Enkele bedenkingen na de strijd tegen de bouw van een nieuw gesloten centrum

Tijdens een periode van discussie die volgde op het uitdoven van de strijd tegen de bouw van het nieuwe gesloten centrum te Steenokkerzeel (nabij Brussel), maakte er iemand een opmerkelijke vaststelling: “Alles wat we ooit proberen, zal problemen veroorzaken. En dat is geen probleem.”

Een probleemloze of gemakkelijke strijd is voor altijd onbestaande, A+B zal nooit gelijkstaan aan revolutie. Tobben over “het perfecte” om zich mee bezig te houden is vaak verlammend, achter elke gedachte kan je opnieuw vraagtekens plaatsen. Tot je verdwaalt in het doolhof. Laat het duidelijk zijn: er is geen “perfecte” actie die alles in zich draagt en ontoombare percussies kent, die ons plotsklaps naar de opstand brengt, noch een “perfecte” strijd die ons vanuit de postmoderne verdwazing rechtstreeks naar de sociale revolutie voert. Maar dit in achting genomen, belet het er ons in geen geval van om na te denken. Stoppen met nadenken, stoppen met discussiëren, net als stoppen met handelen, kan er enkel voor zorgen dat we opnieuw verliezen wat we veroverd hadden. En dus denken we na, over strijden uit het verleden, over een project voor de toekomst, over nieuwe uitdagingen die onze verschillende activiteiten met elkaar verbinden in een strijd. Om het sporadische te overstijgen, het gefladder op losse grond en te proberen een opstandig project te ontwikkelen. Niets biedt ons ook maar enige garantie te slagen, tot concrete resultaten te komen. Maar het daagt uit, en is de moeite waard om te proberen, te leven. En dus strekken we onze armen uit.

Waarom een specifieke strijd? Waarom specifiek díe strijd?

De keuze om een specifieke strijd aan te vangen tegen de bouw van een nieuw gesloten centrum (deportatiekamp) te Steenokkerzeel was gebaseerd op een analyse van de sociale context, net als het een doorvoeren was van ervaringen die doorheen de jaren waren opgedaan rond het thema van papieren, kampen en grenzen (van solidariteit en steun, tot sporadische interventies en het uittekenen van het geheel aan elementen dat samen de deportatiemachine vormt). Na enkele jaren van kerkbezettingen en betogingen van (collectieven van) mensen zonder papieren om een algemene regularisatie te bekomen1, besliste de staat om aan te vangen met de bouw van een nieuw deportatiekamp (het eerste nieuwe kamp sinds ettelijke jaren) terwijl de beweging van mensen zonder papieren halt hield na de nodige repressie (deportatie van fervente strijders, ontruimingen, de kardinaal die een oproep doet aan zijn priesters om geen mensen zonder papieren meer toe te laten in de kerken en parochiecentra, hardere aanpak van betogingen,…) en met de belofte van een regularisatie.

Gezien er rondom deze thematieken altijd frictie is geweest (we denken hierbij o.a. ook aan het tumult rondom het Collectief tegen Uitwijzingen en de moord op Sémira Adamu), en de strijd voor regularisatie op zijn einde was gekomen, werd de situatie opportuun geacht om onze inhoud in het leeggelopen veld op tafel te leggen, om de strijd aan te vatten vanuit onze bases, om een ons eigen strijdvoorstel te lanceren. Daar komt nog eens bij dat de Belgische staat al ettelijke jaren geplaagd wordt door een golf van opstanden en ontsnappingen, zowel in de gevangenissen als de gesloten centra voor mensen zonder papieren. Hier rond werd de jaren voordien een heel strijdparcours afgelegd. In het nieuwe kamp te Steenokkerzeel zouden de gevangenen aan een geïsoleerder regime onderworpen worden, een instrument te meer voor de staat om de revolte binnen de bestaande centra te breken. En een reden te meer voor ons om ertegen te strijden.

De specifieke keuze voor een specifieke strijd tegen dit specifieke kamp was eigenlijk erg logisch. Enerzijds bestond het verlangen om een strijd op te bouwen vanuit onze basissen (tegen alle papieren en staten, net als het voorstel van de directe actie en de aanval tegen alle radertjes van de hele deportatiemachine), een strijd die voorbij de punctualiteit van interventies en reacties op externe factoren (bijvoorbeeld razzia’s) gaat, het schrijven van een bewust parcours, een specifieke strijd dus. Anderzijds lag de specifieke keuze voor het thema voor de hand: jaren van sociale conflictualiteit rondom de thematieken, net als jaren van ervaringen, discussies, kennis. En tot slot zou dit specifieke nieuwe kamp een wapen in handen van de staat zijn om de revolte binnen in de kampen neer te drukken. Vandaar.

Een problematiek die verschillende keren is opgedoken tijdens deze strijdervaring, en erna, is er een typische van deze tijd, namelijk die van het kiezen van een specifieke thematiek. Waarom deze, en geen andere(n). Eerst en vooral is het belangrijk te benadrukken dat er geen anarchistische meetlat bestaat die aangeeft welke onderdrukking “belangrijker” of “urgenter” is om tegen te strijden dan een andere. Simpelweg omdat we strijden tegen onderdrukking zonder meer, welke uiterlijke vorm deze ook mag aannemen. Met andere woorden: gezien alle onderdrukking evenveel nood heeft aan strijd, hoe ons dan oriënteren?

Waarop een keuze baseren? Als opstandige anarchisten willen we de onderdrukking die ons leven en dat van zovele andere verziekt uit de weg te ruimen. Dit lijkt enkel mogelijk doorheen een sociale omwenteling, samen met anderen dus. Het is daarom dat we een vergrootglas leggen op de kaart van de sociale situatie waarin we leven, en op zoek gaan naar de ruimtes waar er frictie is, conflictualiteit. We bekijken de sociale vraagstukken van het heden, en vragen ons af waar we als anarchisten zouden kunnen tussenbeide komen. Als er ergens al een opening is geslagen doorheen revolte, als er ergens zaken op lossere schroeven staan, maakt dit het voor ons eenvoudiger om in dialectiek te treden met anderen en af en toe een koevoet te gebruiken.

Er zijn ook vormen van revolte die men minder vlug waarneemt, vaak omdat ze op een individuelere manier plaatsvinden, en ook niet alle revoltes hebben ons iets te bieden. Een opstandig project betekent noch de verheerlijking van eender welke rel zoals bijvoorbeeld die geïnspireerd door religie of verkiezingen, noch de onderwaardering van individuele rebellie zoals bijvoorbeeld die van een vrouw die haar ketens doorzaagt en ontsnapt vanuit de gevangenis die haar relatie is. Bijvoorbeeld. Wanneer we te weten komen dat bepaalde rellen in de gevangenis de koran als basis hebben, dan maakt dit ons eerder droevig (de leugens van de religie verzieken de geest), terwijl het nieuws van een ontsnapping (een individuele daad van revolte) altijd een glimlach op ons gezicht zal toveren. Daarentegen, het nieuws van een opstand in solidariteit met andere gevangenen (zoals in 2009 gebeurde toen zowel jongeren in Anderlecht als gevangenen in Andenne in opstand kwamen in solidariteit met gevangenen van Vorst die gefolterd werden door de politie die de taak van de – weer eens – stakende cipiers overnam), of een ontsnapping waar de deuren voor alle gevangenen worden opengezet (zoals enkele jaren geleden gebeurde in Dendermonde) bevatten dat bloedmooie extra, die ethiek die in staat is om naast zichzelf ook de anderen in overweging te nemen, die een hand reikt aan de ander, als een uitnodiging tot revolte.

We gaan enkele stappen terug. Het is mogelijk om een strijd aan te vangen op eender welk domein, en het is waar dat er geen strijd rond zal bestaan als niemand ermee begint. Maar wij bekijken het op een andere manier. Als we ons in eenzelfde ruimte bevinden en discussiëren over welk strijddomein we willen openen of uitdiepen, dan denken we na over perspectieven. Het zijn niet zozeer smaken en goesting die de uitkomst van de zoektocht naar een strijdperspectief in de sociale ruimte bepalen. Het is eerder de hypothese dat we op dit domein in communicatie kunnen treden met anderen, de hypothese dat breuken slaan op dit domein meer in het honderd zou kunnen doen lopen, dan op een ander domein (en dit zonder te zeggen dat andere strijddomeinen “irrelevant” zouden zijn).

Het is een sociaal en (belangrijk) opstandig perspectief, wat wil zeggen dat het niet de miserie is die ons boeit in deze wereld, maar de droom van wat ze zou kunnen beëindigen, en dit niet enkel in het persoonlijke leven, maar in dat van éénieder. Positief gesteld: de gedachte aan wat er mogelijk zou kunnen zijn wanneer we vrijheid veroveren is opwindend. In dit deel van de wereld zijn we ver verwijderd van die droom. Los van het feit dat iedereen maar naar zijn eigen navel zit te staren, ontbreekt het ook nog eens aan moed. Maar doorheen de geschiedenis zijn er altijd mensen geweest die de droom van de verovering van vrijheid in leven hebben gehouden en nagedacht hebben over manieren om haar te raken. De opstand is er hier één van. Als opstandige anarchisten vragen we ons af hoe de opstand er vandaag zou kunnen uitzien.

Concreter: neem het voorbeeld van de gevangenis. Ik vind de thematiek van de gevangenis alles behalve opwindend, noch strijd ik er tegen omwille van de persoonlijke ervaringen die ik ermee heb. De gedachte aan gevangenis maakt me niet kwader dan die aan patriarchaat of psychiatrie en emotionele wanhoop. Maar het specifieke thema van de gevangenis in onze context lijkt me belangrijk, niet enkel omdat er zoveel leed mee gepaard gaat (leed is overal te vinden), maar omdat het een geschiedenis van ervaringen op het terrein heeft, net als het een bijzonder bewogen thematiek is. De gevangenis is een sociaal vraagstuk in de Belgische context; de aankondiging van het grootste gevangenisbouwproject van de Belgische geschiedenis volgt op bijzonder tumultueuze jaren van rellen, opstanden, cipierstakingen, overbevolking, ontsnappingen… Net als de relatie tussen de gevangenis en de wijken in bepaalde steden een reële relatie is, niet enkel omwille van het lijden dat de gevangenis veroorzaakt in de vele levens in die wijken, maar eveneens omdat beide ruimtes op elkaar lijken: we zitten als sardines in een gecontroleerd blik. De thematiek van de gevangenis is dus overal tastbaar. Maar naast een gelijkaardige ruimtelijkheid is er ook het rebellerende karakter dat beiden verbindt. Beide ruimtes lijken besmet met het virus van de rebellie dat als een koortsblaas is: hoewel het soms niet tot uiting komt, blijft het altijd latent aanwezig en wanneer de omstandigheden er naar zijn, breekt het open in zijn volle geweld. Al deze gegevenheden zijn voor ons elementen waarmee wij in dialectiek kunnen treden en een parcours kunnen aanvangen dat de opstandigheid in alle facetten van het leven bemoedigt, zuurstof biedt, inbeeldbaar maakt. En daarbij mogen we niet vergeten dat de religieuze en de politieke haviken altijd op de loer liggen om ontevredenheid te gebruiken voor hun onderdrukkende doelen.

Opgelet: met al deze reflecties (gegroeid doorheen jaren van discussie) in het achterhoofd beletten mijn redenen om te strijden me er in geen geval van om een deel van het parcours met anderen te delen, anarchisten of niet. Als iemands voornaamste reden om tegen de gevangenis te zijn het feit is dat haar partner erin opgesloten zit, en ze de hopeloosheid van de situatie wil doorbreken door de strijd aan te vatten, dan is ze welkom. Net als iemand die niet persé van opstand droomt, maar de gevangenis wel een gruwelijkheid vindt. Ik ga dus niet wachten tot iedereen anarchist is voor ik samen met hen de strijd aanga op een radicale manier.

Van verspreiding van vijandigheid tot opstand

Het strijdvoorstel tegen de bouw van het nieuwe kamp te Steenokkerzeel, was ervoor te zorgen dat het een sociaal probleem ging worden. Een probleem betekent dat het moeilijk zou worden voor zij die het bouwden en allen die eraan collaboreerden om de bouw verder te zetten, een sociaal probleem betekent een probleem dat gecreëerd wordt in de sociale ruimte en dus niet binnen de grenzen van een milieu of beweging. Als we terugkijken naar die tijd, zien we verschillende invullingen van deze strijd: we zien een grote agitatie rondom het thema, pogingen om met verschillende mensen samen te zitten, verstoringen van de normaliteit, een reeks aanvallen tegen verantwoordelijken, discussies over de thematiek in verschillende steden en landen,… Een breed palet aan initiatieven, een bewogen tijd die veel verspreide aanvallen heeft gekend. Een betrokkenheid van een groot aantal mensen, hoeveel zullen we nooit weten.

Als we dan de vraag willen stellen wat deze strijd nu eigenlijk “bereikt” heeft, is dat eerder dan de vertraging van een jaar en een half die de werf opliep en de euro’s schade die collaborerende bedrijven opliepen, de ruimte die deze strijd geopend heeft. Een zekere sociale ruimte (hoe minimaal ook) waarbinnen men op een offensieve, niet gemediëerde en niet gecentraliseerde manier de strijd aangaat tegen een wereld vol kampen. Geen lobbywerk, maar aanval; geen opgesmukte politiekerstaal, maar het rauw poëtische dialect van de revolte; geen onderhandelingen of uitvoering van “politieke druk”, maar solidariteit en communicatie tussen rebellen en revolutionairen doorheen directe actie. Echter, elke ruimte die opengebroken wordt kan later ook weer opgevuld worden met halfgare ideeën, tot alles opnieuw vervaagt en de opening gevuld is met meer hervormingsgezinde visies op strijd. De nood aan openingen die dieper gaan dringt zich op, scheuren die moeilijker herstelbaar zijn, die de opening zijn voor meer, veel meer. Na opstandigheid, is er nood aan opstand.

Maar hoe komen we daar? Agitatie, samenkomsten, verstoringen van de normaliteit, aanvallen tegen verantwoordelijken en structuren zijn altijd absoluut noodzakelijk, want vanuit een verlamde situatie is het onmogelijk om tot opstand te komen. En dat alles heeft ook zijn waarde op zich. Maar het is niet voldoende. En dus is het nodig om te discussiëren over welke bressen we ons kunnen inbeelden die dieper gaan en langer duren. De mislukte betoging op 1 oktober 2010 had zo’n bres kunnen zijn. Geen opstand, maar een startschot voor uitdijende rellen. Honderden mensen die samenkomen op een oproep tegen alle grenzen, tegen alle kampen en gevangenissen, tegen elke staat, en dit in een stad waar de gemoederen altijd gespannen zijn, waar tienduizenden pamfletten uitgedeeld werden die de betoging aankondigden, net alles er duizenden affiches geplakt werden en uitgehangen werden (cafés, winkels,…). Het hing in de lucht, maar we waren er niet klaar voor, en de massale aanwezigheid van politie en hun repressieve aanpak van initiatieven eerder in de week heeft hier geen deugd aan gedaan. De kater over hetgeen waarheen gewerkt is geweest om het mogelijk te maken door de vingers te zien glippen is enorm. Desalniettemin stelt het ons achteraf wel in staat iets in te beelden, dat dieper had kunnen slaan dan wat we al gekend hebben. Het geeft een aanzet om bijvoorbeeld in te beelden wat er op het terrein van een stad mogelijk kan zijn, en wat niet. Misschien ligt een concentratie van personen die zich dan frontaal moeten meten aan een uitgebreide politiemacht (momenteel) buiten onze mogelijkheden, en biedt het perspectief van de verspreide opstandigheid ons meer. Het sluit nauwer aan bij de manier waarop het sociaal conflict zich vandaag uitdrukt in onze omgeving, net als bij onze keuze voor decentralisatie, informaliteit en affiniteit.

Hier duiken de vragen op: waarom sprongen maken als we de sociale gevolgen van wat we doen en zeggen nauwelijks waarnemen? Waarom alles op het spel zetten als de wereld rondom ons maar erg weinig stappen zet richting revolutionaire strijd?

Het debat hieromtrent wordt vaak een beetje idioot gemaakt, twee posities kristalliseren zich: zij die geloven in de absoluutheid van “de wil”, een “alles is altijd mogelijk”, en zij die hun verwachtingen te zeer in “de anderen” leggen, een “iedereen moet mee zijn”. Of nog: zij die overal revolte zien, en zij die teleurgesteld worden en vooral onderwerping waarnemen.

Laat het duidelijk zijn: moest de wereld niet zodanig doorspekt zijn van onderwerping, zouden we niet voortdurend over revolte spreken. Spreken over revolte is agiteren tot revolte, is een echo geven aan daden van revolte. Revolte is een noodzaak, zonder revolte komen we nergens. Maar ze is eveneens slechts het begin. Als gerevolteerde rebellen, die ook nog eens anarchisten zijn, willen we méér dan een leven in revolte. Vandaar het strijdproject, of anders genoemd: de projectualiteit. Er zit een logica in: hetzij men zich volledig terugtrekt van deze wereld (maar waarheen zal men gaan?), zal men blijven botsen, en zich blijven pijn doen aan de wereld. Onderdrukking verdwijnt niet doorheen revolte alleen, het komt zich steeds opnieuw opdringen in het leven, in dat van jezelf, dat van mensen dichtbij, dat van mensen ver weg. Vandaar de nood aan méér. Nu kunnen we nog zeggen dat het er allemaal niet toe doet als de mensen willen leven als schapen en wolven, en daar komt het ideaal: de strijd voor een ideaal, dat van vrijheid. Omdat dat is waarnaar we verlangen èn wat er nodig is. En dat vrijheid niet iets is dat op zich bestaat, maar altijd iets is om te ontdekken en te veroveren, om te leren en te experimenteren. Hiervoor is er nood aan medeplichtigen.

Het is niet omdat we maar met weinig anarchisten zijn dat dit ons moet tegenhouden om de strijd aan te vatten. We denken niet dat we eerst met velen zoals ons moeten zijn en dan pas kunnen beginnen. Eerder wensen we het accent te leggen op de communicatie tussen rebellen, doorheen woorden en daden. Wij zijn niet de redders van de wereld. Wij zijn anarchisten, geven schoppen aan de onderworpenheid, omhelzen de daden van revolte en worden warm van de solidaire woorden. Daar waar een mens zijn ketens afwerpt is onze thuis, daar waar een mens een ander aanport tot revolte ons ideaal. Dit is onze relatie tot de anderen, het is een relatie van solidariteit in de opstand, en dat is waarnaar we zoeken, de richting die het kloppen van ons hart aangeeft.

En dus denken we niet dat we eerst met velen moeten zijn voordat we een bepaalde sprong gaan wagen. We hebben nooit gevraagd aan de hele wereld om zich achter onze vlag te scharen, wel dat ze beslissen waar ze staan en hiernaar handelen. Wat wij willen is dat de sprongen die wij maken in communicatie met de daden van andere revolterenden (die niet zijn zoals ons) weer een beetje meer ruimte openbreken in een perspectief van een veralgemening van de revolte, of de opstand. Ook al vraagt het veel moed en vinden we niet altijd de juiste woorden op het gepaste moment, proberen we de anderen niet wijs te maken dat we sociaal aanvaarde ideeën hebben, want dit is niet zo: onze ideeën zijn momenteel volkomen sociaal onaanvaardbaar. Gezien de huidige stand van zaken, denken we ook niet dat er overal vrijheidslievende mensen rondlopen, maar we trekken ons niet verbitterd terug wanneer we vaststellen dat “de mensen” geen anarchisten zijn. Net als we niet cynisch worden van de huidige ramp en enkel nog de smerigheid waarnemen, of ons uiteindelijk gaan tevreden stellen met een vriendelijk woord. Onze taal is die van de solidariteit in de opstand, die van de vrijheid, van de aanval. Het is met die woorden dat we trachten te spreken, in onze lokalen net als op straat. En we denken dat het mogelijk is om een strijd te delen met anderen, maar misschien niet op die ene manier die iedereen zich hierbij inbeeldt: allemaal samen achter dezelfde vlag.

De sociale conflictualiteit is misschien niet altijd even zichtbaar voor het oog, maar haar uitingen zijn permanent aanwezig en ze voeden elkaar. Net als rellen in de wijken tijdens de strijd tegen het nieuwe kamp impulsen waren om nog vermeteler door te gaan, geeft een opstand in een gevangenis moed aan andere gevangenen en kenden de opstanden aan de andere kant van de Mediterrane zee echo’s overal ter wereld. Als we ons eigen parcours beschouwen als een parcours in communicatie met dat van andere rebellen, moeten we ook leren om op een andere manier een evaluatie maken van onze inspanningen. Het kan niet zijn dat we ons teleurgesteld terugtrekken wanneer er geen massa mensen de straten op trekt samen met ons, of wanneer we de typische tekenen van een bepaald model van conflictualiteit niet waarnemen. De wereld waarin we leven barst van conflictualiteit, en wij maken er deel van uit. De vraag is niet hoe we iedereen bij ons kunnen krijgen, maar hoe we ons autonoom parcours kunnen voortzetten en de dialoog met de anderen kunnen verdiepen.

Autonome parcours en permanente discussie

Opstand en als anarchisten op zoek gaan naar manieren om die mogelijk te maken, is niet hetzelfde als het uittekenen van een masterplan dat moet leiden naar opstand en op zoek gaat naar vee om het uit te voeren. Noch kan het hier gaan over een meute die zich aansluit bij een aan de gang zijnd initiatief en zichzelf van de verantwoordelijkheid ontslaat om na te denken, discussies te voeren, een autonoom parcours te creëren. Uiteraard is dit een karikatuur, maar het stelt in staat bepaalde mechanismes te schetsen die inherent zijn aan elke poging om mensen samen te brengen zonder tegelijkertijd het voorstel van de affinitaire kringen en de permanente discussie als voorwaarden te hanteren om te kunnen komen tot informele organisatie.

Het enthousiasme wanneer de bal na periodes van aftasten van affiniteit eindelijk aan het rollen gaat en er met een gedeeld project aangevangen wordt, werkt aanstekelijk en trekt andere strijdlustigen aan. Het enthousiasme is één van de drijvende krachten achter elk gevecht, maar het is verre van een solide basis om een strijd op te bouwen. Want wat wanneer het allemaal wat minder speels wordt en wat meer ernst vereist? Of wat wanneer er moeilijkheden en tegenslagen komen? Dit is geen pleidooi om te trouwen met een bepaalde strijd of om een contract af te sluiten bij intrede, maar wel een benadrukking van de absolute noodzaak van de ontwikkeling van een autonoom parcours. Zonder autonomie, zonder in staat te zijn om op zichzelf en zonder een project dat aangeboden wordt te revolteren en te strijden, kan men niet anders dan opgeslokt worden in projecten waartoe men niet in staat is ze eigen te maken.

Maar, van de andere kant bekeken, wat doe je wanneer je in het midden van een strijd andere enthousiastelingen ontmoet die soms overlopen van ongeduld om zich erin te werpen? Tijdens het verloop van de strijd tegen het nieuwe kamp hebben enkele kameraden in het Brusselse het initiatief genomen tot het vormen van een assemblee, een ruimte waar ieder (los van politiekers en andere leiders) naartoe kon komen die wou strijden zonder vakbonden etc. Een ruimte voor debat en coördinatie in de strijd.

Echter, de discussie en het nadenken over wat men wil aanvangen moeten permanent aanwezig zijn en zich vooral afspelen buíten de collectieve momenten om, anders worden deze momenten niets meer dan momenten waarop men ofwel met elkaar concurreert (door voorstellen te verkopen en aanhangers te zoeken ofwel door voorstellen de grond in te boren), ofwel zichzelf ja-knikkend laat meeslepen door de beste redenaar. Een assemblee loopt het risico enerzijds om de afwachtende houding te versterken (we wachten met discussiëren en voorstellen tot we allemaal samen zitten in plaats van autonoom op zoek te gaan naar kameraden en individueel of in kleinere constellaties de discussie aan te gaan), anderzijds de illusie van het getal. Maar wat wordt er met dat laatste bedoeld? Als je de strijd beschouwt als een strijd die groeit in “deelnemers”, begin je automatisch na te denken over wat je allemaal met deze mensen kan delen. Je begint voorstellen te doen naar “de groep” en als deze inpikt, doe je nieuwe voorstellen en dit blijft zo maar doorgaan tot het op haar onvermijdelijke limieten botst.

Wat zijn deze limieten dan? Er is eerst en vooral het verlammende effect van de collectiviteit, een soort van dictaat dat eerst iedereen mee moet zijn alvorens iets gelanceerd kan worden, en dus bijgevolg dat eerst iedereen overtuigd moet worden van de validiteit van een voorstel. Dit zorgt voor uitermate slopende discussies die eigenlijk meer kwaad dan goed doen wanneer de dieperliggende visies op bijvoorbeeld hoe men naar de sociale werkelijkheid kijkt of wat men als strijd beschouwd niet overeenstemmen.

Ten tweede leggen dit soort van ruimtes een collectief ritme op aan de strijd waar iedereen zich op den duur vervreemd van voelt. Het is een ritme van actie na actie zonder verdieping, want verdieping is niet mogelijk wanneer de discussie zich beperkt tot de collectieve momenten. En als dusdanig weet men op den duur niet meer waar men nu eigenlijk mee bezig is, zij het de vermenigvuldiging van hetzelfde. Wanneer er op zo’n plaatsen voorstellen gedaan worden die afwijken van het tot dan toe gangbare, worden deze voorstellen met een overdreven gewicht beladen, want niemand wil nog meegesleurd worden in een initiatief dat volledig boven diens hoofd lijkt uit te groeien. Wat gekend is wordt uitgemolken tot routine en wat ongekend is lokt afwijzende reactie uit. Dit, we herhalen het hier nog maar eens, is het gevolg van een gebrek aan autonomie en permanente discussie en nadenken over wat men wil buiten de collectieve momenten om.

Ten derde zullen enerzijds zij die eraan gewend zijn voorstellen te doen zich na verloop van tijd uitgeput voelen, omdat telkens opnieuw nadenken over voorstellen en de moeite doen ze uit te werken nu eenmaal meer energie vraagt dan enkel deel te nemen aan een actie. Het gebrek aan wederzijdsheid wordt in elke relatie uiteindelijk een gewicht dat men meesleurt tot men beslist ermee te breken. Anderzijds zullen zij naar wie de voorstellen toekomen zich passief voelen, steeds onzekerder over wat men nu eigenlijk zelf wil in contrast tot zij die altijd alles zo goed lijken te weten en deze rol begint te knagen tot men er genoeg van heeft en afstand neemt van het hele gebeuren. Een organisatorisch model dat te onevenwichtig is, kan een tijdje blijven draaien op het enthousiasme, maar wanneer dit verdwijnt blijft ieder achter met erg wrange gevoelens.

En dus? Elke strijd heeft nood aan ruimtes die haar kunnen helpen vorm te krijgen. Ruimtes waarin er gediscussieerd wordt of waarin men zich kan coördineren voor specifieke doelen (bijvoorbeeld de organisatie van een betoging). Wanneer er echter maar één ruimte is en deze tot referentiepunt wordt, zal dit onvermijdelijk een gewicht worden voor de strijd en de noodzakelijke autonome parcours van mensen eerder verstikken dan zuurstof bieden.

Lokaal en internationaal

Net als een milieu of een centraliserende ontmoetingsruimte grenzen oplegt aan het initiatief van strijdlustigen en dit uiteindelijk kan doen uitdoven, kan een lokalistische visie op strijd hetzelfde veroorzaken. De keuze voor het aanvangen van een strijd tegen de bouw van het nieuwe kamp te Steenokkerzeel werd genomen op basis van een lokale situatie: enerzijds als consistenter vervolg op een lokaal strijdparcours rondom het thema, anderzijds als uitdaging om het strijddomein dat niet enkel anarchisten aanbelangt met koevoet open te breken.

Maar een strijd voor vrijheid kan enkel bestaan als hij grenzen overschrijdt, de grenzen van steden, de grenzen van landen, van thematieken. Een internationalistisch vizier is noodzakelijk voor elke strijd die niet in een tunnelvisie wil belanden die de eigen context beschouwt als de urgentste, een tunnelvisie die de eigen thematiek als de meest prangende ervaart, wil men zichzelf niet opsluiten in de eigen wijk. Pas wanneer de revolte en de opstand zich verspreiden, vormen ze een echt probleem, pas wanneer ze grenzen overschrijden kennen ze een authentieke energie. Als het het bestaande is dat ons isoleert van elkaar, is het de revolte tegen het bestaande die ons verbindt.

Eén van de oogmerken bij het aanvangen van deze strijd was het verstevigen van de banden tussen kameraden over de steden heen. Dit heeft voor uitzonderlijke samenkomsten gezorgd die niemand in twijfel kan trekken. Toch is er soms te veel gewicht geschoven naar het Brusselse omdat daar de meeste activiteit leek plaats te vinden en een soort van zuigkracht veroorzaakte. Idealiter communiceren kameraden uit verschillende steden met elkaar doorheen de strijd, tijdens deze strijd is deze communicatie bij momenten geïntensifieerd, hetgeen voor de mooiste vonken zorgde. Op andere momenten werd er op meer leegte gebotst, maar toch blijft het ideaal de kruisbestuiving over de stadsgrenzen heen.

En over de landsgrenzen. We hebben het geluk gekend van een internationale solidariteit die bij momenten erg tastbaar werd, met kameraden uit andere landen die afzakten voor betogingen, die discussies mee vorm gaven, die betrokken werden in wat er aan de gang was en hun bijdrage leverden. Er was een beginnend internationalisme dat voorbij gaat aan de zelfpromotie op het internet. Een beginnend internationalisme dat nood heeft aan verdere uitdieping en oriëntatie.

Voorbij de frustraties achteraf, de discussies en conflicten die in sommige gevallen nooit meer opgelost zullen geraken, blijven de kameraden en hun ontplooiing doorheen strijd en revolte het mooiste van de strijd. Er zijn beelden van genomen die nooit verdwijnen en die men kan oproepen door de ogen te sluiten: de lach van kameraden die delen in een strijd, die zich klaarmaken om samen risico’s te nemen, die discussiëren en proberen verder te geraken doorheen de discussies, die elkaar leren kennen zowel in ideeën als in praktijk, de momenten waarop ze bijzonder dicht bij elkaar komen te staan en elkaar versterken. De solidariteit, de kameraadschappelijkheid, dat is die zeldzame parel die enkel de strijd te bieden heeft. Het is ieder die aanbiedt wat hij te bieden heeft en een zotte alchemie die een strijd voortbrengt.

Pfff…

Het is doorheen het opzoeken van strijd en de confrontatie tussen de ideeën en het handelen, dat elke kameraad vooruit kan gaan. Het is niet doorheen te denken zonder te handelen, of te handelen zonder te denken, maar door de confrontatie tussen beiden dat we onze ideeën over hoe de strijd aan te gaan op de spits kunnen drijven. De boeken en de discussies kunnen ons altijd helpen om dieper te leren nadenken, maar het zijn de ervaringen die ons pas echt leren met welk metaal we onze wapens smeden willen. Daarom deze enkele bedenkingen over een strijdervaring, die al bij al niet veel meer dan een jaar geduurd heeft, maar zich inschrijft in het parcours dat enkele kameraden sinds enkele jaren aan het schrijven waren.

Het heeft maar weinig zin om zich na een rijke ervaring naast de enkele onsamenhangende brokstukken die er van overblijven neer te zetten, en met een diepe zucht te denken dat alles voorbij is. Noch heeft het zin om de vragen die men zich erbij stelt te beperken tot de opkuis, tot het zoeken van een ravijn om die brokstukken in te kieperen die als een gewicht wegen op onze schouders en ons hart. Eerder gaat het over de inspanning om de verschillende brokstukken naast elkaar te leggen, ze te bekijken, ze te confronteren met een nieuwe context en zich af te vragen welke stukken men nog zou willen gebruiken om iets nieuws te bouwen. Niet zomaar enkel als een onderdeel, als een deur of raam van een nieuw huis, maar veeleer als één van de stevige fundamenten waarop een nieuwe strijdervaring zich kan baseren. Hoe intenser, uitgebreider en rijper de ervaring, hoe meer moeite het vraagt om er achteraf over na te denken. Maar de moeite die het vraagt is rechtevenredig met de moeite die het waard is, en evenzeer met de noodzaak die zich opdringt wanneer men vastberaden is het hoofd er niet bij neer te leggen noch het kind met het badwater weg te werpen.

1 Het begin van de beweging eiste ook nog de sluiting van alle deportatiekampen, en de onmiddellijke stopzetting van alle deportaties, maar dit perspectief werd steeds meer verkleint, soms zelfs tot de eis voor regularisatie van de goed ingeburgerde families, en in Antwerpen werd er zelfs gezegd: “papieren voor zij die Nederlands spreken”.

Comments are closed.