Archive for the ‘Salto #2 Nederlands’ Category

Het onmogelijke

Monday, August 12th, 2013

Het is door op zoek te gaan naar het onmogelijke, dat de mens het mogelijke verwezenlijkt. Degenen die zich wijselijk beperkten tot wat hen mogelijk leek, geraakten nooit een stap vooruit.”

De utopie, de droom, het onmogelijke, het wonderbaarlijke, het onbekende… het zijn maar enkele van de vele termen waarmee de menselijke spanning naar het totaal andere omschreven werd. Een vreemde, unieke spanning uiteraard, die als ze zich niet beperkt tot het inspireren van esthetische poses, vergezeld wordt door de spot van partijsecretarissen en parochiekosters (“een plaats voor de dromen, maar de dromen op hun plaats”, zei een dichter die stierf in een concentratiekamp). Want mensen die zulke functies uitoefenen of daarnaar verlangen, vinden het niet leuk als je de eeuwenoude gewoontes die de ellende van velen en de macht van enkelen garanderen, in verwarring brengt.

Zoals anderen voor ons, denken ook wij dat het geloof in en de onderwerping aan de reële wereld het fundament van alle slavernij is. Vanaf onze geboorte zijn we eraan gewend om in de dagelijkse gevangenis te leven, we zijn er zeker van dat er voorbij de muren daarvan niets kan bestaan. Onze enige levenservaring valt samen met de ritmes en regels van die gevangenis. Onze zintuigen zijn afgestemd op haar geluiden, kleuren, geuren, smaken, densiteiten die zich aan de binnenkant bevinden. Geboren in slavernij, zijn we bereid om te zweren dat de ketenen die ons vasthouden een volledig natuurlijk en onvermijdelijk feit zijn.

Daarom gaan onze klaagzangen niet verder dan de vormen van onze gevangenis, klaagzangen die her-vorm-ingen vragen. Niemand trekt de substantie in vraag, want dat wordt al even absurd en onvoorstelbaar bevonden als het bekritiseren van het opkomen van de zon. Wat geweest is, is ook wat is en zal zijn.

De gevangenen die ervan overtuigd zijn dat er voorbij die muren iets anders is, zijn zeldzaam. Uitgestrekte, geurige velden? Misschien. Rivieren om in te springen en te zwemmen? Mogelijks. Al even weelderige als gevaarlijke jungles? Zou kunnen. Dit andere werd nooit in eerste persoon geleefd. Het werd alleen maar verbeeld, en daarom is het niet mogelijk om voorspellingen te doen die niet eveneens illusoir zouden zijn. En toch is het er, daar zijn we van overtuigd. Het volstaat om de muur die ons ervan scheidt neer te halen. Het gaat over dynamieteerdersspanning die niet op veel instemming kan rekenen bij de massa van gevangenen die vanaf hun jeugd aangeleerd kregen “dat je het zekere niet laat varen voor het onzekere.” Als je die spanning opbiecht aan je ongelukskameraden, wordt je voor zot aanzien. De angst voor represailles en de angst voor het onbekende zetten allen ertoe aan om zich tevreden te stellen met het herschilderen van de eigen celmuren. En het is daar dat het realisme toont dat het een flik is, doordat het alle ruimte van de denkbaarheid inneemt.

Het is een vicieuze cirkel waar je niet uitgeraakt. Om te ontsnappen hebben we de medeplichtigheid van de andere gevangenen nodig, die er echter niet van willen horen. Als we onze bedoelingen openlijk tonen, botsen we op de rubberen muur van onbegrip. Om dan alsnog hun vertrouwen te winnen, beginnen we maar een toontje lager te zingen. We beperken ons tot af en toe onze ware verlangens te fluisteren en om intussen aanvaard te worden, doen we mee aan hun praktische, concrete, onmiddellijke eisen van langere wandeltijden, ruimere cellen, meer voedzaam eten… En hoe meer we er onszelf in onderdompelen, hoe meer die onze tijd en aandacht opslorpen, hoe meer we onze diepste verlangens opzijschuiven. Tot dat we ze vergeten zijn.

Dit noemt sociale reproductie. De dagelijkse activiteit van de menselijke wezens reproduceert zichzelf en de omgeving. Een slaaf die zich gedraagt als slaaf, bestendigt de slavernij. Een gevangene die zich gedraagt als gevangene, bestendigt de gevangenis. Familie, school, werk, alles wat we dagelijks doen, reproduceert het sociale systeem. Om erin te slagen verder te gaan, voorbij wat is, is het nodig om de betovering te breken. We moeten uit die magische kring geraken, en de prijs daarvoor, is alleen blijven. Daarom kunnen we niet afzien van de droom. Daarom wordt het fundamenteel om opnieuw de “definitieve dromer” te ontdekken die in ons zit, de enige bescherming tegen de triomf van de definitieve burger-consument.

Ja, de middelmatigheid van ons universum hangt ook af van onze kracht tot uiting, verwoording. Maar in plaats van de taal van de anarchie te verrijken, hebben we haar eerst verarmt en vervolgens totaal losgelaten ten voordele van enkel antiracistische, antifascistische, anti-weet-ik-veel slogans. Een verwoed verdediger van volksassemblees zei dat als je de mensen wil bereiken, je een taal moet gebruiken die ze gewoon zijn, een begrijpelijke taal. Het heeft geen zin en het is ongepast te spreken van revolte of subversie met de boeren en werknemers, ze zouden je toch niet begrijpen. Beter verwijzen naar een “nieuwe politiek van onderuit”, een “andere gemeenschap” en dat soort zooi. Door die onberispelijke logica te volgen, eindigde men met de taal van het verlangen in te ruilen voor de grammatica van de behoefte. Het resultaat was een invasie van “valse democratieën”, “autoritaire uitspattingen”, “achtergestelde metropolen”, “rechten in gevaar”,… allemaal zaken die de conformistische meningen van anderen kietelen in de mate dat ze hun eigen rebelse gedachtegoed onderdrukken.

Een eeuw geleden was er iemand die trots zei: “onze boeken, o bourgeois, zullen onverstaanbaar zijn voor jullie.” Het was geen analfabeet die zijn eigen onwetendheid moest verantwoorden. Het was het poëtisch geweld dat in het gezicht gesmeten werd van de middelmatigheid van de bourgeoiswereld. Een wereld die in haar politieke instellingen moet geraakt worden, in haar economische belangen, in haar sociale structuren, maar ook in haar logische en linguïstische uitgangspunten. De wanorde in haar paleizen zaaien, op haar markten, op haar straten, maar ook in haar discours. Laten we deze trots opnieuw ontdekken. Laten we levend houden wat de journalistieke meute het “autisme van de opstandelingen” noemen, de vreemdheid aan en de weigerachtigheid tegenover de rede van de staat. Laat het realisme over aan degenen die erop willen speculeren. Genoeg met de gewikte en gewogen eisen vol gezond verstand, met de vermarkting van het onderwijs, met alternatieve tracés voor hogesnelheidslijnen, met de geselecteerde afvalophaling, met de verblijfsvergunningen voor allen (voorstellen die verwant zijn aan het genre ‘koopwaren zonder logo’ of een ‘gegarandeerd bestaansminimum’). Genoeg met al die herstellers en bijstellers van een wereld die het alleen maar verdient te verdwijnen. Laten we de irrealiteit van onze verlangens rehabiliteren, hun onstuimige beweging die geen dijken kent, hun vermogen om door te dringen in het vlees en het bloed te laten vloeien. Laten we door de realiteit trekken om te ontdekken, niet wat kan gedaan worden, maar wat niet gedaan kan worden. Door met open ogen te dromen beginnen de wereld en haar modellen te wankelen, geen enkele rechtvaardiging ondersteunt ze dan nog. Eens je ten prooi valt aan die dronkenschap, zal niets je er nog van kunnen weerhouden om de wereld omver te werpen.

We beseffen dat we deze aansporing tot dromen, in een periode die dermate somber is dat ze je doet denken aan de ergste momenten van de geschiedenis, niet op haar plaats kan lijken. Nu de afgrond weer aan het vollopen is met de ranzigste fauna, nu de oorlog van allen tegen allen een alsmaar minder ver verwijderde hypothese lijkt, welke zin heeft het dan om je te verliezen in de utopie? Om die vraag te beantwoorden, zijn we verplicht om ze om te draaien. Is het niet net omdat men opgehouden heeft te dromen dat we rechtstreeks beland zijn in de opzuigende vortex van deze realiteit die ons gijzelt? Is het niet net het gebrek aan utopie dat maakt dat de sociale conflicten kenmerken van citoyennisme of burgeroorlog aannemen? Is het niet net alleen door een perspectief aan te bieden dat je (misschien) zou kunnen vermijden dat de woede haar blindelings afgevuurde schoten verspilt?

Ik, jij, zij, wij

Monday, August 12th, 2013

“Wat bedoel je met wij?”

Nagel op de kop dat vraagteken. Het voornaamwoord van een tekst bepaalt vaak het gezichtspunt van de lezer tegenover de inhoud van de gedrukte woorden. Waar een schijnbaar vormelijk gegeven invloed uitoefent op de inhoud, is een kritische benadering op haar plaats. En die wij staat al te vaak onkritisch in teksten.

Moeten wij daarom altijd wij vermijden? Een retorische vraag, natuurlijk. Het antwoord, of beter mijn antwoord, zit al in de vraag vervat. Maar is het ook jouw antwoord? Staat die eerste ‘wij’ daar op haar plaats of is ze juist misplaatst?

Bij het neerpennen van een tekst, lijkt het voornaamwoord ‘ik’ het meest oprecht. Ik doe, ik denk, ik schrijf*. Maar een tekst is ook (daar ga ik nu toch even van uit) een communicatiemiddel, een poging tot dialoog. Ik, als lezer, ben in eerste instantie niet geïnteresseerd in de coherentie van de ‘ik’ van de schrijver, maar wel in de ideeën die aan de oppervlakte komen in haar pennenvrucht. De relatie van die ideeën tot mijn leven (de overeenstemming en het conflict ermee, of mijn coherentie) zijn de redenen waarom ik de moeite neem om een tekst te lezen. Als de schrijver permanent met zijn ik de hoofdrol opeist, waar sta ik dan met mijn ik behalve in de rol van passieve toeschouwer? De ik-vorm kan dus evengoed leiden naar een steriele leeservaring, een affirmatie van de positie van de schrijver zonder de ik van de lezer uit te dagen. Het wordt dan snel een te gemakkelijke “aan eenieder zijn eigen mening”.

Dus misschien wil ik mij ook richten tot jij. En ik en jij zijn dat niet wij? Een wij die in eerste instantie een uitdaging is, want is ze wel een wij? Een ‘wij’ in een tekst roept vaker weerstand op, juist omdat ze de lezer provoceert en aanleiding geeft tot een discussie tussen jouw en mijn ideeën. Als ze geen weerstand tegenkomt, komt dat omdat die ‘wij’ op haar plaats stond (toch voor jij en ik, maar dan nog niet noodzakelijk voor zij) of omdat de inhoud van de tekst kritiekloos aanvaard of gemakkelijkheidshalve aan de kant geschoven wordt.

Misschien problematischer is een wij die het niet alleen over ik en jij, maar ook over zij wil hebben. Een zij die niet aanwezig zijn en dus ook niet de wij actief in vraag kunnen stellen. Zo’n wij is vaak een machtsinstrument. Ze is erop gericht om de lezer over de lijn te trekken met een kwantitatief argument. Het is de wij van de gemeenplaatsen en clichés, van de groepsdruk en morele verplichtingen. Het is de wij die de mogelijkheid naar een ik en jij wil blokkeren. Het is, tenslotte, een wij waarin ik irrelevant of zelfs onbestaande wordt. Een dergelijke wij is niet gericht op een kritische dialoog tussen mijn en jouw ideeën, maar op het overtuigen van de andere. Ze hoort thuis in de reclame, in de politiek en in de religie.

Een conclusie? Terwijl het gebruik van de ‘ik’-vorm een afstandelijkheid kan veroorzaken met de lezers, kan ‘wij’ een valse betrokkenheid simuleren of een argument van het getal verbergen. De enige houvast als lezer, is de actieve en kritische vraagstelling naar mijn ‘ik’ in dit hele verhaal. De enige leidraad als schrijver is de goesting om een dialoog aan te gaan, mijn voorstel te formuleren eerder dan iets te willen verkopen.

*Tenzij een samenwerking aan de basis ligt van een tekst; wij schrijven. En om spitsvondige opmerkingen voor te zijn in de trant van “geen enkel idee is origineel”; ik doe, ik denk, ik schrijf zijn allemaal acties in een zoektocht naar coherentie en geen claims op auteursrechten die enkel een statische visie op ideeën en machtsposities voeden.

Annex : Het gekraak van wat niet samengaat

Monday, August 12th, 2013

Over de betoging van 27 juni in Brussel

 Wie dan ook bekeren interesseert ons niet. Strijden om scheuren te veroorzaken, vechten opdat ware discussieruimtes mogelijk zouden worden, elkaar ondersteunen en de kritiek aanscherpen opdat ieder zijn parcours en coherentie kan ontwikkelen in een perspectief van bevrijding… dat is wat ons nauw aan het hart ligt.

Hier een pleidooi neerpennen voor de noodzaak van de directe aanval tegen wat ons onderdrukt, met alle middelen die we gepast achten, lijkt ons overbodig. Dit lijkt niet de vraag te zijn. Er gaapte altijd al een afgrond tussen degenen die de wereld een nieuwe orde willen opleggen, “een betere orde”, en degenen die helemaal geen orde meer willen. Tussen degenen die trouw gezworen hebben aan de politiek en haar manoeuvres, aan de strategie in naam van de “krachtsverhoudingen”, aan de organisatie van de massa’s en hun transformatie niet tot vrije en autonome individuen, maar tot aanhangers en toeschouwers van de ideologie van dienst; en degenen die de woede tegen deze wereld van uitbuiting en overheersing weigeren te onderwerpen aan andere prerogatieven dan hun wil en verlangens, die doorheen directe actie en zelforganisaties individuen zien die zich ontdoen van de opgelegde sociale rollen en ideologieën, die elk ‘tot-orde-roepen’ van wie dan ook verwerpen. Wij zijn geen politiekers noch manipulators. Wij proberen deze afgrond niet te camoufleren, meer nog, we proberen die op alle mogelijke manieren uit te diepen. De revolte is nooit een zaak van partijen, politiekertjes in wording of vakbondshiërarchieën geweest.

Als enkele gebroken ruiten van een wagen van een NAVO-ambtenaar tijdens de recente betoging bijgedragen hebben tot het verduidelijken van de verschillen, tot het breken van de valse eenheid onder onverenigbare dingen, dan is dat waarschijnlijk maar des te beter. Wie had kunnen raden dat zulke banale en dermate eenvoudige daad tot zulke polemieken zou leiden! We herinneren ons de glimlach die op dat moment verscheen op de gezichten, de glimlach van strijdbaarheid en vreugde om over te gaan tot de aanval, de glimlach die een medeplichtigheid in de revolte tekent. Maar tegelijkertijd herinneren we ons ook hoe de kleine chefkes als kiekens zonder kop rond holden om het vuur te doven, hoe ze onmiddellijk hun pompiersrol opnamen, hoe ze onmiddellijk overgingen tot verklikking. En we herinneren ons ook hoe deze zelfverklaarde leidertjes helemaal niet door iedereen gevolgd werden en dat hun bevelen en bedreigingen op franke vijandigheid onthaald werden.

We hebben altijd de noodzaak van directe actie en revolutionair geweld verdedigd. De vraag naar de gepastheid van deze of gene daad van revolte verhult vrij vaak een wil om te leiden, te controleren, om iedereen te onderwerpen aan éénzelfde strategie. Volgens ons hoort een betoging toe aan iedereen die eraan deelneemt, en niet aan de “organisatoren”; we vinden het dan ook des te beter dat ieder er handelt naargelang zijn wil en inschatting. Het interesseert ons niet om een massa te vormen die te manoeuvreren valt om de belangen van de politieker van dienst te dienen; en geen enkele strategische of opportunistische overweging zou ons ertoe kunnen brengen om degenen die overgaan tot de aanval te veroordelen.

We huiveren bij de gedachte alleen al onze neus te moeten dichtknijpen in naam van een valse eenheid, we verkiezen om duidelijk te zijn over wat we denken, en doen. Als we oproepen tot revolte, als we denken dat iedereen de radertjes van de overheersing kan saboteren, op duizend manieren en naargelang zijn voorkeur, dan is dat omdat we vechten voor een wereld waar elk individu zijn leven in handen neemt en deze vitale eis niet uitstelt tot een stralende dageraad. Degenen die ons altijd komen lastigvallen met geklaag over “het is niet het moment” zijn dezelfden die morgen eender welke daad van individuele of collectieve revolte zullen veroordelen in naam van hun politieke strategie. Je moet jezelf daar geen blaasjes over wijsmaken, de politiekpraat, hoe “radicaal” die ook mag klinken, slaagt er in werkelijkheid slechts in haar ware bedoelingen te verhullen.

Sommigen zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen dat we het recht hebben om ons te verdedigen wanneer de politie chargeert. Ze zullen zelfs oproepen om “met helmen” te komen, uiteraard symbolisch en in het slechtste geval om het aantal opengereten schedels te beperken. Maar aanvallen, oh nee, dat niet. Als ze dachten hun boter te halen bij de door de politie verminkte lichamen en bebloede gezichten, dan zal dat niet met ons akkoord of instemming zijn. Wij zijn geen fanatici van de botsing met de politie, maar evenmin schapen die zich in elkaar laten rammen in naam van één of andere ideologie van geweldloosheid. Wat we daarentegen verdedigen, dat is het vermogen van éénieder om over te gaan tot de aanval, om niet te wachten tot de ordetroepen er ons van weerhouden of ons in de val van een steriele botsing lokken. Ja, wij zijn niet per se op zoek naar symmetrische gevechten met de anti-oproerpolitie, want we vinden die eerder “steriel” in de zin dat ze maar al te vaak onze aandacht afleiden van wat de flikken proberen te beschermen. Wij beschouwen de politie-aanwezigheid eerder als een obstakel dat moet ontweken of uitgeschakeld worden (naargelang de praktische mogelijkheden) opdat het destructieve feest mag beginnen. Maar heel zelden geeft een face-to-face met de politie aan een hele betoging een grotere bewegingsvrijheid, terwijl vermijden om aan te vallen daar waar ze ons verwachten erg vaak toelaat om tijdelijk het flikkenapparaat ‘zinloos’ te maken. De voorbeelden van rellen in de Brusselse wijken zijn trouwens veelzeggend in dat opzicht.

Anderen zullen zeggen dat daden van revolte slechts repressie brengen. Die mensen houden er toch wel een vreemde visie op repressie op na. Alsof repressie te reduceren zou zijn tot arrestaties tijdens betogingen, tot afranselingen of opsluitingen. De repressie is permanent aanwezig, in elke sfeer van onze levens. De loonarbeid verstikt ons, de consumptie degradeert ons, de overheersing verhindert ons te experimenteren met vrijheid, het geld verandert ons leven in een ratrace met alsmaar meer verliezers, en jullie hebben de ballen om te beweren dat het de revolte is die de repressie aantrekt? Net zoals de repressie dagelijks is, is de revolte dat ook. Degene die matiging, berekening, afwachten predikt of simpelweg elke neiging tot rebellie veroordeelt, moet weten dat een onoverkomelijke kloof hem scheidt van elk libertair revolutionair perspectief.

Zijn we bezig iedereen in dezelfde zak te steken? Allerminst! Aan ieder zijn parcours, aan ieder zijn ritme, aan ieder zijn ervaringen en experimenten. Maar niet alles gaat samen. Tussen degene die praat met de flikken en degene die zich verzet tegen de flikken is er geen verstandhouding mogelijk. De tweede troost zich vaak met de illusie dat op een dag, de andere “het licht” zal zien en dat ze dan samen nog veel meer zullen kunnen doen… maar ondertussen heeft die eerste hem al aan de autoriteiten uitgeleverd. Er is geen compatibiliteit tussen degene die beweert te spreken in naam van wie dan ook omdat hij aan het hoofd staat van één of andere organisatie en dus een veronderstelde legitimiteit toe-eigent om gehoorzaamheid en loyaliteit te eisen van zijn onderdanen, en degene die ernaar verlangt de autonomie van elke mens te versterken en uit te diepen, zowel op vlak van ideeën als op vlak van praktijken.

In plaats van te pronken met een valse eenheid die de revolte eeuwig uitstelt, zouden wij liever, om het met wat zwier te zeggen, een algemene uiteenspatting zien, waar de verantwoordelijkheid om hier en nu te handelen niet langer overgelaten wordt aan wie dan ook. In plaats van te zien hoe chefkes van organisaties hun interne keuken op orde stellen om mensen achter hun vlag te krijgen, verkiezen wij duizenden groepjes en autonome individualiteiten te zien, met hun eigen ideeën en perspectieven, hun eigen praktijken en verlangens. Groepjes die onderlinge afspraken maken wanneer ze de nood voelen om samen te handelen, maar altijd weigeren om hun ideeën te herleiden tot de grootste gemene deler in naam van de strategie. Want dan ben je helemaal niet meer bezig met elkaar te ontdekken, met banden van solidariteit en wederzijdsheid te weven, maar simpelweg bezig met het verfijnen van de vrijheidsdodende kunst van de slangenmens.

Nu de levensomstandigheden er snel op achteruitgaan en de staatsterreur intenser wordt tegen alsmaar bredere lagen van de bevolking, zou het werkelijk triestig zijn als we niet de moed zouden vinden om te bevestigen dat we een revolutionaire transformatie willen, het is te zeggen, de vernietiging van alle overheersing en uitbuiting. De reactionairen van alle slag, of ze nu fascisten, islamisten, racisten of autoritairen tout court zijn, hijsen hun vlaggen en proberen de sluimerende woede en ontevredenheid onder hun vleugels te brengen.

Wij hebben ons nooit gewaagd op de weg van de politiek en haar compromissen en het is niet vandaag dat we dat gaan doen. We denken daarentegen dat het het moment is om elke defensieve houding achter te laten en over te gaan tot de aanval tegen de overheersing, in woord en daad, in haar totaliteit. Als we overgaan tot de aanval, dan is dat niet gewoon omdat de smaak van de botsing ons wel zint, maar omdat we denken dat een verspreiding van aanvallen de mogelijkheid om deze wereld te subverteren in zich draagt. Met de revolterenden van Brussel en elders zullen wij niet praten over matiging, politiek en strategische berekening, maar over een revolte zonder teugels tegen alle autoriteit. Door aan te tonen dat de overheersing niet onkwetsbaar is, dat de revolte en de directe actie binnen het bereik van iedereen liggen en dat elk uitstel het spel van de macht speelt.

Des vilains petits canards

Internatioale anarchistische ontmoeting in Zurich (november 2012)

Monday, August 12th, 2013