeker, er bestaat zeker wel één of andere industrieel die speelt met de misvatting een individualist te zijn en beweert anarchist te zijn omdat hij zijn “eigen boontjes” dopt. Maar daar gaat het over woorden, niet over substantie. Er bestaan dus maar twee wegen om aan het geld te geraken dat je nodig hebt om te leven. En je moet kiezen.
Het lijdt geen twijfel dat je een respectabele keuze maakt als je de weg van het werk kiest. Wie zichzelf verkoopt, doet dat altijd met de beste bedoelingen. Voor het eigen overleven, voor het overleven van je kinderen, van je familie. En op die onbetwistbare sokkel bouwt zich beetje bij beetje de hele sociale structuur van controle en repressie op. De primaire behoeften brengen de secundaire voort, van de behoefte aan brood ga je over tot de behoefte aan sociale status, aan erkenning van de eigen vaardigheid door anderen, van iemand te zijn. Huis, auto, vakantie, reizen, juwelen. Kleine dingen, voorzeker.
Welke anarchist zou zijn eigen kinderen het recht ontzeggen om een diploma te behalen ook al tonen alle kritische redeneringen aan dat zoiets boerenbedrog is? Waarom zou net zijn eigen zoon de pineut van dienst moeten zijn? Waarom zou net zijn kind niet kunnen slagen in de beklimming van de sociale hiërarchie ; het komt toch alleen aan het kind toe om dat te weigeren of te aanvaarden, en niet aan de keuzes van de vader? En daar wordt de cirkel gesloten.
De werker produceert de uitbuiting en de uitbuiting reproduceert de werker.
Het breken van de vicieuze cirkel wordt toevertrouwd aan externe elementen, vreemd aan de wil van het individu: crises van het kapitaal, oorlogen tussen de grootstaten, wereldwijde overstromingen, radioactieve paddestoelen. Bij gebrek aan dat alles: afwachten. De voorbereiding, verdorie, ja dat wel! Anarchisten bereiden zich voortdurend voor, voorbereiding en kritische uitdieping, lezen, altijd maar meer, altijd maar beter, en waarom niet, ook de extreemste en wildste teksten.
De diepgaande veranderingen in de productiestructuur hebben de rol van de werker gewijzigd. De tijden van Duval zijn ver weg. Vandaag is de werker zo mogelijk nog meer verantwoordelijk voor de uitbuiting dan in de tijd van Duval.
De veralgemeende ellende en onwetendheid gaven aanleiding tot een extreme nood aan werk. Die nood was zo prangend dat er geen tijd meer overbleef om na te denken: het was sterven of kruimels aanvaarden. Ondervoeding en ziekte lieten vaak geen andere keuze dan de onmiddellijke dood van ellende of de blinde en hopeloze rebellie.
Dat maakte dat men het werk en haar functie anders zag (en eigenlijk was het ook anders). De bevrijde samenleving van morgen kon gezien worden als de voortzetting van de samenleving van uitbuiting vandaag. Zeker, voortzetting in de (revolutionaire) breuk, maar toch voortzetting. De werker was trots op zijn eigen beroep. Duval was er trots op een smid te zijn, om met eigen handen harde materialen zoals ijzer en metaal te hanteren. Om onder de kameraden van Duval te blijven: Léauthier maakte er een erekwestie van de vijand met zijn eigen werkinstrument te treffen, een els (priem), terwijl Marpaux in de politierapporten beschreven werd als een “goede werker”.[6]
In substantie waren de zwaarst uitgebuite arbeiders, de extreme lagen van ellende die zich aan de werkgever verkochten, de overgrote meerderheid. De piramidale structuur van de erg gecentraliseerde productie was in handen van een klein aantal eigenaars, van een verwaarloosbare laag van bedrijfsleiders en zakenvenoten, maar steunde in feite op de ontelbare armoezaaiers die op straat gesmeten werden bij de minste wijziging van de marktwetten.
En hier moet een bedenking gemaakt worden die vaak veronachtzaamd wordt.
De revendicatieve strijden hebben het levensniveau van de werkers verhoogd. Ze tilden hen misschien niet op tot een niveau van algemeen welzijn, maar alleszins toch tot een niveau van voldoende financiële mogelijkheden. Tegelijkertijd veranderden de arbeidsomstandigheden en het leven in de fabriek.
Verbeteringen en verzekerings- en pensioenstelsels maakten de financiële en sociale toestand van de werker steviger. In plaats van dat dit zich vertaalde in een grotere bereidheid tot strijd, iets wat in de naïeve pretenties van de voorstanders van de arbeiders- en syndicale strijden bijna voor zeker aangenomen werd, betekende die het begin van een verzwakking. De transformaties van het post-industriële kapitalisme hebben de rest gedaan.
Maar laten we ons hier beperken tot dit grote probleem van de conflictuele verzwakking die volgde op de verhoging van het levensniveau van de werkers.
Op zich is dat heel begrijpelijk en heeft dat haar tegenhanger op bijna elk veld van de menselijke relaties. We zien onmiddellijk dat het over zuivere repressie gaat. Waarom blijft het dan ook vandaag nog zo moeilijk om dat te vatten? Omdat men de consequenties van de integratie van het individu in het productiesysteem niet wil zien. Vandaag produceert de werker iets dat hem, gezien de sectorisering van de economie, ontsnapt en dat hij dus niet begrijpt. Maar de herwerking van het geproduceerde object, de herwerking ervan in termen van sociaal symbool, wordt hem aangeboden als lag het binnen handbereik. Met andere woorden, de werker van vandaag is slechts in verwaarloosbare mate de smid die Duval was. Hij produceert bijvoorbeeld auto’s, maar ziet de materiële verwezenlijking ervan niet in zijn eigen handen. Computers, robots, gesynchroniseerde productiebanden, afstand, territoriaal verspreide opslag: dat alles ontneemt hem de directe visie op het geproduceerde ding. Dat ding wordt hem daarna dan aangesmeerd als consumptie-object doorheen het commerciële distributiesysteem, dat het ding omvormt tot symbool dat status kan geven, dus erkenning en bevestiging van het eigen succes.
De circulatie van objecten omgevormd tot symbolen, dus tot objecten waarvan de voormalige gebruikswaarde vervangen werd door een geheel van symbolische en marktwaarde – dat niet makkelijk te ontvlechten valt –, beperkt zich niet alleen tot het economische moment (consumptie en productie) maar betrekt de maatschappij in haar geheel erin, een maatschappij van symbolen en geïnduceerde behoeften. En aan hun noodzaak kan je je bijna niet meer onttrekken.
Op die manier is de werker, die langs de ene kant rijker is geworden, langs de andere kant armer geworden, een schakelaar in een fictieve circulatie van rijkdom die hem niet verrijkt maar hem net alsmaar meer ontwapent tegenover en medeplichtiger maakt aan de uitbuiters.
De rebellie van vandaag, en ook die van Duval, kan dus niet meer geschieden doorheen de positieve dimensie van arbeid. Er zullen geen kameraden meer zijn die in de rechtbank, wanneer ze hun diefstallen opeisen en wat ze verder nog beslist hebben om te doen, met de trots van weleer zullen zeggen dat alles hen ontnomen werd en dat ze dus het recht op “individuele toe-eigening” hebben in afwachting van de collectieve toe-eigening.
De aanval tegen de eigendom en tegen de verantwoordelijken van de uitbuiting, de sabotage, de vernietiging van wat onderdrukt kan niet langer groeien vanuit de onmogelijkheid om werk te vinden, maar zal alsmaar vaker ontstaan vanuit het bewust afzien van de illusoire beloftes van het werk.
Nu, de kritiek van arbeid is geen eenvoudig probleem en het zou goed zijn als de kameraden daar aandachtig mee zouden omspringen. Ik wijd er hier niet verder over uit aangezien dat elders al op een meer gedetailleerde manier is gedaan[7].
De beschouwingen die ik hier uitwerk over de repressieve omgeving waarin Duval terechtkwam na zijn veroordeling gaan over hetzelfde verband tussen een verbetering van de omstandigheden en een vermindering van de strijdvaardigheid.
Cayenne blijft in ons aller verbeelding nog steeds het toppunt van wreedheid. Wanneer we bij het lezen van een roman of misschien bij het zien van een film die ervaringen proberen reconstrueren, doet het ons huiveren. Ik heb me afgevraagd wat we in zulke omstandigheden hadden kunnen en weten doen. Ook diegenen onder ons die gevangenis en folter gekend hebben, op de manier die dagelijks brood geworden is in de wereld waarin we nu leven, blijven zich afvragen hoe we zouden gereageerd hebben in zulke omstandigheden van folter en gevangenschap als op de eilanden van Guyana.
Een oppervlakkig antwoord zou kunnen zijn dat ook wij daar, net zoals Duval en zijn kameraden, onze anarchistische trots in het gezicht van de cipiers zouden gespuwd hebben. Maar daar ben ik nog niet zo zeker van. Ik ben er niet zeker van, ten eerste als anarchist die de dingen kritisch probeert te bekijken; ten tweede als mens die té veel dingen, en té veel lelijke dingen heeft gezien om het hart van de mensen, het hart van mijn hedendaagse medemens, niet een beetje te kennen.
Het lijdt geen twijfel dat we zwakker zijn geworden. Allemaal, zonder uitzondering. De nivellering van de maatschappij waarin we leven heeft ons tot bemiddelaars en opportunisten gemaakt. Misschien niet zozeer op hypothetisch vlak, maar op het concrete vlak valt dat nog te bekijken. Ik heb kameraden gekend die de wereld wilden verorberen en na vijf of tien jaar gevangenis zag ik hen éénder welk compromis aanvaarden om uit die situatie te geraken. Begrijp me niet verkeerd, daar is niets vuil aan: geen verklikking of verraad van kameraden, niets van dat alles, gewoon een simpele instemming met de voorstellen van de staat. Wat willen onze vervolgers van vandaag eigenlijk van ons: een kleine verklaring, een gebaar van verslapping, wat zinnetjes op papier, niets meer. Waarom dat niet aanvaarden en uit de modder komen?
Het is een feit dat we allemaal zwakker geworden zijn. Allemaal. Hoe zouden we reageren op een staat die indien we niet tekenen, ons een jaar in ketens, op brood en water voorstelt, in tropische temperaturen en in een kelder opgesloten met ratten als enig gezelschap?
Het onmiddellijke (en oppervlakkige) antwoord zou zijn dat we in dat geval veel sneller zouden aanvaarden. Maar eigenlijk is dat niet zo. Zulk antwoord vat het probleem niet en doet mijn beschouwingen geen recht. Ik ben niet aan het zeggen dat hoe slechter de dingen gaan, hoe beter het de revolutionaire strijd vergaat, ik ben iets ingewikkelder aan het zeggen. De dingen kunnen niet verslechteren door de wellust van één of andere cipier uit de periferie. Dat kan gebeuren (persoonlijk heb ik dat verschillende keren meegemaakt), maar dat zijn uitzonderlijke gevallen. De omstandigheden waarin Duval belandde, beantwoordden aan een veelzijdige toestand van de wereld zoals die er toen uitzag: in de fabriek, in de familie, in het dagelijkse leven en dus ook in de gevangenissen en in de speciale regimes voor gedeporteerden.
Een gewelddadige en onverbiddelijke maatschappij, waar de bazen niets of bijna niets deden om hun bedoelingen te verbergen en waarnaar de uitvoerders van lage en hoge oeuvres van justitie bijgevolg handelden. Minder hypocrisie, minder keurig-zoals-het-hoort, minder gezever, minder assistentialisme, minder democratie. Degene die de eigendom aanviel, wist wat hem te wachten stond. Wie een anarchistisch pamflet uitdeelde, kon tot acht jaar dwangarbeid krijgen. En toch waren er kameraden die pamfletten verdeelden, die affiches plakten, en ze waren met velen, en ze hadden geen angst, en ze maakten geen berekeningen.
Beeld je in, ook vandaag plakken wij anarchisten affiches en delen we pamfletten uit, en praten we, en bekritiseren we en al de rest, maar welke concrete risico’s lopen we? Enkele maanden gevangenis in het slechtste geval. Als morgen de macht ineens beslist om dat soort anarchistische activiteiten te bestraffen met acht jaar dwangarbeid, hoeveel van ons zouden er dan nog voortdoen? Erg weinig, misschien zelfs niemand. En niet omdat, individueel genomen, wij kameraden van vandaag laffer en berekender zijn dan Duval, maar alleen omdat de veelzijdige toestand van de maatschappij een dergelijke zware bestraffing onlogisch maakt, dat die niet overeenstemt met de evolutie van onze gewoontes en dus ondenkbaar is. En zoals met alle ondenkbare dingen, kan je je die niet makkelijk voorstellen.
Langs de andere kant heeft de verbetering van de omstandigheden in de maatschappij ons, zoals ik al zei, zwakker gemaakt en dus ongeschikt voor een radicalisering van de strijd. Een verergering van die omstandigheden (zoals je kon zien in ex-Joegoslavië: de meest absolute barbarij stond plots aan de poorten van de beschaafde maatschappij) zou, als je de redenering doortrekt, ons dan weer ‘sterker’ maken om de strijd aan te gaan. Maar zolang die objectieve veranderingen niet gebeuren, laten we ons op het vlak van onze individuele vermogens om met een repressieve situatie om te gaan in het merendeel van de gevallen té makkelijk imponeren.
Het (schijnbare) keurig-zoals-het-hoort van de democratie heeft ons zwakker gemaakt. De slag is daardoor dieper doorgedrongen. We hebben duizend scrupules. De anarchisten, flinke mensen.
Duval en zijn kameraden waren niet zo. Die tijden waren té verschillend van de onze. Daarom riskeren we nu, zo vele jaren later, bij het lezen over hun acties om deze eenvoudigweg te bewonderen en basta. We riskeren ze om te vormen tot onthutsende verhalen.
Maar als we nog maar even de sluier van het democratisch bedrog opheffen, dan beseffen we dat de afstand tussen de macht en degenen die haar ondergaan dezelfde is gebleven.
Langs de ene kant de ingeslotenen, die nu bijna volledig in veiligheid zijn in hun middeleeuwse fortjes, alleen maar bereid om betere omstandigheden te versjacheren in ruil voor de voortzetting van de overheersing; langs de andere kant de uitgeslotenen, alsmaar meer ontwapend, alsmaar dommer. Onder de vele resultaten van de possibilistische strategie kunnen we rekenen dat ze het bekomen heeft om ons te ontraden om in de strijd alle mogelijke instrumenten, zonder onderscheid, te gebruiken.
Zo werden we tot gentlemen gemaakt die het gewend zijn om in assemblees te discussiëren en te debatteren, maar niet geschikt voor het messengevecht, een immer mogelijke dimensie van strijd tegen de onderdrukkers. Terwijl zij, onze lieve meesters van het keurig-zoals-het-hoort, ons op eender welk moment op de hoek van de straat kunnen opwachten met ratelende machinegeweren, ons met een gerust gemoed kunnen koudmaken of ons ergens in de kelders van een verafgelegen gevangenis kunnen folteren, ver van het daglicht, en dan onze dood officiëel wijten aan een hartstilstand.
Maar categoriën brengen uit zichzelf geen verandering voort. Ontelbaar zijn de miserabelen die gebukt gaan onder de uitbuiting zonder te rebelleren, die het weinige dat hen in ruil gegeven wordt aanvaarden, die dromen over een onmogelijke beklimming van de sociale ladder en die alsmaar verdersjokken op de weg van lijden en ondergaan.
Op dezelfde manier wachten ook de verkochten (die de macht met de kracht van hun arm of de finesses van hun verstand ondersteunen; flikken of tekenaars van de wonderdadige deugden van de overheersers van dienst) totdat de zaken verbeteren om op het einde van de rit een pensioen te bekomen.
Van de hoogste toppen waar het machtsspel tastbaar wordt, de toppen vol verantwoordelijkheid en smerigheid, tot de domste dienaar van de staat; en transversaal, van de laagste producent die lijdt onder het maken van iets dat hem nu onbegrijpelijk geworden is, tot het tussenliggende kaderlid dat zeker is van zichzelf en wiens miserabele welzijn gegarandeerd is, is niemand werkelijk tevreden met zijn eigen situatie.
Ook de belangrijke bureaucraat die geld en verantwoordelijkheden opstapelt, die een onaantastbare status bekomen heeft, is niet tevreden met zijn situatie. En dat verbindt hem op vreemde wijze met de meest miserabele uitgebuite die probeert te overleven. Maar bijna nooit rebelleert de ene, noch de andere. De eerste omwille van de schijnbaar gegronde redenen van de bekomen welstand, de tweede omwille van even schijnbaar gegronde redenen van ontevredenheid en ellende.
Maar kunnen welstand of ellende de mens werkelijk tevreden stellen? Of maakt de ellende de mens automatisch tot een rebel? Nee. Er is nog iets anders nodig. En wanneer dat iets anders er is, dan breekt de rebellie los.
Ellende op zich volstaat niet om een rebel te maken, net zoals welstand alleen trouwens niet volstaat om iemand tevreden te stellen met de eigen rol van geprivilegieerde uitbuiter.
Vaak brengt ellende andere ellende voort, en een verdere vertroebeling van het zelfbewustzijn, meer aanpassing en meer ondergaan, misschien zelfs het christelijk geloof in een betere wereld na de dood. Vaak, heel vaak, brengt welstand een verlangen naar meer overheersing, naar hogere sociale standen, naar accumulatie en erkenning door de anderen mee.
Maar dit zijn geen absolute modellen. Er zijn rebellen van verscheiden afkomst. Meer nog, vaak is ellende als motivatie voor het eigen instinct van revolte geen goed en zeker fundament.
De rebel schudt de situatie vanwaaruit hij vertrekt dooreen. Of dat nu ellende of welstand is, de rebel keert er zich tegen. En het is niet gezegd dat het makkelijker is om te strijden tegen ellende. Op dat vlak zijn er geen duidelijkheden, alle gemeenplaatsen uit het verleden hieromtrent zouden zonder ideologische geslotenheid moeten herzien worden.
Een nieuwe manier om het leven te zien (wat anders zou de rebellie zijn?) bouw je zeker niet op door de voorgaande manier kapot te slaan, maar door erin door te dringen, door schema’s en categorieën overhoop te halen, door voorbijgestreefde en valse opvattingen te bekritiseren, en dus door de eigen verlangens te doen trillen en ze te richten op het volledig andere, maar ook op het reeds gekende omdat die verlangens in de voorgaande dimensie volledig onaanvaardbaar geworden zijn.
Vaak bevindt de rebel zich in de tragische situatie van tegelijkertijd te begrijpen en niet te begrijpen wat er met hem aan het gebeuren is. Hij spreekt tegen en spreekt zichzelf tegen, hij gaat het nieuwe tegemoet, dus ook de vernietiging van het oude; hij blijft verliefd op beroeringen en herinneringen die toebehoren aan de oude wereld. Er bestaat geen rechte lijn die onomstotelijk vooruitgaat. Niets in ons sterft voor eens en voor altijd, niets krijgt definitief een nieuw leven. De rebel is nooit heilig in al zijn aspecten. Geen enkele rebellie verheft het leven boven alle mogelijke twijfel.
Er was een tijd waarin we met zovelen dachten dat de revolutie een misschien niet echt eenvoudig, maar toch alleszins rechtlijnig proces was. De avontuurlijksten onder ons schoven twijfels naar voren, maar eigenlijk bleven die twijfels marginale discours als je ze vergelijkt met een beweging die zich onstuitbaar leek uit te breiden. De ideologische grillen zijn net zoals verbitterde liefdes het meest onvermurwbaar. De lezing van de gebeurtenissen heeft echter rijpere bedenkingen voortgebracht.
Sommigen hebben de dodelijke betekenis van deze bedenkingen gevat en trokken zich ordentelijk terug door het aanbod van de macht te aanvaarden. In ruil voor wat miserabele kruimels zijn ze de kieren van de collaboratie gaan vullen.
Anderen hebben de vitale betekenis van zulke bedenkingen gevat en hebben hun eigen kritische horizon verruimd. Ze begonnen vertrekpunten uit te diepen die daarvoor ongefundeerd leken. Op die manier schuiven de nieuwe concepten de oude niet opzij (in het verlangen naar “het einde van de strijd” zit ook het opzijschuiven van wat reeds gebeurd is), maar halen die volledig door elkaar, maken ze anders en klaar om ontwikkeld te worden tot nieuwe concepten. Het leven zou een kleurloos, betekenisloos strafkamp zijn als je er niet in slaagt om het te lezen doorheen een voortzetting van ideeën en gevoelens.
We hebben eindelijk begrepen dat geen enkele revolutie het resultaat zal zijn van de som van bepaalde gebeurtenissen, of die nu individuele of veralgemeende sociale feiten zijn. De bestemming van de kwantitatieve visie is het genereren van omstandigheden voor een verdere groei, en zo tot in het oneindige. Er is geen limiet in die richting.
Zelfs als we dat begrepen hebben, weten we nog altijd niet welke concrete individuele radicale keuzes tot rebellie brengen. Waarom handelt een Duval zoals hij handelt? Uit ellende, temperament, anarchistische lectuur, omgang met middens waar revolutionaire stimulansen gisten, toeval? Wat brengt een rebel voort? We weten het niet. Hetgeen we af en toe kunnen aanduiden zijn de keuzes en gevolgen van deze keuzes, die we daarenboven alleen maar kunnen zien in de misvormende spiegel van de reconstructie.
Het hart, of beter gezegd, de gevoelens.
Maar kunnen gevoelens daarentegen ook element van orde, van omzichtigheid, kortom, van instemming zijn? Zonder twijfel. Er bestaat geen gelijkstelling tussen gevoelens en rebellie, want dat zou klinken als beweren dat om te rebelleren je de rede in slaap moet sussen. Verstand en bewustzijn, nadenken en studeren, kunnen belangrijke elementen van de revolutionaire actie zijn, die hier verstaan wordt als beginnende bij de individuele revolte, maar daar ook niet tot samengevat kan worden. Elke bedenking leidt tot een bewustwording: hoe meer we weten, hoe minder we ons kunnen verschuilen achter het excuus niet te weten.
Maar niet elke bewustwording leidt automatisch tot het breken van het evenwicht, tot de dimensie van de aanval. Vaak maken het bewustzijn, het denken de actie zwaarder; maken ze de ontwikkeling ervan niet gemakkelijker. Op andere momenten gebeurt het tegenovergestelde, maar hoe kan je je daarin oriënteren?
Er bestaat geen algemene regel en evenmin een voldoende begrijpbare tendens. Het vaakst zijn het niet de geschade belangen die aanzetten tot rebellie, maar wel de beledigde waardigheid. En voor het antwoord op de onderdrukker, een antwoord dat dan aanval wordt in de loop van de rijping ervan, is maar weinig nodig.
De slavernij van één enkele mens op aarde is mijn slavernij omdat ik omwille van zijn lijden nooit vrij kan zijn. Zoals je ziet, gaan we hier ver voorbij de eenvoudige eis. Alleen door een metafoor die de inhoud loochent kan je een verdediging van de eigen belangen (bijvoorbeeld in een vakbondsdiscours) zien als een strijd tegen belediging van de waardigheid. Zeker, de wegen van de revolte zijn slingerpaden, maar ze vertonen wel analogieën.
Duval rijpte door de actie ten midden van de ellende en de moeilijkheid van het leven, maar ook door de theoretische uitdieping, de discussie, de volksassemblees. Daarna, op een consequente manier, dacht hij na over wat hem te doen stond. Hij verschafte zich de middelen om te handelen (eerst en vooral geld) en viel de vijand aan. Wanneer je overtuigd bent van wat je doet, wordt alles uiterst eenvoudig. Dan kan niets je nog tegenhouden. Eens je de eenheid van theorie en actie verwezenlijkt hebt, kan die niet makkelijk gebroken worden.
Elders het gezever, het afwegen, het afwachten.
Alfredo M. Bonanno
Deze tekst werd gepubliceerd als inleiding tot Clément Duval, Memorie autobiografiche, Arkiviu-bibrioteka “T. Serra”, Guasila, 1996. De tekst werd daarna opgenomen in Alfredo M. Bonanno, A mano armata, 2de uitgave, Edizione Anarchismo, Trieste, 2009.
[1] Vittorio Pini (+-1860 – 1903). Nadat Pini in de jaren 1870 had deelgenomen aan de activiteiten van de internationalisten in Italië, emigreert hij in 1886 naar Frankrijk. Met andere anarchistische kameraden vormt hij een anarchistische groep (« De onverzettelijken van Londen en Parijs », « De landlopers van Parijs », de « Rebellen van Saint-Denis » of nog « De groep van de onvindbaren »). De groep wijdt zich ondermeer aan onteigeningen en doet een hele reeks stoutmoedige inbraken bij de machtigen der aarde. De buit wordt grotendeels gebruikt om anarchistische kranten te financieren zoals « Il Ciclone » (1887) en « Il Pugnale » (1889). De groep richtte ook een drukkerij op. In 1888 wordt Pini door de Italiaanse Ambassade beschuldigd van verschillende acties: het neersteken van een agent van de Italiaanse regering, inbraken, vervaardiging van explosieven en het opzetten van een plan om een Italiaanse generaal te vermoorden. Pini zou ook mee aan de basis liggen van de « La Cloche de Bois », een groep die kameraden die in moeilijkheden zaten hielp om discreet te verhuizen wanneer ze hun huur niet meer konden betalen. Italiaanse socialisten beschuldigen hem er daarenboven van op de loonlijst van de politie te staan. Op 13 februari 1889 trekt hij samen met Luigi Parmeggiani naar Italië om één van de twee lasterende socialisten neer te steken in Mirandola. Drie dagen later probeert de politie hen te arresteren, maar de kameraden schieten terug en kunnen vluchten naar Frankrijk. Op 18 juni 1889 wordt hij na verklikking gearresteerd, samen met de kameraden Placide Schuppe, zijn broer, Maria Schoenen en de vriendin van zijn broer. Tijdens het proces van 4 november 1889 probeert Pini zijn veronderstelde medeplichtigen te ontlasten en eist zijn inbraken op: « Wees er gerust van, ik krijg geen schaamrood van jullie beschuldigingen en haal er een zacht plezier uit door jullie dief te worden genoemd. » Pini wordt veroordeeld tot 20 jaar dwangarbeid in Guyana. In 1898 ontsnapt hij, maar wordt later terug gepakt in Suriname. In 1903 sterft Pini in Guyana.
Auguste Vaillant (1861-1894) wierp op 9 december 1893 een zware bom in het Franse Parlement tijdens een zitting van de afgevaardigden. Vijftig mensen raken gewond, waaronder Vaillant zelf. Vaillant wilde ondermeer de executie van Ravachol wreken. Tijdens de rechtszitting verklaart hij « Heren, binnen enkele minuten gaan jullie mij treffen, maar ondanks jullie verdict zal ik op z’n minst tevreden zijn de huidige maatschappij verwond te hebben, deze verdoemde maatschappij waar we één man zinloos zien uitgeven waarmee duizenden families kunnen gevoed worden, deze schandelijke maatschappij die aan enkele individuen toelaat om de sociale rijkdommen toe te eigenen. Moe om dit leven van lijden en lafheid te leiden heb ik deze bom gebracht naar de eerste verantwoordelijken voor het sociale lijden. » Hij wordt ter dood veroordeeld en sterft op 5 februari 1894 door de guillotine. Op 24 juni 1894 neemt Sante Geronimo Caserio, een Italiaanse anarchist, wraak door de president van de Franse Republiek, Sadi Carnot, dood te steken in Lyon.
[2] Clément Duval schreef zijn memoires, Moi, Clement Duval, bagnard et anarchiste met de hulp van de anarchist Luigi Galeani. Een eerste, Italiaanse uitgave werd gepubliceerd door L’Adanuta dei Refrattari (New York), enkele vertaalde uittreksels verschenen in l’Endehors in Frankrijk. Het moet gezegd worden dat Galeani er niet voor terugschrok om wat dingen te “herschrijven”, passages weg te laten etc.
[3] Jean Grave (1854-1939) was een belangrijk schrijver en protagonist van de Franse anarchistische beweging. Hij lag aan de basis van het tijdschrift Les Temps Nouveaux dat meer dan 900 nummers uitbracht. Hij was een doctrinair verdediger van het libertaire communisme en kon individualisten, illegalisten en autonome anarchisten niet verdragen. Hij verspreidde zelfs het valse gerucht dat de anarchist en individualist Albert Libertad een politie-informant was. Jean Grave ondertekende het “Manifest van de Zestien” waarmee verschillende anarchisten die al lang actief waren (zoals bijvoorbeeld Kropotkin) hun steun toezegden aan de regeringen die vochten tegen Duitsland in de Eerste Wereldoorlog.
[4] Possibilisme is de politieke idee en strategie die het uiteindelijke doel opsplitst in verschillende etappes (stapje per stapje) en in die zin zowat synoniem is voor reformisme.
[5] Buenaventura Durruti (1896-1936) en Francisco Ascaso (1901-1936), twee bekende Spaanse anarchisten, vormden in de jaren ’20 de groep Los Solidarios, een aanvalsgroep die vele aanslagen ondernam. In juni 1923 vermoordde Los Solidarios de kardinaal Soldevilla die één van de belangrijkste financiële ondersteuners van de zogenaamde pistoleros was, tuig dat door het Spaanse patronaat betaald werd om arbeidersverzet te breken door strijders te verwonden en vermoorden. Na de aanslag vluchtten Durruti, Ascaco en Jover naar Zuid-Amerika, en in Argentinië nemen ze deel aan een hele reeks bankovervallen om de beweging te financieren. Ze keren clandestien terug naar Frankrijk waar ze op 25 juni 1926 worden aangehouden. Ze worden veroordeeld tot een gevangenisstraf en het land uitgewezen. Verschillende Europese landen waaronder Zwitserland en België doen daarna hetzelfde met de drie kameraden. Daarna keren ze terug naar Spanje om de anarchistische strijd daar voort te zetten.
De Encyclopédie anachiste was een project van Faure tussen 1925 en 1934. Alleen het eerste deel, 2893 pagina’s in vier volumes, een anarchistisch ‘woordenboek’, wordt ook werkelijk uitgegeven. Honderden anarchisten van alle strekkingen werken eraan mee.
[6] Léon-Jules Léauthier (? – 1894) was een jonge anarchistische schoenmaker die in 1894 besliste om de eerste bourgeois die zijn pad kruiste te vermoorden. “Ik zal geen onschuldige treffen wanneer ik de eerste bourgeois die ik tegenkom aanval.” In een restaurant kiest hij een gedecoreerde klant uit (die blijkt een Servisch minister te zijn) en vermoordt hem met een priem; Hij wordt veroordeeld tot levenslange dwangarbeid en sterft in 1894 tijdens de revolte op de Îles du Salut in Guyana.
Edouard Marpeaux (1866-1894) nam als anarchist deel aan de “Ligue des anti-patriotes” in Parijs en aan de onteigenaarsgroep rond Pini en verwezenlijkte verschillende onteigeningen. Op 17 november 1893, toen hij de post ging afhalen, probeerde hij te ontkomen aan een politievalstrik door een agent dood te steken. Hij wordt alsnog gearresteerd en op 28 februari 1894 veroordeeld tot levenslange dwangarbeid. Hij sterft enkele maanden later, op 23 oktober 1894, tijdens de opstand op de Îles du Salut in Guyana.
[7] Alfredo M. Bonanno, Laten we het werk vernietigen, laten we de economie vernietigen, Typemachine, Gent, 2007, of in Salto, nummer 2, november 2012 onder dezelfde titel.