Blanqui of de statelijke opstand

Blanqui of de statelijke opstand

Aan Louis Auguste Blanqui (1805-1881) kunnen we in het uiterste geval een slogan en een boek verschuldigd voelen. De eerste is die van Ni Dieu, Ni Maître(god noch meester), wat de naam werd van de krant die hij in november 1880 oprichtte, enkele maanden voor zijn dood. Het tweede is het fascinerende L’eternité à travers les astres, méditiations sur l’existence de mondes parallèles et le retour éternel (De eeuwigheid doorheen de sterren, beschouwingen over het bestaan van parallelle werelden en de eeuwige terugkeer). Een strijdkreet en een filosofisch werk over astronomie: dat is alles waarvoor Blanqui verdient om herinnerd te worden. De rest smijten we met veel plezier in de vuilnisbak van de geschiedenis, van zijn andere kranten (zoals La Patrie est en Danger) tot zijn avant-gardistische en autoritaire politiek.

Niet iedereen deelt deze visie. De laatste tijd zijn er zelfs die zich uitsloven om zijn naam, die bestemd leek voor de vergetelheid, terug boven te halen. Zijn herontdekking werd opgestart door subversievelingen van autoritaire stempel die meer vitaminerijk zijn en minder in het gips zitten, behendige besnuffelaars van de wind van het moment. Tegenover het alsmaar heftigere ineenstuiken van deze maatschappij, tegenover het voortdurende oplaaien van de brandhaarden van rellen, zullen ze tot het besef gekomen zijn dat om de hoek, het waarschijnlijker is (en ook wenselijker) dat er een opstand zit aan te komen, eerder dan een verkiezingsoverwinning van extreem-links (die in dat geval trouwens een situatie zonder pijnloze uitwegen zou moeten beheren en oplossen). Nu, vanuit dat standpunt, zouden ze serieus het risico lopen om vrij spel te geven aan die boerenkinkels van anarchisten, de enigen die nooit de insurrectionele perspectieven overboord hebben gegooid, ook niet in de meest grijze jaren van de sociale pacificatie. De linkse voorvaders van de sociale kritiek, de zogenaamde “klassiekers”, konden niet van noemenswaardige hulp zijn, want die zijn sinds een tijdje al hun glazuur verloren. Nadat ze meer dan een eeuw lang op de altaartjes hebben gestaan, nadat hun gedachtegoed als een stralende vuurtoren in het midden stond van een revolutionaire wervelwind die besloten werd met de meest schaamtelijke der schipbreuken, bieden hun namen geen zekerheid meer. Erger nog, ze veroorzaken werkelijk allergische reacties van afstoting. Blanqui, de vergeten Blanqui, de grootste exponent van het autoritaire insurrectionalisme, heeft dus alle karakteristieken om een alternatieve, originele, charismatische historische referentie te zijn, opgewassen tegen de tijden die komen.

Marx, die de stoelen van het British Museum warm hield om uit te leggen wat de meerwaarde of de formele accumulatie van het kapitaal was, of Lenin, die aan het werk was binnen het centraal comité om de triomf van de partijbureaucratie voor te bereiden, ja kom, eerlijk nu, daar geraak je toch niet meer opgehitst van. Maar Blanqui, bij God, wat een man! Voor alles wakkert zijn leven – als protagonist van vele insurrectionele pogingen en met zijn bijnaam l’Enferméomdat hij meer dan 33 jaar doorbracht achter de muren van de Franse keizerlijke gevangenissen – een zodanig onvoorwaardelijk respect aan dat elke eventuele kritiek als die al niet tot stilte verstomd, dan op z’n minst toch voorzichtig wordt. En dan is er nog zijn overweldigende militantie, zijn onophoudelijke agitatie, zijn fervente activisme… en dat tezamen met een eenvoudige en onmiddellijke taal die een communistisch gedachtegoed uit, wars van het koude marxistische economisme. En daarin gaat zijn huidige aantrekkingskracht schuil. Met het gebrek aan kritische terughoudendheid in deze tijden waar de ogen slechts scherp worden om allianties te vinden, kan Blanqui zowat door iedereen op prijs gesteld worden: zowel de anti-autoritairen, bronstig naar actie als de autoritairen, bezorgd om discipline. Blanqui zou de perfecte synthese kunnen zijn tussen twee geestesgesteldheden die in de loop van de geschiedenis de revolutionaire beweging hebben gevormd en verdeeld. Indertijd werd hij een beetje uit de hoogte behandeld door de geleerden van het wetenschappelijke socialisme (die er de goede bedoelingen van erkenden maar hem uiteindelijk dezelfde gebreken verweten die ze aan Bakoenin toeschreven), en beslist tegengegaan door de vijanden van alle autoriteit, vandaag – in volle eclips van de betekenis – heeft hij alle kaarten in handen om revanche te nemen.

Want Blanqui is niet alleen de permanente en vurige agitator (en hier vallen de libertairen flauw van emotie), hij is ook de permanente en berekende leider (en hier barsten de wezen van het staatscommunisme in applaus uit). Hij verenigt de moed van de barricades met het martelaarschap van de gevangenis, zijn blik verdwaald in het afspeuren van het hemelgewelf. Hij formuleert geen grootse theoretische plannen, ingewikkelde uitwerkingen die onverteerbaar zijn voor de chirurgisch verkleinde magen van vandaag, hij geeft instructies om de wapens op te nemen. Hij pretendeert geen diepgaande gedachten, de onmiddellijke reflexen volstaan. Hij is de perfecte revolutionaire icoon om vandaag de dag op de markt te brengen. Vandaag, nu de ingewikkelde systemen om je hoofd over te breken niet meer welkom zijn. Vandaag wil men intense emoties om te consumeren. En Blanqui verveelt niet met abstracte discours, hij is een praktisch mens, direct, iemand om naar te luisteren, waarvan iedereen iets te leren heeft en waar je dus op kan vertrouwen. Daarom is hij van onder het stof gehaald. Want tussen de zovele reïncarnaties van de revolutionaire dictatuur, is hij de enige die mogelijks kan doorgaan voor een fascinerende avonturier in plaats van onmiddellijk over te komen als een smerig machtsfiguur. Met anderhalve eeuw vertraging slaat Blanqui iedereen aan de haak. Mocht hij een profiel op Facebook hebben, dan zou het een stormloop van “Vind ik leuk” zijn.

Zijn herwaardering wordt ook aantrekkelijk gemaakt doorheen zijn actietactiek. Heeft u recentelijk de arbeidersklasse de bourgeoisie zien terroriseren, of eerder de glimlach zien verschijnen op het gelaat van de industriebons? Heeft u opgemerkt hoe het proletariaat aan het vechten is voor haar eigen emancipatie, of eerder hoe het de politie de heethoofden aanwijst? Heeft u de straten horen denderen door de opstandige massa’s die optrekken tegen het paleis, of heeft u daarentegen de massa’s hooligans naar het stadion zien hollen? Heeft u de uitgebuiten zien warmlopen voor de radicale sociale kritiek, of eerder voor de laatste aflevering van een reality-show? In zijn memoires herinnert Bartolomeo Vanzetti zich de nachtelijke uren die hij doorbracht met boeken, uren die hij vastberaden afhield van de slaap die de inspanningen van het werk moest herstellen. Hij was een arbeider, maar hij wijdde zijn vrije tijd aan studie: om te begrijpen, om te weten, om geen grondstof te blijven in de radertjes van het kapitaal (of van de dialectiek van één of andere intellectueel). Vandaag hebben de donkere kringen onder de ogen van de arbeiders een heel andere oorzaak. Wie wil deelnemen aan de sociale oorlog die aan de gang is, moet dus met deze evidentie rekening houden: de revolutie kan de massa’s geen reet schelen.

Maar dit is niet langer een probleem, nietwaar, en weet u waarom? Omdat de massa’s Blanqui geen reet konden schelen. Hij had die niet nodig, voor hem volstond een scherpzinnige, bekwamen, gedreven elite die klaarstond om een goed gekalibreerde slag toe te brengen op het gepaste moment. De massa’s zouden zich zoals gewoonlijk wel aanpassen aan de voldongen feiten. Ook pal in het midden van de huidige kapitalistische vervreemding, zijn er dus nog mensen die opnieuw hoop bieden. De leninisten zijn voorbijgestreefd, die beseften immers maar niet dat het tot niets meer dient om de grote partij te vormen die in staat is om de uitgebuiten te gidsen. Ook de anarchisten zijn voorbijgestreefd, want die zijn zodanig dom dat ze niet beseffen dat er geen bewustzijn meer is om te verspreiden onder de uitgebuiten teneinde te vermijden dat ze in handen van partijen vallen. Wat tot iets dient, is wat er zijn kan, met andere woorden, een handvol samenzwerende subversievelingen die in staat zijn om de juiste strategie uit te werken en toe te passen. Een snelle ingreep en de sociale kwestie is opgelost! Het moet toegegeven worden – Blanqui is de juiste man die op het juiste moment herontdekt wordt door mensen die niet anders dan juist kunnen zijn.

Zodanig juist dat ze er goed voor opletten om het gedachtegoed van Blanqui in zijn substantie in overweging te nemen, gedachtegoed dat in vele aspecten verwerpelijk is. En dat weten ze. Zijn imaginaire vrienden zijn er zich zodanig van bewust dat ze zich beperken tot het laten bezinken van de kracht, de stijl, het gevoel, de overtuiging (allemaal bewonderenswaardige kwaliteiten, daar niet van, maar die niet veel zeggen over de persoon die ze heeft: ook Napoleon, Mussolini of Bin Laden zouden daar prat op kunnen gaan). Maar zijn reële vrienden, zoals de communard Casimir Bouis (die trouwens zijn uitgever was), twijfelden niet over het aanzien van Blanqui: “hij is de meest complete staatsman, bezeten door de revolutie.” De blanquistische kracht, de blanquistische stijl, het blanquistische gevoel, de blanquistische vastberadenheid – alles staat in dienst van een erg precies politiek project: de verovering van de macht. En zelfs zijn verbazingwekkende boek over astronomie, zelfs zijn meest in de roos geschoten slogan, zullen dat nooit kunnen verdoezelen.

Wie weet waarom deze flinke mensen die de lof willen zingen van een samenzweerder uit het verleden, van een man van de barricades, een vervolgde, een invloedrijke persoon van de beweging, niet gedacht hebben aan Bakoenin? Want Bakoenin wordt toch herinnerd als de demon van de revolte, als een synoniem voor absolute vrijheid, terwijl Blanqui eerder synoniem is voor dictatuur. Bakoenin wilde “de anarchie”, Blanqui kondigde de “geregelde anarchie” aan (is dat bijvoeglijk naamwoord niet verrukkelijk soms?). Bakoenin had het over “de ontketening van de kwade hartstochten”, Blanqui schreef voor dat “er geen enkel militair manoeuvre mag plaatsvinden vóór het bevel van de leidinggevende commandant, de barricades alleen mogen opgeworpen worden op de plaatsen die hij aangeeft” (die zelfverkozen leidinggevende commandant, ça va sans dire, was uiteraard hijzelf). Bakoenin zocht onder de samenzweerders iemand die “er volledig van overtuigd was dat de komst van de vrijheid onverenigbaar is met het bestaan van staten. Hij moest daarom de vernietiging willen van alle staten, tezamen met alle religieuze, politieke en sociale instellingen zoals de officiële Kerken, de permanente legers, de ministeries, de universiteiten, de banken, de aristocratische en bourgeoismonopolies. Dit heeft tot doel toe te laten dat op de ruïnes van dit alles eindelijk een vrije samenleving kan ontstaan, die niet langer zoals vandaag van bovenaf naar beneden en van het centrum naar de periferie georganiseerd wordt door middel van gedwongen eenheid en concentratie, maar daarentegen vertrekkende vanuit het vrije individu, de vrije associatie en de autonome commune, van beneden naar boven en van de periferie naar het centrum georganiseerd wordt doorheen de vrije federatie.” Blanqui zocht iemand die op de vraag “Zal het volk onmiddellijk na de revolutie zichzelf kunnen regeren?” antwoordde “Aangezien de sociale staat gecorrumpeerd is, zijn er heldhaftige remedies nodig om te komen tot een gezonde staat: het volk zal voor een bepaalde tijdspanne nood hebben aan een revolutionaire macht”. Iemand die misschien zijn onmiddellijke maatregelen in werking zou stellen, zoals “Vervanging door een (statelijk) monopolie van elke uitgewezen baas… Samenvoeging in het domein van de staat van alle roerende en onroerende goederen van de kerken, gemeenschappen en congregaties van beide seksen, en die van hun stromannen… Reorganisatie van het personeel van de bureaucratie… Vervanging van alle directe en indirecte bijdrages door een directe, progressieve belasting op erfenissen en inkomens… Regering: Parijse dictatuur.”

In zoverre Bakoenin en Blanqui in de loop van de 19de eeuw niet slechts twee revolutionairen zoals vele anderen geweest zijn, in zoverre hun naam zoveel faam gekregen heeft, is dat omdat ze de belichaming zijn van twee verschillende en tegengestelde ideeën, omdat ze voor de hele wereld twee mogelijke richtingen van de opstand hebben voorgestaan: de anarchistische opstand tegen de staat, en de autoritaire opstand ten voordele van een nieuwe staat (eerst republikeins, later socialistisch en tenslotte communistisch).

Ook vandaag de dag betekent het zich nauw verbonden voelen met de ene of de andere op zich een ondubbelzinnige keuze. Voor Blanqui is de staat het stuwende instrument voor de sociale transformatie aangezien “het volk niet uit de horigheid kan geraken behalve doorheen de impuls van de grote maatschappij van de staat, en je moet veel moed hebben om het tegendeel te beweren. De staat heeft in feite geen andere legitieme missie dan deze.” In zijn kritiek op de proudhoniaanse ideeën beweerde hij dat eender welke theorie die het proletariaat wilde ontvoogden zonder toevlucht te nemen tot de autoriteit van de staat hem een hersenschim leek; erger nog, het was “misschien” wel verraad. Niet dat hij zo naïef was dat hij illusies koesterde. Hij was er eenvoudigweg van overtuigd dat “hoewel elke macht van haar natuur uit onderdrukkend is”, het proberen doen zonder staat of zich er regelrecht tegen te kanten, gelijkstond met “de proletariërs ervan te overtuigen dat het makkelijk zou zijn om te wandelen met de handen en voeten gebonden.”

En wie de herwaardering van l’Enfermé zou willen binnensmokkelen als belangstelling voor de praktijk van de opstand, als technische nood zonder samenvallende perspectieven, liegt maar al te goed wetende dat hij aan het liegen is (met uitzondering uiteraard van de libertaire onnozele halzen die het niet waard zijn om een woord aan te wijden). Want Blanqui zocht inderdaad een overeenkomst “op het kapitale punt, ik wil zeggen, op vlak van de praktische middelen, die, alles welbeschouwd, de hele revolutie zijn,” maar hijzelf verborg niet de band die de actie verbindt met het denken: “Maar de praktische middelen worden afgeleid uit de principes en zijn afhankelijk van het oordeel van de mensen en de dingen.” Eén van zijn meest beroemde teksten, de Instructions pour une prise d’armes, die na de situationisten nog zovele jonge intellectuelen, aspirant generaals van een nieuw rood leger, blijft fascineren, is niet alleen maar een handleiding voor opstandelingen. Het is geen toeval dat de tekst reeds in 1931 in het tijdschrift Critique Socialewerd gepubliceerd, niet zozeer aangetrokken door zijn “anachronistische strikt ‘militaire’ kant”, dan wel om de “waarde van deze belangrijke bijdrage tot de kritiek van de anarchistische opstanden” te onderstrepen. In feite zijn deze Instructionseen onophoudelijke apologie van de nood aan een autoriteit die in staat is om een einde te stellen aan een vrijheid die als contraproductief beschouwd wordt. Het zijn de bedroevende kreten van een man van de orde die zoveel wanorde aanschouwt – “kleine bendes lopen her en der rond, ontwapenen de wachtkorpsen, pakken buskruit en wapens af van de musketiers. Alles gebeurt zonder overeenkomsten noch leiding, volgens de individuele fantasie.” Het is een aanklacht tegen “het defect van de volkstactiek, de onomstotelijke oorzaak van rampen. Geen enkel algemeen commando, dus geen enkele leiding… De soldaten doen vooral wat hun eigen hoofd hen ingeeft.”

Samengevat: als de opstand mislukt ondanks de moed en het enthousiasme van degenen die eraan deelnemen, dan is dat omdat het “aan organisatie ontbreekt. Zonder organisatie is er geen enkele mogelijkheid op succes.” Wat ook wel waar zal zijn, maar hoe verkrijg je dan die organisatie, die coördinatie, die overeenkomst onder de opstandelingen? Doorheen de horizontale verspreiding, die er reeds aan voorafgaat en zo uitgebreid mogelijk is, van een bewustzijn, een aandacht, een intelligentie over de noodzaken van het moment (libertaire hypothese), of doorheen de verticale invoering van één commando dat gehoorzaamheid van allen eist, van die allen die tot op dat moment in de onwetendheid werden gehouden (autoritaire hypothese)? Blanqui geeft uiteraard zijn praktische instructies daarover: “Een militaire organisatie, vooral wanneer het nodig is om die te improviseren op het slagveld, is voor onze partij geen kleine kwestie. Het veronderstelt een leidinggevend commando en, tot op een zeker punt, de gewoonlijke reeksen van officiëlen van alle graden.” Met als doel om komaf te maken met “die rommelige rellen van tienduizend geïsoleerde mensen die op toeval handelen, in wanorde, zonder een unitaire gedachte, ieder in zijn hoek en volgens zijn eigen fantasie”, Blanqui raakt niet uitgeput met het voorschotelen van zijn recept: “Het moet blijvend herhaald worden: de conditio sine qua nonvan de overwinning is de organisatie, het geheel, de orde en de discipline. Het is moeilijk denkbaar dat de troepen lang weerstand zullen bieden aan een georganiseerde opstand die handelt met het hele apparaat van een regeringskracht.” Dat is dan de blanquistische praktijk van de opstand: een organisatie die meedogenloos is tegenover de vijand maar die in haar midden orde en discipline weet op te leggen naar het model van het apparaat van een regeringskracht.

Zoveel kazernestank wekt bij ons slechts afgrijzen en misprijzen op. Ook al zou er een rode of roodzwarte vlag wapperen, de kazerne blijft altijd een plaats van verplichting en afstomping. De opstand die in plaats van zich met gevierde teugels in vrijheid te ontwikkelen, in de houding zou gaan staan voor een autoriteit, is bij voorbaat verloren, is niets anders dan de voorkamer van een staatsgreep. Gelukkig kan je tegenover deze lugubere mogelijkheid altijd vertrouwen op het dronken makende genot van de revolte die, eens ontketend, in staat is om alle berekeningen van deze bedelstrategen wandelen te sturen.

Maurice Dommanget, die aan Blanqui een heel leven van toewijding geschonken heeft, doet verslag over de sfeer die heerste in Parijs tijdens de insurrectionele poging van 12 mei 1839: “Blanqui probeerde orders te geven, de deserties tegen te houden, de ‘massa te organiseren’, wat een moeilijke opgave was, bijna niemand kende hem. Allen schreeuwden. Allen wilden bevelen. Niemand wilde gehoorzamen. Er vond toen een redelijk levendige en symptomatische ruzie plaats tussen Barbès en Blanqui die tot dan toe nog door niemand opgemerkt was. Barbès beschuldigde Blanqui ervan allen te hebben laten vertrekken, Blanqui beschuldigde Barbès ervan dat hij met al zijn traagheid allen had ontmoedigd en het vertrek van de lafhartigen en de verraders had veroorzaakt.” Toen de opstand uitbrak, toen de normaliteit plots ophield de menselijke mogelijkheden te remmen, toen allen wilden bevelen omdat niemand wilde gehoorzamen, verloren de zogenaamde chefs alle gezaghebbendheid, sloven ze zich zinloos uit om orders te geven en begonnen uiteindelijk onderling ruzie te maken. De wanorde van de hartstochten is altijd het beste en meest doeltreffende antigif geweest tegen de orde van de politiek, en zal dat ook altijd blijven.

Misschien is de beste manier om de afgrond te vatten, die de autoritaire opvatting over de insurrectionele actie scheidt van de anti-autoritaire opvatting, wel om ze met elkaar te confronteren in dezelfde periode en historische context. Niets is in dat opzicht leerzamer dan een vergelijking tussen Blanqui en Joseph Déjacque, de Franse anarchist die verbannen werd nadat hij had deelgenomen aan de dagen van 1848. Wat is het organisatorische model dat door Blanqui voorgesteld wordt? Een piramidale, een streng hiërarchische structuur zoals bijvoorbeeld zijn Société des Saisonsdie voorafging aan de insurrectionele poging van mei 1939: haar eerste element was de week, die bestond uit zes leden en ondergeschikt was aan een zondag; vier weken vormden een maand dat onder bevel stond van een juli; drie maanden vormden een seizoen, dat geleid werd door een lente; vier seizoenen vormden een jaar, dat gecommandeerd wordt door een revolutionair agent; en deze revolutionaire agenten vormden tezamen een geheim uitvoerend comité dat niet gekend was door de andere leden en wiens generalissimus niemand anders kon zijn dan de gewoonlijke Blanqui. Op het cruciale moment toen eindelijk de opstand afgekondigd werd, verspreidde het comité van de Société des Saisonseen oproep tot het volk waarin het meedeelde dat “de voorlopige regering militaire leiders gekozen had om de gevechten te leiden; deze leiders komen uit jullie rangen, volg hen! Ze zullen jullie naar de overwinning leiden. Werden gekozen: Auguste Blanqui, leidinggevend commandant…” Dat de daaropvolgende ervaringen hem niet van ideeën hebben doen veranderen, tonen, naast de reeds aangehaalde Instructions pour une prise d’armes van 1868, zijn Société Républicaine Centralevan 1848, net zoals de Phalangeen haar clandestiene gevechtsgroepen van 1870. Op geen enkel moment in zijn leven hield Blanqui op met samen te zweren tegen de aan de macht zijnde regering, maar altijd op een militaristische, hiërarchische, centraliserende wijze, altijd met het doel om een comité de salut publicte plaatsen aan het hoofd van de staat.

Déjacque daarentegen wees in de noten bij zijn La Question Révolutionnaire(1854) op de mogelijkheid en de dringende noodzaak om over te gaan tot de aanval doorheen geheime sociétésdie aanspoorden tot de vorming van kleine autonome groepen: “Dat elke revolutionair onder degenen op wie hij denkt volledig te kunnen rekenen, één of twee andere proletariërs zoals hij kiest. En dat ze in groepen van drie of vier, zonder onderlinge banden en alleen functionerend, zodat de ontdekking van één van die groepen niet leidt tot de arrestatie van alle andere, ageren met een gemeenschappelijk doel: de vernietiging van de oude maatschappij.” Tegelijkertijd herinnerde hij er vanop de bladzijden van zijn krant Le Libertaire (1858) aan hoe dankzij de ontmoeting tussen subversievelingen en gevaarlijke klassen “de sociale oorlog dagelijkse en universele proporties aanneemt… We vullen elkaar aan, wij plebs van de werkplaatsen, met een nieuw element, het plebs van de gevangenissen… Ieder van ons kan blijven rebelleren volgens zijn eigen houding.” Daar waar Blanqui het volk “uitnodigde” om een manoeuvreerbare, omkaderde, gedisciplineerde en gehoorzame massa te blijven onder bevel van de zelfverklaarde chefs, richtte Déjacque zich tot elk proletarisch individu om die aan te sporen tot bevrijdende actie, op basis van de eigen vermogens en houdingen, en samen met de meest affinitaire medeplichtigen. Het verbaast dan ook niet dat diezelfde Déjacque reeds het dictatoriale streven van Blanqui had gebrandmerkt: “De regeringsautoriteit, de dictatuur, of die zich nu keizerrijk of republiek noemt, troon of zetel, redder van de orde of comité de salut public; of die nu vandaag bestaat onder de naam Bonaparte of morgen onder de naam Blanqui; of die nu uit Ham of uit Belle-Ile komt; of die nu als teken een adelaar of een opgezette leeuw heeft… is niets anders dan de verkrachting van de vrijheid door de gecorrumpeerde viriliteit, door de syfilislijders.”

Ook hier is zich nauwer verwant voelen met de ene of met de andere niet zonder belang en vormt het een onmiskenbare keuze.

Er is een ander aspect van Blanqui dat voor een vraatzuchtig aandachtig oog de moeite moet hebben geleken om van onder het stof uit te halen – zijn opportunisme. Blanqui spreidde een zekere desinteresse ten toon voor theoretische kwesties en een sterke bekommernis over de gewoonlijke materiële problemen van de opstand, hij is de pionier van een tendens die vandaag nogal in de mode is in subversieve middens: het tacticisme (een onbevangen toevlucht tot manoeuvres en lapmiddelen om van anderen te verkrijgen wat men wil) in naam van de tactiek (techniek van het gebruik en het manoeuvreren van militaire middelen). Zijn kenners zijn het gewoon om de term ‘eclecticisme’ te gebruiken voor zijn behendige en baatzuchtige sprongen tussen verschillende posities. Zijn opvatting van de opstand als resultaat van een strategische zet, en niet als sociaal feit, bracht hem tot de conclusie dat de doelen alle middelen heiligen. Voor hem telde niet de manier waarop, maar het resultaat, met andere woorden, de effectieve verovering van de politieke macht. Daarom, ondanks zijn voorkeur voor samenzweringen, probeerde hij in 1848 een democratische beweging te leiden die voor verkiezingsdeelname was. Zoals zijn kameraad Edouard Vaillant in herinnering bracht, die toen zijn woordvoerder was op het congres van de Eerste Internationale in London in september 1871: “Het oeuvre van de revolutie was de vernietiging van de obstakels die haar weg belemmeren: haar eerste taak was ‘de bourgeoisie ontwapenen, het proletariaat bewapenen’, het proletariaat bewapenen met alle krachten van de veroverde politieke macht die aan de vijand ontnomen werd. Met dat doel moesten de revolutionairen ten strijde trekken tegen de macht, langs alle wegen tegen haar optrekken: agitatie, actie, parlement enzovoort… De revolutionairen sluiten zich niet op in de “modelgevangenis” van één of ander dogmatisme. Ze hebben geen enkel vooroordeel.”

Dit gebrek aan “vooroordelen” – die in die tijd, voorbij elke beschouwing van ethische coherentie, intuïties waren die ingegeven werden door een minimum aan intelligentie – had Blanqui gebracht tot soms schaamtelijke resultaten. In 1879, enkele jaren nadat hij had gedonderd dat “er komaf moest gemaakt worden met het rampzalige aanzien van de assemblees met beslissingsrecht”, probeerde hij, zonder erin te slagen, om verkozen te worden tot afgevaardigde in Lyon. Om dit roemrijke insurrectionele project te volbrengen, riep hij de hulp in van zijn vriend Georges Clémenceau, toen een radicaal republikeins afgevaardigde, aan wie hij schreef: “Word in de Kamer de man van de toekomst, de chef van de revolutie. Die heeft er geen weten noch kunnen vinden sinds 1830. Het toeval maakt u er één, laat deze kans niet liggen.” Nu, zoals geweten is, maakte Clémenceau inderdaad carrière. Eerst werd hij senator, vervolgens minister van Binnenlandse Zaken en tenslotte tweemaal president van de Raad. Door zijn bloeddorstige onderdrukking van stakingen en revoltes die culmineerden in meerdere proletarische slachtpartijen, door zijn meedogenloze jacht op subversievelingen van alle kleuren en tendenzen, om het dan nog niet te hebben over zijn oorlogszucht tijdens de Eerste Wereldoorlog, veroverde hij de bijnaam “eerste flik van Frankrijk”. Je kan moeilijk zeggen dat Blanqui erg vooruitziend was toen hij juist aan de toekomstige chef van de reactie vroeg om chef van de revolutie te worden! Maar eigenlijk is het helemaal niet zo vreemd. Hij had in Clémenceau de bekwaamheid van een politiek leider, van een generaal herkend. Hij slaagde er echter niet in om te begrijpen dat de macht de graftombe is van de revolutie.

Daarom hebben we geen redenen om hulde te brengen aan het kadaver van deze aspirant dictator. Voorbij misschien die slogan en dat boek, blijft zijn herinnering walging opwekken. Walgelijk zoals zijn streven naar grotere staatsmacht, zijn militaire stijl, zijn kazernegeest, zijn vastberadenheid in camouflagetechnieken (“Zijn vrienden waren ervan overtuigd dat de persoonlijkheid die in hem domineerde die van een generaal was,” schreef die brave Dommanget.) Dat zijn bewonderaars, oude of nieuwe leidertjes van de partij van de statelijke opstand, zijn tombe maar weer openbreken en vol emotie er de uitwasemingen van inademen. Met de aardschokken van vandaag, wie weet of ze niet samen met hun meester bedolven zouden worden – de eeuwigheid onder het slijk.

[Blanqui o l’insurrezione di Stato, gepubliceerd op www.finimondo.org, december 2011]

* Pro memoria *

Louis Auguste Blanqui (1805 – 1881) bracht meer dan dertig jaar van zijn leven in de gevangenis door (vandaar dan ook zijn bijnaam “l’Enfermé“). Niet zozeer omdat hij alle macht wilde vernietigen, maar omdat hij er voortdurend op aasde om zelf de macht te grijpen, in naam van de ontvoogding van het klootjesvolk. Na studies in recht en geneeskunde, sluit Blanqui zich in 1824 aan bij een van de Carbonarigroepen, geheime revolutionaire gezelschappen die sterk hebben bijgedragen tot de éénmaking van Italië, met een liberaal en patriottisch programma. De Carbonari groepen liggen aan de basis van het moderne Italiaanse republikeinse nationalisme. In 1830 neemt Blanqui deel aan de Juli-revolutie in Parijs, waarna er een grondwettelijke monarchie gevestigd wordt in Frankrijk. In 1839 vindt er een blanquistisch geïnspireerde opstand plaats in Parijs, waarbij het geheime genootschap Société des Saisonsonder leiding van Blanqui het voortouw neemt. Nadien wordt Blanqui eerst ter dood veroordeeld, wat later omgezet wordt in levenslang.

Tijdens de revolutie van 1848, waar het in het proces van de opstand kwam tot een botsing tussen de republikeinse bourgeoisie en het rebelse Parijse proletariaat, wordt Blanqui losgelaten uit de gevangenis. Later zal hij in zijn beruchte ‘Instructions pour une prise d’armes’het chaotische, gedecentraliseerde karakter van de proletarische opstanden in Parijs zwaar op de korrel nemen: volgens hem kan alleen een gecentraliseerd, gedisciplineerd orgaan de opstand tot een ‘goed einde’ brengen. Blanqui neemt trouwens deel aan deze opstand doorheen het geheime genootschap Société Republicaine Centrale. Nadien wordt hij door de nieuwe bourgeoismacht opgesloten.

In 1865 ontsnapt hij en in 1869 keert hij terug naar Frankrijk na een algemene amnestie. Ondertussen is zijn aanhang fel gegroeid en kan gesproken worden van een blanquistische partij, opgedeeld in verschillende secties.

In 1870 onderneemt Blanqui met zijn kompanen nog twee pogingen tot gewapende opstand: één tijdens een begrafenis van een vermoorde journaliste, en één waarbij een kazerne wordt aangevallen en wapens worden buitgemaakt. Wanneer de spanning in Parijs toeneemt, laat Thiers, het hoofd van de Franse regering, Blanqui op 17 maart 1871 arresteren en opsluiten. Een dag later breekt er in Parijs een algemene opstand uit en ‘begint’ de Parijse Commune. Blanqui zit in de cel, maar wordt alsnog verkozen tot lid van de Commune. Een voorstel tot gevangenenruil wordt door de centrale regering geweigerd. Marx zal later beweren dat het een Blanqui was die de Commune miste; met andere woorden, een autoritaire chef die de opstand slechts in militaire en politieke termen ziet en naar centralistisch model organiseert.

Net als zovele anderen, wordt Blanqui na de nederlaag van de Commune gedeporteerd. Pas in 1879 komt hij opnieuw vrij en twee jaar later sterft hij.

Blanqui, of beter, de ideologie van het blanquisme, wordt vaak aangehaald als schoolvoorbeeld van een autoritaire visie op revolutie: die moet doorgevoerd worden door een kleine groep van geheime gezworenen doorheen een machtsgreep. Eens die macht veroverd, zullen de gezworenen dan via de staat het socialisme invoeren. Het is niet moeilijk om te zien hoe de bolsjevistische opvattingen over revolutie die onder meer door Lenin uitgewerkt werden, een voortzetting zijn van de blanquistische traditie.

 

Comments are closed.