Nieuwe uitdagingen in een verrotte wereld

De voorbije maanden volgden de onheilspellende berichten over economische crisis, besparingsmaatregelen, beursrampen en meer van dat moois elkaar onophoudelijk op. Een ware vloedgolf, een kettingreactie van financiële markten, openbare schulden en de mogelijkheid van een economische recessie. Sommigen zullen zeggen dat het allemaal begon met de ineenstorting van de hypotheekmarkten in de Verenigde Staten in 2008, anderen zullen wijzen op de laatste stuiptrekkingen van het model van de sociale staat en haar relatieve ‘onaangepastheid’ aan de moderne, flexibele en hoogst chaotische economie. Nog anderen slepen er de beruchte ‘contradicties van het kapitalisme’ bij die haar van crisis naar crisis zouden stuwen, waardoor het telkens weer sterker uit de vuurproef tevoorschijn komt.

Het lijdt geen twijfel dat een aantal hoofdstukken uit de geschiedenis stilaan afgesloten zijn en dat we ons tegenover een nieuwe fase, een nieuwe herstructurering zo je wil, bevinden van de economie en het politieke bestel. De stelselmatige afbouw van wat na de Tweede Wereldoorlog in de Westerse landen opgebouwd werd en door het leven ging als de ‘welvaartsstaat’, de uitholling van de klassenstrijd, de afbouw van de zware, industriële concentratie en bijgevolg de progressieve verdwijning van het ‘proletariaat’ als welomlijnde sociale klasse, lijkt niet veraf van ‘voltooid’ te worden. Vandaag ontwaken we in een wereld waar de belangrijkste economische regel niet langer de (waarschijnlijk altijd al illusoire) wetmatigheden van de markt zijn, maar de wanorde; de chaotische en allesomvattende strooptocht naar meer winst. Degenen die nog hopen op een mogelijk historisch massa-subject dat door deze nieuwe omstandigheden in het aanschijns van de geschiedenis zou treden, maken zich illusies. Illusies die misschien gevoed worden door een zekere nostalgie van de ordentelijke klassenstrijd waarbij twee blokken (de Arbeid en het Kapitaal) onverzoenlijk tegenover elkaar leken te staan, of wie weet wel door de laatste stuiptrekkingen van sociale en syndicalistische bewegingen die af en toe nog eens een massa op straat lijken te toveren – die dan vervolgens al even snel terug verdwijnt zonder de minste sporen na te laten, noch wat dan ook van perspectieven en strijdmethodes uitgeklaard te hebben.

De kapitalistische economie is aan een overgang bezig. De fragiliteit en instabiliteit die ze de laatste tijd vertoont, kan niet langer geanalyseerd worden als een uitzondering, als een terugval of een ‘crisis’, maar is daarentegen het model van de toekomst. Het kapitalisme (waarbij de staat zeker niet als een soort van ‘tegenpool’ kan gezien worden) gaat niet langer in de richting van een onmogelijke afschaffing van die fragiliteit, maar eerder naar een samenleven ermee, en naar partiële pogingen tot beheer ervan. ‘Natuurrampen’, ‘korte’ oorlogen met langdurige gevolgen, ‘situaties van urgentie’, maar ook de totale flexibilisering van de arbeidsmarkt, het permanent afwenden of beheren van de ramp als productiemodel (denk maar aan de hedendaagse chemiecomplexen waar de ‘arbeid’ controle en preventie is geworden van hoog toxische stoffen en processen), de exploitatie van de mens in al zijn facetten (arbeidskracht, emoties, wezen),… zo ziet de economie van de toekomst eruit.

In die zin zijn de huidige bewegingen van ontevredenheid, in de mate dat ze hetzij gestuurd worden door syndicale kaders, hetzij vertrekken vanuit een syndicalistische logica (wat niet hetzelfde is, maar evenwel dezelfde kwesties opwerpt), feitelijk achterhoedegevechten. In die achterhoedegevechten kan er niet langer de minste illusie bestaan over welke kruimels er gaan verdeeld worden: dat ‘democratisch’ systeem van sociaal overleg is voorbij, bedolven onder de nieuwe economie en de nieuwe vormen van politiek en technologisch beheer van de ontevredenheid. Dit neemt uiteraard niet weg dat nog velen de banier zullen hijsen van een “echte democratie”, een “economie op mensenmaat” en een “mensenrechtenethiek”, alleen lijkt het ons onmogelijk dat er op zulke terreinen nog een subversieve doorbraak mogelijk is. Met andere woorden, dat zulke strijden kunnen ‘geradicaliseerd’ worden, laat staan dat het zinvol is om die als ‘radicalen’ te gaan flankeren.

De vraag die zich de komende tijden, getekend en verhard door de geprogrammeerde verslechtering van de levensomstandigheden van velen (de zogenaamde ‘besparingsmaatregelen’), zal stellen, is hoe een sociale conflictualiteit te ontwikkelen die niet begint noch verzandt in een verdediging van het bestaande, die tegenover de wanorde van de economie niet gaat schreeuwen om de orde van de staat. Met andere woorden, hoe het mogelijk is om in het offensief te gaan zonder eerst een defensief manoeuvre uit te voeren. Onder ‘defensieve manoeuvres’ verstaan we een aantal zaken die op het eerste zicht misschien mogelijke aanknopingspunten kunnen zijn, maar vaak niet de mogelijkheid in zich dragen om verder te gaan dan een verdediging van het bestaande, of van de bestaande belangen van één of andere sociale groep (bijvoorbeeld, een strijd gebaseerd op werklozencollectieven, op ‘precaire arbeiderskrachten’, laat staan op een gemeenschappelijke werkplaats zoals deze of gene fabriek, bedrijf, firma,…).

Vandaag valt er van het bestaande, van de ketens in verschillende vormen en kleuren die ze ons wil aansmeren, niets te verdedigen – tenzij we misschien bereid zouden zijn om onze ideeën terug te schroeven tot de nieuwe economische realiteit die slechts gaat over het brute overleven. Geen enkele sociale categorie is vandaag minder “geïntegreerd” dan een andere, al was het maar omdat het kapitaal bijvoorbeeld al lang de hindernis genomen heeft van de scheiding tussen arbeidstijd en ‘vrije tijd’: beide zijn productief en winstgevend geworden, beide maken integraal deel uit van de economie, beide sferen eren dezelfde waarden en moralen. De mogelijkheid tot subversie, tot eliminatie van het kapitalisme, zit zeker niet langer (in zoverre dat al ooit mogelijk geweest is) in een versterking van de haar zogezegd ‘tegengestelde’ krachten (wat uiteindelijk, alles bij elkaar genomen, de grondstelling is van het revolutionaire syndicalisme), maar slechts in de totale negatie. Weinig anarchisten en anti-autoritaire revolutionairen zullen het niet eens zijn met zulke franke bewering, maar zullen ongetwijfeld terugdeinzen voor de gevolgen ervan in de huidige sociale context. Want uiteraard is de totale negatie hier en nu onmogelijk, simpelweg omdat er nergens nog een ‘buiten’ de overheersing bestaat om op terug te vallen of eventueel te verdedigen. Tegelijkertijd brengt dit het probleem met zich mee dat ook de vernietiging op zich, de weigering van alle sociale rollen, de weigering om wat dan ook van onze maatschappelijke positie te verdedigen, niet volstaat en nooit zal volstaan. Ze is zonder enige twijfel een noodzakelijke premisse voor de subversie, maar ook niet meer of minder dan dat.

Wat dan? Hoe dan vandaag ten strijde trekken zonder onze eigen graf te delven, hetzij door oude kadavers weer tot leven te willen wekken, hetzij door onszelf klem te rijden in de ruimte die de wereld die sterft scheidt van de wereld die komen moet? Misschien is het vandaag het moment om opnieuw op ontdekkingstocht te gaan en vormen van strijd te ontwikkelen die niet ingehaald worden door de economie. Door alle economische redeneringen uit te bannen, ook uit de analyses die we maken over het overleven van de uitgebuiten en armen in deze wereld. Om tegenover de trieste tijden die zich aankondigen, te kiezen om te spreken over wat niet voor de hand ligt: over vreugde en spel, over vrijheid en leven. Nu het onmogelijk is geworden om ons nog langer op offensieve en strijdbare wijze te begeven op het terrein dat door het kapitaal werd omgeploegd, is het nodig om gewapenderhand uit te breken en naar de terreinen van het absurde en het schone te trekken.

Comments are closed.