Vernietig het werk
Werk is een onderwerp dat terug in de mode komt. Kranten, academische lezingen, pauselijke preken, verkiezingstoespraken tot en met artikels en pamfletten van anarchisten staan er vol van.
Dezelfde vragen keren altijd terug. Wat kunnen we doen aan de stijgende werkloosheid? Hoe kunnen we zin geven aan het teloorgegane professionalisme van jobs die de gevolgen van de neo-industriële ontwikkeling ondergaan? Welke alternatieven kunnen het traditionele werk vervangen? En tenslotte – zoals veel anarchisten denken – , hoe kunnen we werk afschaffen of het in ieder geval reduceren tot het noodzakelijke minimum?
Laten we er geen doekjes omwinden. Deze vragen interesseren ons niet. We hebben geen boodschap aan de politieke problemen van zij die werkloosheid beschouwen als een gevaar voor de democratie en de goede orde. We hebben geen nostalgie naar het teloorgegane professionalisme. We zijn zelfs nog veel minder geïnteresseerd in libertaire alternatieven voor somber fabriekswerk of intellectuele arbeid, die niets anders doet dan ongewild vooroplopen in het geavanceerde post-industriële project. We zijn ook niet voor de afschaffing van werk of voor een reductie van werk tot een minimum dat nodig is voor een zinvol en gelukkig leven. Achter al deze bedenksels steekt altijd de hand van zij die ons leven willen reglementeren, van zij die in onze plaats willen denken of beleefd suggereren dat we denken zoals zij.
Wij zijn voor de vernietiging van werk en dat is, zoals we zullen proberen aantonen, iets helemaal anders. Maar laten we dit ordelijk aanpakken.
De post-industriële maatschappij (waar we later zullen op terugkomen) heeft het probleem van de werkloosheid opgelost, althans binnen bepaalde grenzen, door de arbeidskrachten te verspreiden over verschillende flexibele sectoren die gemakkelijk te manoeuvreren en te controleren zijn. De sociale dreiging van stijgende werkeloosheid is in feite eerder theoretisch dan praktisch. Het wordt voorgesteld als een politieke hinderpaal en gebruikt om te voorkomen dat brede sociale lagen zich organiseren op een manier die de dogma’s van het neoliberalisme, vooral op internationaal niveau, in vraag zou kunnen stellen. Precies omdat arbeiders veel gemakkelijker te controleren zijn als ze geschoold zijn en gehecht zijn aan een werkplaats met vooruitzichten tot promotie in de productie-eenheid, dringt men er overal op aan om mensen werk te verschaffen en zo de werkloosheidcijfers te doen dalen. Niet omdat werkloosheid een risico inhoudt voor de productie, maar er gevaar schuilt in precies die flexibiliteit die nu onontbeerlijk is geworden voor de hedendaagse productie. Het feit dat de arbeider beroofd is van een vaste identiteit zou kunnen leiden tot sociale desintegratie, wat controle en beheersing op middellange termijn zwaar zou kunnen bemoeilijken. Het is daarover dat al die institutionele tamtam gaat.
Op dezelfde manier vereist het productieproces niet langer een hoog niveau van professionele training, tenminste voor de meerderheid van de arbeiders. De nood aan geschoolde arbeidskrachten is vervangen door een vraag naar flexibiliteit, met andere woorden, een groot aanpassingsvermogen om taken op zich te nemen die voortdurend veranderen en een bereidheid om van het ene bedrijf naar het andere te gaan. Bondig: arbeiders moeten zich aanpassen aan een veranderlijk leven in overeenstemming met de noden van de bazen. Dit krijgen we nu al vanaf de schoolbanken door onze strot geramd, in diezelfde klaslokalen waar vroeger institutionele culturele elementen werden aangeleerd die de technische basiskennis vormden waar de wereld van werk echt professionalisme uit kon distilleren. Het is niet zo dat er niet langer nood is aan een hoog niveau van professionalisme. Maar dit geldt enkel voor de paar duizend individuen die getraind worden tijdens postgraduate cursussen, vaak gefinancierd door de grote bedrijven zelf in een poging om mensen die geschikt zijn voor indoctrinatie en conditionering veilig te stellen.
Tot voor kort was de wereld van werk doordrongen met een ijzeren discipline: de assemblageband, de strikte controle door hoger geplaatste opzichters tot en met geheime dossiers en afdanking bij de minste afwijking van de norm. Je job willen houden betekende onderwerping, het verinnerlijken van een militaire mentaliteit, het leren van soms ingewikkelde, soms simpele procedures, ze toepassen en je ermee identificeren. Je ‘zelf’, je hele manier van leven en alles dat van enig belang was tot en met je ideeën en sociale relaties waren ondergeschikt en verbonden met je job. De arbeider bracht de meeste tijd door in de fabriek, maakte vrienden onder zijn collega’s en praatte over problemen op het werk tijdens zijn ‘vrije tijd’. Hij maakte gebruik van recreatieve faciliteiten die hem door het bedrijf aangeboden werden. Tijdens de vakantie ging hij weg met zijn collega’s en hun families. En om het prentje compleet te maken, organiseerde de bedrijven ook nog sociale evenementen en uitstapjes om de families samen te brengen. De kinderen gingen naar dezelfde school en erfden vaak de arbeidsplaats van de vader. Niet alleen de persoonlijkheid van de arbeider, maar ook die van zijn familie werd aangetast om de identificatie met het bedrijf compleet te maken. Werk was het alpha en omega van de arbeider. Herinner je bijvoorbeeld de tienduizenden Fiat-arbeiders uit Turijn die supporterden voor de voetbalclub Juventus, eigendom van Fiat baas Angelli. Deze wereld is nu voorgoed verdwenen. Er bestaan misschien nog wel wat overblijfselen van, maar het grootste deel is samen met de vaste uniformiteit ervan verdwenen. Die vergane wereld heeft plaatsgemaakt voor een provisionele en onzekere werkrelatie. De hoeksteen ervan is onzekerheid over de toekomst, en een gebrek aan scholing betekent een gebrek aan een basis om je leven als arbeider te plannen. Er blijft niets over dan genoeg te verdienen om de eindjes aan elkaar te knopen of om een lening af te betalen.
In het verleden probeerden we te vluchten voor werk door te zoeken naar alternatieve productiemethodes om zo onze creativiteit te heroveren die ons werd afgeperst door de mechanismen van het kapitalisme. We pasten het model van weigering van werk en sabotage van de productiebanden toe om het werktempo te vertragen en tijd te winnen op de vervreemding – al waren het maar een paar minuten. Zo had de tijd, ontrukt aan de waakzaamheid van de fabrieksopzichters, een zekere alternatieve waarde. We konden eventjes vrij ademen, ontsnapt aan de gevangenisatmosfeer van de fabriek of het kantoor. Zoals we zelf kunnen zien, heeft deze wereld bijna opgehouden te bestaan en zal het dezelfde richting blijven uitgaan in de nabije toekomst.
Meer nog. De oude omstandigheden verschilden niet zo veel van de primitieve fabrieksstructuren zoals de Britse textielproductie – op poten gezet met Brits kapitaal dat gedurende twee eeuwen piraterij werd opgestapeld. De arbeidskrachten die letterlijk het Engelse en Schotse platteland ontvluchtten, werden en masse opeengepropt. Maar onder deze omstandigheden was de smaak van gestolen tijd snel vergiftigd door het onvermogen er betekenis aan te geven buiten de werkomgeving. Met andere woorden, tijd werd herwonnen in termen van fysieke vermoeidheid, en niet omdat men de kennis of het verlangen had om iets anders te doen. En dit valt te wijten aan de vereenzelviging van de arbeider met zijn job, die hij een leven lang omhelsde. Zelfs de revolutionaire theorieën van het anarchosyndicalisme gingen niet in tegen deze fundamentele vaststelling. In plaats daarvan gaven ze aan de vereenzelviging van de arbeider met zijn job een libertaire kwalificatie en belaadden de syndicalistische organisatie met de taak de toekomstige vrije samenleving op te bouwen beginnende van de arbeidscategorieën die reeds bestonden.
Tot voor een paar jaar terug betekende de afschaffing van werk simpelweg de reductie van vermoeidheid, de creatie van aangenaam alternatief werk of, in de meest geavanceerde en in sommige opzichten utopische en denkbeeldige situaties, de vervanging van werk door spel. Een opslorpend spel met eigen regels dat aan het individu een identiteit als speler kan geven. Misschien kan men beweren dat het spel als logische categorie ver voorbij de gereglementeerde versie (bv. schaken) is gegaan tot aan het logische eindpunt van ludiek en individueel gedrag: het spel als uiting van gevoelens, als erotiek of seksualiteit, als vrije zelfexpressie door gebaren, manuele begaafdheid, kunst, denken of al deze elementen tezamen. De theoretisering van het spel was al begonnen met Fourier’s geniale intuïtie, vergelijkbaar met Bentham’s theorie dat het nastreven van persoonlijke belangen indirect en onvrijwillig leidt tot het nastreven van grotere gemeenschappelijke belangen. Het is zeker niet totaal onbelangrijk dat de reizende verkoper Fourier van zijn schat aan individuele ervaringen gebruik maakte om een ongelooflijk web van sociale relaties en affiniteiten te weven. Toch ontsnapt niets daarvan aan de fundamentele regels van werk bekeken vanuit de globale organisatie van controle en beheersing, zelfs al is het niet echt productie in de kapitalistische betekenis van het woord.
We kunnen dus vaststellen dat werk niet stelselmatig kan afgeschaft worden: we moeten het probleem benaderen op een destructieve manier. Waarom op een destructieve manier?
In de eerste plaats omdat het kapitalisme haar voorbijgestreefde structuren heeft ontmanteld en daarbij de identiteit aan de individuele arbeider als zijnde arbeider heeft ontnomen. Zo heeft het de arbeider tot ‘alternatief’ gemaakt en maakt het zich klaar om alle zaden van de uitwendige aspecten van formele vrijheid in hem te planten. Vrije meningsuiting en vrije keuze van kleding, een veelheid van jobs om uit te kiezen, niet te veel intellectuele inspanning, gestandaardiseerde veiligheidsprocedures die uitgelegd worden in eenvoudige handleidingen, een verlaging van het werktempo, robotisering van basisprocedures, stelselmatige scheiding tussen de verschillende aspecten van werk – allemaal in de richting van een nieuw model dat niets van zien heeft met dat van het verleden.
Aandringen op een herovering van de ontstolen tijd veronderstelt het uitvinden van een meeteenheid tezamen met alle andere eenheden die betrekking hebben tot de opschorting van werk, een begrip dat de arbeider moeilijk zou kunnen vatten. Eerder dan het verwerven van het vermogen om zich een project voor te stellen verschillend van werken voor derden, zou hij een groeiende paniek ontwikkelen. Vroegere revolutionaire theoretici hebben duidelijk aangetoond dat er in feite minder werk nodig is dan hetgeen je verricht voor een leefbaar loon. Deze analyses worden nu echter gebruikt door het post-industriële kapitaal zelf en worden vaak opgediept tijdens conferenties en meetings over de herstructurering van de productie.
Een reductie van arbeid zou dan de reductie van werk tot het minimum dat noodzakelijk is voor de productie van wat nuttig is betekenen. We kunnen deze theorie vandaag de dag niet omarmen aangezien die nu door het kapitaal zelf wordt bestudeerd. Alleen het tijdsschema waarbinnen dit tot stand moet komen verschilt, terwijl niets gezegd wordt over de methodes die gebruikt zouden worden. Strijden voor een reductie van werkuren, zelfs een aanzienlijke reductie van bijvoorbeeld twintig uur per week, betekent niets in revolutionaire termen omdat het de weg zou openen voor de oplossing van een aantal problemen van het kapitaal, wat zeker niet zou leiden tot de bevrijding van allen. Werkloosheid als een drukkingsmiddel, hoe argeloos dit nu ook uitwegen vindt in de talrijke versies van marginale arbeid, lijkt wel de enige factor te zijn die de kapitalistische productie stuwt in de zoektocht naar oplossingen om de werkuren te verminderen. Maar in een niet zo verre toekomst zou de nood tot het terugschroeven van de productie wel eens de reden kunnen worden voor het verminderen van de werkuren, vooral nu het internationaal militair evenwicht niet meer berust op twee tegengestelde supermachten.
Vrijwilligerswerk (waarover nog maar weinig is gezegd, alhoewel het een vraagstuk is dat onze aandacht zeker verdient) functioneert als een veiligheidssluis die, naast andere dingen, een oplossing zou kunnen bieden voor het probleem van de vermindering van de werkuren zonder zich te moeten bekommeren over hoe de massa’s, ontslagen van controle voor een derde van hun dag, hun nieuwe vrije tijd zouden doorbrengen. We zien dus dat werkloosheid niet langer de belangrijkste hindernis is die het huidige kapitalisme moet nemen, hoewel het er toch nog steeds mee verbonden is. Vrijwilligerswerk kan geïnstitutionaliseerd worden, daarna gerecupereerd worden als een projectmatig gebruik van de vrije tijd door bedrijven in structuren die speciaal voor deze taak tot leven zijn geroepen. Het post-industriële kapitalisme is dus een homogeen systeem waar het concept van een crisis in werkloosheid niet meer bestaat, omdat werkloosheid zelf een deel is geworden van het productieproces.
Het ‘alternatieve’ ideaal van een leven gebaseerd op de kunst om ‘bij te blijven’ is ook aan het verdwijnen. Kleinschalig handwerk, kleine zelfbeheerde ondernemingen, straatverkoop, halskettingen,… Talloze menselijke tragedies hebben zich afgespeeld in mistroostige bedompte ateliers gedurende de voorbije twintig jaar. Veel echte revolutionaire sterkte werd opgeslokt door illusies die niet een normale hoeveelheid arbeid nodig hadden, maar meer uitbuiting, zoveel te meer omdat het was verbonden met de individuele wil om voort te doen en aan te tonen dat het ook zonder de fabriek mogelijk was. Nu, met de herstructurering van het kapitalisme en de nieuwe omstandigheden die eruit voortspruiten, stellen we vast dat dit ‘alternatief’ model precies datgene is wat op institutioneel niveau wordt voorgesteld om door deze periode heen te komen. Zoals altijd zien ze hoe de wind waait. Andere potentiële revolutionaire krachten sluiten zichzelf nu op in elektronische laboratoria en overladen zichzelf met werk in donkere, bedompte kleine werkplaatsen. Zo geven ze te kennen dat het kapitaal hen weerom heeft verslagen.
Als we proberen het probleem samen te vatten in één simpele formule, zouden we kunnen zeggen dat als werk ooit een sociale identiteit verschafte, die van ‘arbeider’ om precies te zijn, die samen met de identiteit van ‘burger’ het perfecte subject schiep, elke ontsnapping een waarlijk revolutionaire poging was om uit deze wurggreep te breken. Vandaag, terwijl het kapitaal aan de arbeider niet langer een specifieke sociale identiteit geeft maar hem probeert te gebruiken op een gedifferentieerde manier, zonder vooruitzichten en zonder toekomst, is de enige strijd tegen werk die overblijft de strijd om werk te vernietigen om zo een vermogen tot eigen projecten en tot een eigen toekomst te verwerven, en een sociale identiteit te ontwikkelen in conflict met de uitroeiingspogingen die nu worden ondernomen door het post-industriële kapitaal.
De meeste strategieën die zelfbewuste arbeiders in de voorbije decennia hebben gebruikt tegen brutale en rechtstreekse uitbuiting – waar honderden pagina’s over geschreven zou kunnen worden – zijn nu voor het kapitaal zelf normale procedures geworden. Het is nu het kapitaal dat suggereert – als het het al niet oplegt – om de werkeenheden op te splitsen, om de werkuren te reduceren en te flexibiliseren, om de productie te baseren op zelfbepaalde projecten en participatie in het beslissingsproces. Het kapitaal zelf stuurt aan op werknemers die beslissingen nemen over bepaalde delen van de productie, op autonome werkeilandjes binnen het bedrijf die elkaars klanten worden, op kwaliteitscompetitie en al de rest. Deze neveneffecten nemen de plaats in van de oude, monolithische uniformiteit van werk. Ze bereiken niveaus die niet langer controleerbaar zijn door het individuele bewustzijn in de enge zin van het woord. Met andere woorden, de individuele arbeider wordt voortdurend geconfronteerd met de mogelijkheid in een valstrik geduwd te worden. En dan rest hem niets meer dan zijn eigen strijdbaarheid (in feite niets meer dan potentiële strijdbaarheid) af te zwakken om toch maar enkele toegevingen gedaan te krijgen. En als deze arbeiders ooit vastberaden en zelfbewust waren en als een deel konden gezien worden van de sterke strijdbeweging tegen werk, zijn ze nu niet meer dan een ander aspect van werk. En dan nog het aspect dat de meeste kenmerken van recuperatie en controle in zich draagt.
Als we met en tijdens onze levens willen spelen, moeten we leren hoe te spelen. We moeten de regels van het spel zelf maken zodat ze duidelijk zijn voor ons, maar onbegrijpelijke labyrinten voor anderen. We kunnen niet simpelweg stellen dat een spel met regels nog altijd werk is (wat juist is, zoals we al zeiden) en dat als we de regels laten varen, het spel vrij en daarom libertair wordt. De afwezigheid van regels is geen synoniem voor vrijheid. Regels die zijn opgelegd door controle en sancties zijn slavernij. En werk is dit geweest en kan nooit iets anders zijn, omwille van alle redenen die we net gezien hebben en alle redenen die we nog zijn vergeten. Maar de afwezigheid van regels zou wel eens een andere, misschien ergere, vorm van tirannie kunnen worden. Als vrije overeenkomst een regel is, dan wil ik die naleven en ik verwacht van anderen, mijn kameraden in de overeenkomst, dat zij dat ook doen. Vooral wanneer het het spel van mijn leven betreft en mijn leven op het spel staat. De afwezigheid van regels zou me in de greep van de tirannie van de onzekerheid brengen. Misschien een spannende dosis adrenaline voor één dag, maar waarschijnlijk niet erg aangenaam voor de rest van mijn dagen.
Meer nog. Vrij gekozen regels construeren niet alleen mijn identiteit, mijn relatie met anderen, maar ook mijn individueel zelfbewustzijn en mijn verlangen om te groeien naar andere individuen, mijn verlangen om te leven in een wereld van andere vrije en levenskrachtige wezens die in staat zijn om voor zichzelf te beslissen. Zeker in een tijd waar er de aanzet wordt gegeven in de richting van een illusoire vrijheid van afwezigheid van rigide regels, tenminste in de wereld van de productie. Om niet bedrogen te worden door gereduceerde en flexibele werkuren, betaalde exotische vakanties en om niet verrukt te zijn door loonstijgingen, vroegtijdige pensionering of vrije financiering van individuele bedrijven, is het noodzakelijk dat ieder een eigen project voor de vernietiging van werk uitdoktert. Het is niet voldoende om gewoon de schade te proberen beperken.
Hieronder een aantal ideeën die schijnbaar achterhaald waren, maar terug actueel zijn.
Een mentaliteit kan je niet vernietigen. De beroepsmentaliteit zoals die tot uiting komt in partijen en vakbonden – zelfs de anarchosyndicalistische – kan niet van buitenaf vernietigd worden. Zelfs niet door sabotage. Sabotage werd gebruikt als intimidatie, als een hint over iets dat voorbij de staking ging, als een manier om te laten weten dat je meer vastberaden was dan anderen, maar toch bereid was om de aanval op te schorten op het moment dat de eis werd ingewilligd.
Maar sabotage is nog steeds vernietigend. Sabotage schaadt de winst niet indirect zoals de staking, maar raakt de structuur direct. Of dat nu de productiemiddelen dan wel de eindproducten zijn, maakt geen verschil. Het betekent dat het verder, voorbij de werksituatie, gaat. Sabotage slaat niet zozeer toe om iets specifiek te bereiken, veeleer – en ik zou zeggen vooral – om te vernietigen. En het object dat vernietigd dient te worden, ook al is het eigendom, is werk als je erover nadenkt, productiemiddel dan wel eindproduct. Nu begrijpen we pas de angst die vele arbeiders voelden voor sabotagedaden. En daarmee bedoel ik de arbeiders die hun sociale identiteit kregen van hun levens van totale afhankelijkheid. En die identiteit kon niet zo gemakkelijk uitgeroeid worden. Ik heb mensen in tranen zien uitbarsten voor de poorten van hun fabriek die was aangevallen en gedeeltelijk vernietigd. Zij weenden omdat zij een aanzienlijk deel van hun leven zagen aangevallen en vernietigd worden. En dat leven, hoe arm en miserabel het ook was, was het enige dat ze hadden, het enige waar ze ervaring mee hadden.
Om aan te vallen heb je natuurlijk een project nodig, een identiteit die projectmatig is uitgewerkt. Je hebt een idee nodig van wat je wilt doen, te meer nog als je dit als een spel beschouwt en het wilt doormaken als een spel. Sabotage is een fascinerend spel, maar het kan niet het enige zijn dat je wil spelen. We moeten een veelheid aan spellen tot onze beschikking hebben. We moeten gevarieerde spellen hebben, spellen die vaak in contrast staan met elkaar, gericht op het mijden van monotone regels die gewoon een nieuwe, saaie job zouden worden. De liefde bedrijven is ook een spel, maar je kan het niet van ‘s morgens tot ‘s avonds spelen zonder het te banaliseren, zonder in een slaperige roes terecht te komen die ons wel een goed gevoel geeft, maar ons tegelijkertijd verveelt en onszelf nutteloos doet voelen.
Geld nemen waar het gevonden kan worden is ook een spel. Het is een spel met eigen regels dat kan degenereren in professionalisme als een doel op zichzelf. Het wordt dan niet meer dan een voltijdse job met alles dat erbij komt kijken. Maar het is een interessant – en nuttig – spel in het perspectief van een gegroeid bewustzijn dat de contradicties van het consumentisme dat altijd klaar staat om alles dat je van de economie hebt afgepitst te verteren, weigert. Opnieuw is het noodzakelijk om morele barrières die ze in ons gebouwd hebben te overwinnen. We moeten ons over het probleem heen zetten. Iemands eigendom nemen brengt veel risico’s met zich mee, ook voor een revolutionair. Niet alleen wettelijke risico’s in de enge zin van het woord, maar in de eerste plaats morele risico’s. Duidelijkheid is hier belangrijk, aangezien het gaat over het overwinnen van dezelfde obstakels die de oude arbeider in tranen deden uitbarsten voor de poorten van de vernietigde fabriek. Het idee dat eigendom heilig is hebben ze in ons laten doordringen vanaf onze geboorte. Het is dan ook niet gemakkelijk om onszelf hiervan te bevrijden. We geven er de voorkeur aan ons een leven lang te prostitueren bij de baas en tenminste een zuiver geweten te hebben aan het eind van de dag. We voelen dat we onze taak hebben volbracht en naar ons klein vermogen hebben bijgedragen tot de productie van het nationale inkomen – dat natuurlijk terecht komt in de begerige handen van de politici die de bestemming van de natie in gedachten houden, die elk scrupule over het nemen van wat wij met veel moeite hebben geproduceerd al lang geleden van zich hebben afgezet.
Maar het essentiële onderdeel van elk project dat gericht is op de vernietiging van werk is creativiteit op het hoogst mogelijke niveau. Wat zouden we kunnen doen met het geld van alle banken die we zouden hebben kunnen overvallen, als het enige waar we aan kunnen denken het kopen van een sportauto of een villa, het uitgaan in luxe-nachtclubs, het vullen van onze levens met duizenden nutteloze behoeftes en ons doodvervelen tot de tijd komt om de volgende bank te overvallen? Dit zijn dingen die veel van de bankovervallers die ik ontmoet heb in de gevangenis doen. Laat alle kameraden die nooit geld hebben gehad en denken dat dit dé manier is om hun grillen te bevredigen maar doen. Ze zullen dezelfde ontgoocheling meemaken die ze bij elke andere job zouden meemaken. Een job die op korte termijn dan misschien wel minder lucratief is, maar alleszins minder gevaarlijk op lange termijn.
De weigering van werk als niets meer dan een lusteloze aanvaarding van non-activiteit zien, is het resultaat van het foute idee dat werkslaven hebben over anderen die nog nooit in hun leven gewerkt hebben. Deze laatsten, de zogenaamde geprivilegieerden omwille van hun geboorte, de erfgenamen van fortuinen, zijn bijna altijd onvermoeibare werkers die al hun sterkte en verbeelding in de strijd werpen om anderen uit te buiten en nog meer rijkdom en prestige te accumuleren dan ze al hadden. Zelfs als we ons zouden beperken tot de grote verspillers van erfenissen waarvoor de tabloidpers hemel en aarde verzet om toch maar een foto vast te krijgen, dan nog zouden we moeten toegeven dat ook deze vreselijke soort zich dagelijks afbeult. Ze zijn voortdurend bezig met hun tere sociale relaties of met hun angsten voor agressie en kidnapping. Dit is ook werk, dat uitgevoerd wordt onder alle regels van verplichte activiteit. Het is een echte job, waarbij de bazen van deze uitbuiters vaak hun eigen lusten en angsten zijn.
Maar ik denk niet dat velen onder ons de weigering van werk kunnen beschouwen als een loutere aanvaarding van dodelijke verveling van het niets-doen. Een niets-doen waarbij we heel de tijd bedacht zijn op valstrikken van anderen, die ons misschien zouden proberen te overtuigen iets te doen langs de weg van sollicitaties of vleierijen, misschien zelfs in de naam van een ideaal, persoonlijke affectie of vriendschap of wie weet welk duivels bedenksel dat onze totale inertie zou kunnen bedreigen. Zo’n situatie zou compleet zinloos zijn.
Integendeel, ik denk dat de weigering van werk in de eerste plaats kan gezien worden als een verlangen om te doen wat je het liefst doet. Met andere woorden: de transformatie van verplicht ‘doen’ in vrije actie. Vele jaren geleden heb ik hierover een lang artikel geschreven in Pantagruel, dat op verschillende punten nog steeds geldig is. Maar deze voorwaarde, vrije actie, is niet voor eens en voor altijd gepland en uitgestippeld. Het is geen deeltje van een situatie die buiten ons bestaat, noch is het iets dat ons in de schoot wordt geworpen zoals een erfenis of de buit van een geplunderde bank. Zulke voorvallen kunnen een gelegenheid zijn, een – gezocht of niet, gewild of niet – accident dat een lopend project kan versterken. Maar het zijn zeker geen voorwaarden voor vrije actie, geen omstandigheden die vrije actie vastpinnen en determineren. Als we geen project hebben in termen van leven, een projectmatigheid in de meest volledige zin van het woord, dan zal geen enkele hoeveelheid geld ons bevrijden van de noodzaak van werk. De noodzaak om ten koste van alles te ‘doen’ wordt gestuwd door een nieuwe soort van ontbering. Ditmaal geen armoede maar verveling of pogingen tot het verwerven van sociale status.
Dit dilemma kan enkel opgelost worden door je eigen creatief project te bedenken. Of om het anders te formuleren: door na te denken over wat je wil doen met je leven en de nodige middelen zoeken om dat te verwezenlijken – zonder te werken. Als we werk willen vernietigen, zullen we wegen van individueel en collectief experimenteren moeten bouwen zonder rekening te houden met werk. Het enige dat ons nog te doen staat met werk, is het wegvagen uit de realiteit van wat mogelijk is.
(Alfredo M. Bonanno, 1994)