De veroordeelden

Juli 1936. Tegenover de militaire coup van de fascisten en de reactie breekt de opstand van het ‘volk onder de wapens’ los. In verschillende steden, in het bijzonder in Barcelona, slaagt de opstand er tegelijkertijd in om de staatsstructuren bijna tot niets te herleiden. Bijna, want enkele maanden later zal de contrarevolutie zich buigen over het statelijke lichaam dat de revolutionairen voor dood hadden gehouden.

Zo’n twee weken later breekt ook in Valencia de opstand uit. We zijn nu in de laatste dagen van juli. Zoals overal elders worden de kazernes aangevallen, de ordetroepen ontwapend en worden vele comités opgericht om het hoofd te bieden aan de noden van de sociale revolutie… of om haar beetje bij beetje de nek om te wringen. Ondertussen is de militaire rebellie in een aanzienlijk deel van Spanje geslaagd in haar opzet en tekenen de frontlijnen zich af. Er worden libertaire milities gevormd, voornamelijk onder impuls van de anarcho-syndicalistische vakbond CNT en de anarchistische federatie FAI. Een van die milities zal zichzelf de naam ‘ijzeren kolonne’ geven. Voordat ze uit Valencia vertrekken om naar het front te gaan, vallen de eerste kernen van deze kolonne in wording de gevangenis van San Miguel de los Reyes aan en bevrijden ze er alle gevangenen. We laten het woord aan een ‘incontrolado’ die een jaar later terugblikt op die dagen:

«Ik was jong, en ik ben ook nu nog jong, want toen ik drieëntwintig was vloog ik in de bak en toen ik eruit kwam omdat de anarchistische kameraden de poorten van de gevangenis openzetten was ik vierendertig. Elf jaar onderworpen aan de straf geen mens te zijn, een ding te zijn, een nummer! Samen met mij kwamen vele mensen buiten die evenveel ondergaan hadden, die eveneens getekend waren door de mishandelingen die we sinds onze geboorte ondergaan hadden. Sommigen trokken de wijde wereld in vanaf het moment dat ze de straatstenen onder hun voeten voelden; en wij anderen, hebben onze bevrijders vervoegd die ons behandelden als vrienden en ons liefhadden als broeders. Samen met hen hebben we beetje bij beetje de ‘ijzeren kolonne’ gevormd; samen met hen hebben we met reuzenstappen de aanval ingezet tegen de kazernes en de gevreesde Guardia Civil gedwongen om haar wapens af te geven; samen met hen hebben we met bittere aanvallen de fascisten teruggedreven tot achter de bergpieken waar ze nu nog altijd zitten. Gewend aan het nemen wat we nodig hadden om de fascisten op te jagen, hebben we voorraden en wapens buitgemaakt. En we hebben ons een tijdje gevoed met wat de boeren ons aanboden, en we hebben ons bewapend zonder dat iemand ons een wapen cadeau gaf, met wat we door de kracht van onze armen hebben ontrukt aan de rebellerende soldaten. Het wapen dat ik heb en liefkoos, dat me vergezelt sinds ik die noodlottige bak verlaten heb, dat wapen is van mij, het behoort mij toe; ik heb het wapen dat ik in mijn handen heb genomen als een mens, en op dezelfde wijze zijn bijna alle wapens die mijn kameraden in handen hebben van ons, echt van ons.»

 De ijzeren kolonne zal samen met andere milities het front rond Teruel houden, een stad die bezet en versterkt wordt door de fascistische troepen. Deze kolonne onderscheid zich door haar onbuigzaamheid, door haar weigering om de oorlog te laten voorgaan op de revolutie. Overal waar ze komt strooit ze de zaden van de nieuwe samenleving, van het ‘libertaire communisme’ zoals men in die tijd zei, en steunen ze de boeren om de gronden te collectiviseren, sociale centra te bouwen, scholen, theaters,… De kolonne wordt dan al met een scheef oog bekeken door de andere antifascistische formaties ; die argwaan zal zich later ook uitbreiden naar de centrale comités en de hoge rangen van de CNT, wanneer de leiding van de CNT kiest voor de collaboratie met de politiek en vier ministers aanlevert voor de republikeinse regering. De kolonne toont ook haar revolutionaire vastberadenheid en haar weigering van de ‘antifascistische oorlog vóór alles’ door het front te verlaten, terug te keren naar Valencia waar haar miliciens de eigendomsaktes en politie-archieven op straat verbranden, de republikeinse politieagenten ontwapenen en een aantal juweliers onteigenen (23 september 1936): ‘We vragen om de vernietiging van alle documenten die het tirannieke en onderdrukkende verleden vertegenwoordigen waartegen ons vrije bewustzijn rebelleert. We hebben de documenten vernietigd en we denken eraan om alle gebouwen in te nemen die, zoals het justitiepaleis, in andere tijden gediend hebben om de revolutionairen te begraven in de gevangenis en die vandaag, nu de dageraad van een libertaire samenleving aanbreekt, geen enkele bestaansreden meer hebben.’ (Om korte metten te maken met de leugens. Een manifest van de ijzeren Colonne, Puerto Escadón, 1 oktober 1936)

 

Tegen november 1936 slagen de communisten erin hun positie spectaculair te versterken dankzij intriges, politieke strategieën die samen met Stalin bekokstoofd worden en de oprichting van een geheime politieke politie in Spanje. De contrarevolutie trekt onder de vlag van het ‘antifascisme’ beslist op. De milities worden afgeschaft, er wordt een ‘volksleger’ gevormd onder één commando, gecontroleerd door de republikeinse staat die uit haar as verrijst. De militarisering van alle strijdende krachten zal de sociale revolutie definitief wurgen. De ijzeren kolonne toont zich als één van de hardnekkigste tegenstanders van de militarisering en bestrijdt maandenlang het ministerieel decreet. Tegen maart 1937 geeft uiteindelijk ook de ijzeren kolonne toe aan de chantage en de dreiging zonder munitie of wapens te vallen, uit de CNT gezet te worden en uitgeroeid te worden door het ‘volksleger’ dat grotendeels onder controle staat van de communistische partij. De kolonne wordt omgevormd tot een ‘divisie’ die een zekere autonomie behoudt, vele miliciens verlaten het front en worden gezocht door de politie. We vinden deze kameraden onder meer terug onder degenen die in mei 1937 in Barcelona in opstand komen om voor een laatste maal te proberen de contrarevolutie weg te vagen.

De onderstaande tekst is een vertaling uit de dagkrant die uitgebracht werd door de ijzeren kolonne, Linea de Fuego. Met de ‘samenstelling’ van de ijzeren kolonne in het achterhoofd, haar revolutionaire activiteiten zowel aan het front als in het hinterland en het erg aanwezige bewustzijn onder de miliciens dat de contrarevolutie de overhand aan het krijgen was, spreekt deze dialoog recht tot het hart van degenen die in eerste persoon de revolutionaire en anarchistische spanning leven. Zowel gisteren als vandaag.

 

 

De veroordeelden

 

Gek!

Hij moet echt gek zijn.

Want het was volle maan, hij hield zich op een afstand, zittend op die hoge rots, met zijn blik op de vallei gericht.

Zo waren velen, in de kolonne, gekken zoals hij: verslaafd, boordevol sentimentalisme. Het verhaal van “Dum-Dum” heb ik jullie al verteld. Zijn psychologie was, net zoals die van Claudio, niet uitzonderlijk.

Roman was ook zo’n verslaafde, één van de diepst getroffenen. Zijn zenuwen trilden, gespannen door het enthousiasme, tot op het punt dat ze soms tot uit de loopgraven opkwamen, uitbrekend, opspringend vanonder de struiken… Het leek alsof hij de hele natuur wou omhelzen: “Wat een geluk! Wat een geluk,”, liet hij los, “om te kunnen leven op dit moment!”. Het gebeurde nochtans ook dat hij ineenkromp alsof hij wou verdwijnen, zich opsluitend in een onoverkomelijke stilte, zijn hele zijn tot leed gereduceerd.

 

De eerste serieuze strijd die de kolonne tegen de fascisten voert was een grandioos spektakel. Halfnaakt, quasi ontwapend, wierpen ze zich met de furie van een orkaan op een vijand die gedwongen werd om weg te vluchten, hun huid verliezend in de wilde vlucht.

 

“We zijn een bende gekken”, zo werd het door Roman gewaardeerd.

Omdat het volle maan was, had hij zich op de top van die hoge rots gezet.

Er zijn twee wachtrondes voorbijgegaan en hij blijft daar. Is hij in slaap gevallen misschien? Een ogenblik lang kunnen we het vlammetje waarmee hij zijn eeuwige pijp aan houdt niet meer waarnemen.

Culata staat op wacht op dezelfde borstwering, drie groepen verder. Hij observeert het front, de woelige heuvels, onbeweeglijk, tot aan de vijandelijke loopgraven. Van tijd tot tijd kijkt hij naar Roman die hem de rug toedraait, ginds, op de rots gedrukt. Nog even en het einde van zijn wacht breekt aan, dan gaat hij hem opzoeken, met het risico zijn rust te verstoren. Hij wil met hem praten… Hij heeft zin om met hem te praten.

Culata is het soort man waarvan er veel aanwezig zijn in de kolonne: zacht… Een groot kind.

 

– Wie is daar?

– Vrijheid!

De afgevaardigde van de centurie komt dichterbij:

– En?

– Niks… Ik ga uitrusten.

De ‘afgevaardigde’ zet z’n weg verder richting de dichtst bijzijnde hut, die het geluid maakt van zware ademhaling.

Het moet middernacht zijn, het uur waarop Culata afgelost wordt, en hij stapt binnen in de barak: verwarring bij de lichamen onder de dekens, een zware, dikke atmosfeer… Hij schudt één van de slapers wakker:

– Hé jij! De wacht…

De door slaap versufte schildwacht pakt zijn geweer, in zijn deken gewikkeld. Koud. Zijn verstijfde ledematen rillen.

– Ik ben niet moe, ik ga ginds een sigaret roken, zegt Culata tegen hem.

De andere bekijkt hem, dan draait hij hem de rug toe en blijft daar, onbeweeglijk, de nacht inademend, zijn blik op de heuvel gefixeerd.

Roman slaapt niet. Hij is zijn pijp aan het aanblazen wanneer het geluid van stappen zijn gezicht doet omdraaien. Culata komt dichterbij:

– Wat doe je daar?

– Ik rook.

Culata gaat naast hem zitten.

Een lange stilte.

Beiden lijken enkel aandacht te hebben voor de houtskool die de tabak consumeert.

– Jij bent een rare…

Roman draait zich onmerkbaar om, alsof hij wil antwoorden, en dan bedenkt hij zich, stopt zijn pijp tussen zijn tanden.

– Je bent een rare… Ik heb je karakter lief, maar soms weet ik het niet… Je bent een goeie kameraad voor iedereen, maar we hebben altijd de indruk dat we je niet echt kennen, alsof je iets beschermd in het diepste van jezelf. Dat is goed. Ik wou dat ik zo was.

Culata stopt daar, om dan dadelijk weer verder te gaan:

– Weet je, deze namiddag, toen jullie aan het discussiëren waren, toen heb ik gehoord dat je zei dat er vele revolutionairen zelfmoord zouden plegen na de overwinning. Ik ben niet zeker of het dat was dat je wou zeggen… Was het dat?

– Ongeveer…

Culata, in zijn nopjes, tevreden op zijn rots:

– Het heeft me aan het denken gezet. Ik was ook geneigd om zoals jullie te denken, maar ik vind simpelweg de woorden niet om het uit te drukken. Ik heb over dat alles al nagedacht, in feite, en, ja, de revolutie… We zullen winnen! We moeten overwinnen! ’t Is alleen… zij die in de volle strijd gevallen zijn, zij, wij, zullen het immense voordeel gehad hebben gestorven te zijn wanneer ze verlicht waren door hoop op de overwinning, terwijl de overlevenden die de dagen erop het voortouw zullen nemen, dat staat vast, zoals jij het gezegd hebt, zullen zichzelf doden uit walging.

Roman rilt, alsof hij schrik heeft voor wat hij nu zal horen. Het is niets meer dan een interpretatie van zijn gesprek, een interpretatie die misschien wat simplistisch is, oppervlakkig, die hem doet vermijden dat Culata, ook hij, besmet is door het scepticisme. En hij voelt zich genoodzaakt om te liegen:

– Je hebt niet begrepen wat we zeiden.

Culata kijkt hem aan, twijfelend. Roman dringt aan:

– Nee, je hebt het niet begrepen!

De andere lijkt ermee in te stemmen:

– Dat kan zijn… Ik ben onontwikkeld, ik heb niet veel gelezen, ik, maar…

Hij stopt een ogenblik, en dan, heftig:

– Ik heb maar al te goed begrepen wat jullie gezegd hebben! Je hebt gewoon schrik, je hebt schrik dat dat alles zich uitbreidt en de revolutie in gevaar zal brengen! Waarom die angst? De bal is aan het rollen, je weet het maar al te goed, en niemand zal die kunnen tegenhouden. Ik… Luister, ik ben van het type die niets ‘goed’ verwacht van de triomf van de revolutie. Wanneer dit alles voorbij is, als ik dan nog leef, dan zullen de kameraden zelf me vermoorden, of ik zal mezelf doden. Ja, ik verberg het niet, jullie weten het allemaal, ik ben niets meer dan galgenaas. Heel m’n leven lang heb ik dingen gedaan die misschien niet echt mooi waren, maar ik, niet in staat om uit te drukken wat ik toen voelde, werd aangespoord door een woedende revolte denk ik. Ik voelde de wonde van de onrechtvaardigheid op mijn huid. Heel mijn zijn rechtte zich en riep me toe dat er daarvoor geen enkele rechtvaardiging bestond…

 

Hij haalt zijn vuur boven. Het radertje geeft een lichtgevend stof. Ginds, in de diepte van de vallei, weerklinkt een schot, als een zweepslag. Men hoort de kogel, voorspelt de geluidsbaan van haar traject…

– Ja, ik heb dan misschien wel slechte dingen gedaan, maar ze hebben mij er nog meer aangedaan. Mijn lichaam heeft vreselijke straffen ondergaan. Longen die minder robuust zijn dan de mijne, die zouden vandaag aan flarden zijn… En de revolutie heeft me vervolgens de kans gegeven om klappen uit te delen. Ik heb ze uitgedeeld! Hier en aan het front! Ik weet dat ze ginder naar me op zoek zijn… Ik weet ook dat er zijn die gisteren nog gezworen vijanden waren en nu steun krijgen van de comités. Dat soort mensen vindt altijd een ander om in hun plaats aan de frontlinie te gaan staan… Maar dat kan me allemaal niets schelen. Wanneer ik zeker wist dat iemand een vijand was, dan heb ik ‘m vermorzeld, en ik weet dat ik op mijn beurt zal vallen, dat ze me zullen doen vallen. Maar hoe dichtbij dat moment ook mag wezen, ze zullen te laat komen, in elk geval, want deze maanden van intense strijd zijn een heel leven waard… En jullie, zelfs als jullie denken dat jullie moeten doen alsof, ik ben er zeker van dat ik jullie begrijp. Jullie strijd is in essentie, ook al verschilt ze wat, dezelfde. Jullie weten, of in elk geval vermoeden jullie, dat de revolutie niet aan jullie hoop zal voldoen. Jullie zullen het zien, jullie zien nu al de strebers die zich overal aanmelden en zich klaarmaken om de overwinning te beheren. Jullie, jullie problemen, jullie dromen, jullie hoop… Ik en zij die op mij gelijken, galgenaas, die vandaag enkel aanvaard worden om de stoottroepen te vormen…

 

Opnieuw een stilte.

– Jullie en wij, zelfs als we winnen, en wij gaan meer aan de overwinning bijdragen dan wie dan ook, wij zijn veroordeeld…

Lange stilte. Culata wacht tot Roman zal spreken. Tevergeefs.

Hij ondervraagt hem:

– Wat denk jij ervan?

Roman staat op het punt om uit te roepen: ”Je hebt gelijk!” Hij houdt zich in, en antwoordt vaag:

– Ja, dat kan zijn… Maar dat is allemaal van geen belang…

Dan, bruusk, verandert hij van onderwerp:

– Luister, we zijn met enkelen een slag aan het voorbereiden op de fascistische posities… Kunnen we op jou rekenen?

Culata springt op:

– Natuurlijk! Voor wanneer is het?

– Morgenavond. Het is gevaarlijk. Luister…

De twee mannen beginnen te fluisteren. Culata stemt toe, gretig, enthousiast: “Ja, dat is het…”

En gedurende de hele nieuwe wachtronde blijven ze daar, ginds, op die rots.

Ver weg laten enkele knetterende mitrailleurs van zich horen, gorgelende geweren.

De nacht licht op door het lichtgevende gegaap van haar volle maan…

 

 (Línea de Fuego, nr.68, 11 december 1936)

 

Voor wat we zijn.

 Onze kolonne heeft zich op haar eentje gevormd. Het enige in overvloed aanwezige materiaal was het enthousiasme en het vertrouwen in de overwinning tegenover de franquistische aardwormen.

Maar alles was jeugd en de ontketende storm waartegen de kolonne ging vechten met enkel haar hersenen en haar spieren kon haar niet schelen.

En zo is het gebeurd dat we in Barracas toekwamen om dan kilometers en kilometers af te leggen doorheen het stilzwijgende land van de Aragonezen.

We hebben gevochten en overwonnen door onze ideeën te verspreiden en we werden gehoord.

We hebben de gouden graanhalmen zien groeien en daarmee ook onze aantallen strijders.

Ze zijn naar onze ijzeren kolonne gekomen omdat ze een ijzeren karakter hebben, en van dat metaal is en zal onze strijd gesmeden zijn.

Wij zijn de rebellen en wij steunen de hegemonie van de rebellie.

Wij hebben oorlog gevoerd voor de revolutie; aan het front, aan de voorhoede met de wapens die gehanteerd werden door de spieren. Achter het front, in de stad, met de wapens van de geest.

Sommigen haten ons, anderen hebben ons lief.

Maar die ‘anderen’ zijn arbeiders die in ons de trouwe wachten van de revolutionaire principes zien.

De bureaucratie die geboren werd in de revolutie haat ons, want we hebben haar ontmaskerd en als ware parasieten aan het daglicht blootgesteld.

Maar hun haat kan ons weinig schelen.

We willen daarentegen dat de fabriek en het platteland met ons en met de revolutie zijn.

We werden belasterd en tot ketters verklaard.

Maar onze ketterij doet ons eer aan, maakt ons waardig door ons naar de spitsen van de waarheid te voeren.

We zijn het waarlijke licht van ons leven, want voor bevrijding zijn wij geboren.

We vormen het immense legioen dat opzoek gaat naar de overvloed, zodat allen van elkaar zouden houden.

We geven geen loon, maar de weg van het licht en het broederschap.

Laten we met het heden breken om onszelf te verhinderen terug te keren naar haar verrotte en modderige bedding.

Laten we vaste grond bieden waarop de stad van de ware mensen kan gebouwd worden, gebaseerd op vrije geesten.

Jeugd en ijzer. Daarom, voor wat we zijn, zullen we overwinnen.

 

(Línea de Fuego, 14 december 1936)

 

 

 

Comments are closed.