Annex – Brief aan het anarchistische galaxie

Annex

Brief aan het anarchistische galaxie

Ongevraagd dringen we met deze brief binnen in een debat dat niet het onze is. En dat ook nooit het onze zal zijn, omdat het gesteld wordt op een terrein dat steriel blijft voor de zoektocht naar insurrectionele perspectieven en de anarchistische ideeën en activiteiten die hun aandacht daarop willen richten. Waarom dan een brief schrijven, zou je je kunnen afvragen. Omdat er niets is dat ons meer ter harte gaat dan de bevrijdende en vernietigende revolte, dan de strijd voor de subversie van het bestaande; omdat we ons altijd zullen blijven herkennen in alle kameraden die vanuit een verlangen naar vrijheid over gaan tot de aanval tegen de structuren en mensen van de overheersing; omdat er maar weinig dingen zijn die ons zo nauw aan het hart liggen als de individuele wilskracht, het streven naar coherentie en de moed om ondanks alles het vuur aan de lont te proberen leggen. Beschouw deze premissen niet als een poging om stroop rond de mond te smeren; het is oprecht, net zoals onze bezorgdheid over de vrijwillige amputatie van het anarchistische strijdveld dat is.

Laten we er geen doekjes om winden: meer dan ooit is er nood aan de vernietigende interventie van anarchisten, meer dan ooit is het de moment om kracht bij te zetten, te zoeken naar mogelijkheden en hypotheses om de revolte te laten uitdeinen en de opstand mogelijk te maken, en zo de mogelijke omwenteling van deze wereld te versnellen. Maar die nood en die drang ontslaat ons niet van de verplichting om na te denken over wat, waar, hoe en waarom.

Om dan maar onmiddellijk met de deur in huis te vallen: welke redenen bewegen anarchisten ertoe (van autoritairen hebben we geen problemen om dat te vatten) om hun daden systematisch op te eisen en te ondertekenen met intussen wereldwijde letterwoorden? Wat brengt hen ertoe om te geloven dat het moeilijke vraagstuk van perspectieven opgelost kan worden door een opeising te plaatsen op internet of op te sturen naar de media? Wat maakt dat zulke weg opgaan geassocieerd wordt met een verregaande vorm van coherentie tussen denken en doen, tussen ideeën en praktijken, terwijl het in feite slechts de illusoire opheffing is van de permanente spanning die ertussen zou moeten bestaan en die zonder twijfel de drijvende kracht is achter de anarchistische strijd?

Deze om zich heen grijpende manie riskeert snel alle andere daden van revolte in de schaduw te stellen. Niet alleen daden van anarchisten die de bittere en altijd teleurstellende pil van de opeising vrolijk aan zich voorbij laten gaan, maar ook en misschien wel vooral, meer algemeen van dat hele panorama aan rebellie en sociale conflictualiteit. Misschien is dat wel één van de ‘redenen’ die ons heeft aangezet tot het schrijven van deze tekst. Beu om te ervaren en vast te stellen hoe het anarchistische strijdveld, het strijdveld van aanval, sabotage en onteigening alsmaar meer geassimileerd wordt met een letterwoord en als zodanig een politieke representatie; beu om te zien hoe de horizonten valselijk verkleinen tot twee slechts in schijn tegengestelde keuzes: of je kiest voor het ‘brave’ anarchisme, gaat achter assemblees, sociale bewegingen en basisvakbonden aanlopen; of je kiest voor het ‘stoute’ anarchisme, en dan wordt je vriendelijk verzocht om je bijdrages tot de sociale oorlog te bestempelen met één of ander letterwoord – en zo niet, zal iemand anders dat wel in jouw plaats doen.

Want ook wij gaan in de aanval. Ook wij trekken erop uit om de machine van kapitaal en autoriteit te saboteren. Ook wij kiezen ervoor om geen bedelpositie te aanvaarden en de noodzakelijke onteigening niet uit te stellen tot morgen. Alleen denken wij dat onze activiteiten simpelweg deel uitmaken van een bredere sociale conflictualiteit, een conflictualiteit die geen nood heeft aan opeisingen en letterwoorden. Alleen denken wij dat slechts wanneer daden anoniem zijn, ze werkelijk door iedereen kunnen toegeëigend worden. Alleen denken wij dat een stempel drukken op aanvalsacties ze katapulteert van het sociale veld naar het politieke veld, naar het veld van de vertegenwoordiging, de delegatie, de acteurs en de toeschouwers. En zoals reeds vaak gezegd werd in dit soort debatten, volstaat het niet om te verkondigen de politiek te weigeren: de weigering van de politiek zit net onder meer in de coherentie tussen middelen en doelen en niets is een zodanig politiek instrument als de opeising, net zoals de lidkaart, het programma, de beginselverklaring dat zijn.

Daarenboven treedt er een verwarring op die wij wederom aan de kaak willen stellen, want het valt ons té zwaar om nog langer toe te kijken op de invullingen die momenteel alsmaar meer gegeven worden aan concepten als bijvoorbeeld informaliteit. De keuze voor een informele, autonome anarchistische beweging is een keuze die de weigering van vaste structuren, van ledenorganisaties, van centraliserende en éénmakende federaties betekent; en dus ook van vast terugkerende ondertekeningen, zo niet van alle ondertekeningen. Het is de weigering van het opstellen van programma’s, de verbanning van alle politieke middelen; en dus ook van programmatorische opeisingen die pretenderen campagnes te kunnen uitstippelen. Het is de weigering van alle centralisatie; en dus ook van alle overkoepelende structuren, of die zich nu digitaal ‘informeel’ dan wel formeel verklaren. In positieve zin is de informaliteit voor ons een onbegrensd en niet-omlijnd archipel van autonome groepen en individuen, die onderling banden smeden gebaseerd op affiniteit en wederzijdse kennis, en op basis daarvan kunnen beslissen om gemeenschappelijke projecten te verwezenlijken. Het is de keuze voor kleine, affinitaire kringen die van hun eigen autonomie, perspectieven en actiemethodes de basis maken voor het opbouwen van banden met anderen. Informele organisatie heeft dus niets van zien met federaties of letterwoorden. En wat deed sommige kameraden niet alleen spreken over informaliteit, maar ook over ‘insurrectionalisme’? Met het risico om afbreuk te doen aan het wijde panorama van ideeën, analyses, hypotheses en voorstellen, zouden we kunnen stellen dat het ‘insurrectionalisme’ de methodes en perspectieven behelst die, vanuit een compromisloos anarchisme, willen bijdragen tot ‘insurrectionele situaties’. Het arsenaal van methodes waarover anarchisten daartoe beschikken, is enorm. Daarenboven betekent het gebruik van methodes (agitatie, aanval, organisatorische voorstellen etc.) op zich maar bitter weinig: slechts in een uitgedachte en evoluerende projectualiteit krijgen ze betekenis in de strijd. Een staatsgebouw in brand steken is zonder twijfel altijd een goede zaak, maar betekent daarom nog niet dat het op zich ingeschreven wordt in een insurrectioneel perspectief. En dat gaat nog minder op voor de keuze om de aanvallen bijvoorbeeld vooral te richten tegen eerder centrale, mediatieke doelwitten met de daarop volgende geloofsbelijdenis. Niet toevallig werd er op verschillende momenten van insurrectionele projectualiteiten vooral de nadruk gelegd op bescheiden, reproduceerbare, anonieme aanvalsacties tegen de alsmaar meer gedecentraliseerde structuren en mensen van de overheersing, of op de noodzaak aan gerichte sabotage van de infrastructuren die geen nood hebben aan mediatieke echo’s om hun doel, de verlamming van bijvoorbeeld de transport, data- en energiestromen van de macht, te bereiken.

Het lijkt ons dat er achter de huidige manie van opeisingen niet al té veel perspectieven schuilgaan, of alleszins, we hebben moeite om ze te achterhalen. In feite, en daarmee willen we op geen enkele manier afdoen aan de oprechte en moedige rebellie van die kameraden, lijkt het wel of er vooral naar erkenning gestreefd wordt. Een erkenning door de vijand, die snel haar lijstjes met terroristische organisaties zal aanvullen, betekent vaak het begin van het einde: de vijand zet zich dan in gang om een deel van de conflictualiteit af te zonderen van de bredere conflictualiteit, de isolatie die niet alleen de voorbode is van de repressie (en eigenlijk doet dat er nog niet zoveel toe, de repressie is er altijd – ver van ons om te gaan janken over het feit dat anarchistische activiteiten door de macht altijd met argusogen gevolgd, en dus vervolgd worden), maar is vooral, en dat is het belangrijkste, het beste middel om eventuele besmetting tegen te gaan. In de huidige toestand van het sociaal lichaam, dat ziek en aan het verrotten is, kan de macht zich niets liever wensen dan een duidelijk herkenbaar en aflijnbaar mes dat wat probeert te kerven, en vreest ze niets meer dan een virus dat op ongrijpbare en dus oncontroleerbare wijze riskeert het hele lichaam aan te tasten. Of vergissen we ons en gaat het eerder over erkenning door de uitgebuiten en uitgeslotenen? Maar zijn wij als anarchisten net niet tégen elke vorm van delegatie, van lichtende voorbeelden die vaak vooral de eigen berusting legitimeren? Zeker, onze praktijken kunnen aanstekelijk werken, onze ideeën trouwens nog veel meer, maar alléén wanneer ze de verantwoordelijkheid om te handelen terugwerpen op elk individu afzonderlijk, wanneer ze de berusting aan de kaak stellen als zijnde een individuele keuze. De harten doen ontvlammen, zeker, maar wanneer ze niet over de zuurstof van de eigen overtuiging beschikken, zullen ze snel doven en volgt er, in het “beste” geval, alleen nog wat applaus voor de martelaren in spe. En dan nog, want nu de politieke bemiddeling (partijen, vakbonden, reformisme) stilaan uitgeteld geraakt en feitelijk voorbijgestreefd is, nu de woede zich vrijelijk kan uitstrekken naar alles wat het leven verwoest, zou het werkelijk al te ironisch zijn moesten de tegenstanders van de politiek bij uitstek, de anarchisten, de fakkel van de vertegenwoordiging overnemen en, in navolging van de autoritaire voorgangers, de sociale conflictualiteit scheiden van de onmiddellijke subversie van alle sociale rollen. En het doet er niet toe of ze dat nu willen doen door aan de kop te gaan lopen van sociale bewegingen, het hoge woord te voeren in volksassemblees of als specifieke gewapende groep.

Of gaat het over een streven naar ‘coherentie’? Anarchisten die de zoektocht naar coherentie inruilen voor tactische akkoorden, misselijkmakende allianties en strategische scheidingen tussen de middelen en de doelen, zijn er jammer genoeg altijd al geweest. Een anarchistische coherentie zit ongetwijfeld onder meer in de ontkenning van dat alles. Maar daarmee is nog niet gezegd dat bijvoorbeeld een bepaalde conditie van ‘clandestiniteit’ coherenter zou zijn. Wanneer clandestiniteit niet langer gezien wordt als een noodzaak, hetzij omdat de repressie jacht maakt of omdat anders bepaalde acties onmogelijk te verwezenlijken vallen, maar als een soort van summum van revolutionaire activiteit, blijft er van het beruchte a-legalisme nog maar weinig overeind. In plaats van, voorbij wet en gebod, de coherentie na te streven en dus de confrontatie aan te gaan, wordt het legalisme gewoon omgekeerd tot ‘illegalisme’ waar, net zoals bij het legalisme, het subversieve karakter van activiteiten gekwantificeerd en afgemeten wordt aan hoe veel gevangenisstraf je ervoor zou kunnen krijgen. De weigering van het legalisme is zeker niet hetzelfde als de absolute keuze voor het ‘illegalisme’. Het volstaat misschien om een makkelijke parallel te maken met de sociale situatie in Europa om zich daar een beeld van te vormen: het is niet omdat er zich duizenden mensen in een feitelijk ‘clandestiene’ situatie bevinden (sans-papiers), dat die daarmee ook automatisch en objectief een bedreiging vormen voor het legalisme en aldus kunnen gebombardeerd worden tot ‘revolutionaire subjecten’. Waarom zou dat anders zijn voor anarchisten die zich in de conditie van clandestiniteit bevinden?

Of gaat het over de vijand angst aanjagen? Zoals wel vaker terugkomt in opeisingen, zijn er blijkbaar anarchisten die geloven dat ze de macht angst kunnen aanjagen door bedreigingen te uiten, foto’s van wapens te publiceren of bommetjes te laten ontploffen (en laten we het maar niet hebben over de abjecte praktijk om bombrieven in het rond te sturen). Tegenover de dagelijkse slachtpartijen die de macht organiseert komt dat wel bijzonder naïef over, zeker voor de vijanden van de macht die zich geen illusies koesteren over meer begripvolle machthebbers, vermenselijkt kapitalisme, eerlijkere verhoudingen binnen het systeem. Als er al iets is dat de macht vreest, ondanks al haar arrogantie, dan is het wel de verspreiding van de revolte, de uitzaaiing van de ongehoorzaamheid, de ongecontroleerde ontvlamming van de harten. En uiteraard zullen de bliksems van de repressie de anarchisten die daartoe willen bijdragen niet sparen, maar dat bewijst op geen enkele manier hoe ‘gevaarlijk’ wij wel zijn, het zegt misschien alleen iets over hoe gevaarlijk het zou zijn wanneer onze ideeën en praktijken zich verspreiden onder de uitgesloten uitgebuiten.

Het blijft ons dan ook verbazen hoe weinig de idee van een soort van schaduw de hedendaagse anarchisten, die niet willen berusten, afwachten of massa-organisaties willen opbouwen etc., nog kan bekoren. Vroeger gingen we er prat op: er alles aan doen om het moeras van de sociale conflictualiteit te laten uitdeinen en het zo ondoordringbaar te maken voor de krachten van de repressie en de recuperatie. We gingen niet op zoek naar het licht van de schijnwerpers, noch naar de roem van strijders: in de schaduw, aan de duistere zijde van de samenleving, leverden wij onze bijdrage aan de verstoring van de normaliteit, aan de anonieme destructie van de structuren van de controle en de repressie, aan de ‘vrijmaking’ doorheen sabotage van tijd en ruimte opdat de sociale revoltes konden voortwoeden. En verspreidden we trots onze ideeën, op een autonome wijze, zonder beroep te doen op mediatieke echo’s, ver van het politieke spektakel, ook “oppositioneel”. Een agitatie die er niet naar streefde om gefilmd te worden, erkend te worden, maar overal probeerde om de rebellie aan te wakkeren en in die gedeelde revolte, banden te smeden met andere rebellen.

Vandaag lijkt het erop dat niet weinig kameraden de makkelijke oplossing van een identiteit verkiezen boven de verspreiding van ideeën en de revolte, en die aldus bijvoorbeeld affinitaire relaties gaan reduceren tot een aansluiten bij iets. Uiteraard is het makkelijker om uit de rekken van de militante markt der meningen kant-en-klare producten te nemen en te consumeren, eerder dan een eigen strijdparcours te ontwikkelen dat ermee breekt. Uiteraard is het makkelijker om zichzelf een illusie van kracht te geven door een gedeeld letterwoord, dan om onder ogen te zien dat de ‘kracht’ van de subversie schuilgaat in de mate en manier waarop ze het sociale lichaam kan aantasten met bevrijdende praktijken en ideeën. Identiteit en ‘frontvorming’ bieden misschien de zoete illusie iets te betekenen, vooral dan in het spektakel van de communicatietechnologieën, maar ruimt niet het minste obstakel uit de weg. Meer nog, het vertoont alle ziektesymptomen van een weinig anarchistische opvatting over strijd en revolutie, die tegenover de mastodont van de macht op symmetrische wijze een illusoire anarchistische mastodont denkt te kunnen plaatsen. Het onvermijdelijke gevolg is dan ook het alsmaar verder vernauwen van de horizon tot weinig interessante navelstaarderij, wat schouderklopjes hier en daar en de opbouw van een kader van exclusieve zelfreferentie.

Het zou ons niet verbazen moest deze manie de autonome anarchistische beweging nog wat meer verlammen wanneer het gaat over onze bijdrage tot alsmaar frequentere, spontane en destructieve revoltes. Opgesloten in de zelfpromotie en zelfreferentie met een communicatie die gereduceerd is tot het publiceren van opeisingen op het internet, lijkt het er niet op dat anarchisten veel zullen kunnen doen (de obligate enkele ontploffingen en brandstichtingen daargelaten, vaak tegen doelwitten die de revolterenden zelf reeds heel goed aan het vernietigen zijn) wanneer de boel ook bij hen in de buurt ontploft. Hoe dichter we lijken te komen bij de mogelijkheid van opstanden, hoe tastbaarder die mogelijkheden worden, hoe meer anarchisten zich blijkbaar niet meer willen bezig houden met opstand. En dat geldt evengoed voor degenen die zich verdrinken in het spelen van de rol van een afgestorven links als degenen die zich aan het opsluiten zijn in één of ander ideologie van de gewapende strijd. Maar waar hebben we het eigenlijk over als we over insurrectionele perspectieven en opstand praten? Het gaat alleszins zeker niet over een loutere vermenigvuldiging van het aantal aanvalspraktijken, en nog minder wanneer die de neiging vertonen om het exclusieve terrein van anarchisten met hun fronten te (willen) worden. Veel meer dan een enkelvoudig gewapend duel met de Staat, is de opstand de meervoudige breuk met de tijd, ruimte en rollen van de overheersing, een noodzakelijkerwijze gewelddadige breuk, die het begin kan betekenen van een subversie van de sociale verhoudingen. In die zin is de opstand veeleer een sociale ontketening die verder gaat dan een veralgemening van de revolte of van de rellen, maar in haar negatie reeds het begin van een nieuwe wereld in zich draagt, of alleszins zou moeten dragen. Het is vooral de aanwezigheid van een dergelijke utopische spanning die enige vaste houvast biedt tegen de terugkeer van de normaliteit en het herstel van de sociale rollen na het grote feest van destructie. Het moge dus duidelijk zijn dat de opstand niet een louter anarchistische aangelegenheid is, hoewel onze bijdrage eraan, onze voorbereiding ervan, onze insurrectionele perspectieven, zonder twijfel belangrijk en misschien in de toekomst wel doorslaggevend zouden kunnen zijn om de ontketening van de negatie te duwen in bevrijdende richting. Reeds a priori afzien van deze moeilijke kwesties, die in een wereld die alsmaar instabieler aan het worden is juist terug op de voorgrond zouden moeten treden, door onszelf op te sluiten in één of ander identitair getto en de illusie te koesteren ‘kracht’ te ontwikkelen door gemeenschappelijke ondertekeningen en ‘eenmaking’ van de anarchisten die bereid zijn om tot de aanval over te gaan, wordt dan ook onvermijdelijk de ontkenning van alle insurrectionele perspectieven.

Om terug te keren naar de wereld van fronten en letterwoorden, zouden we als teken aan de wand van de nakende opsluiting in een kader van exclusieve zelfreferentie, bijvoorbeeld de obligate verwijzingen naar gevangen strijdmakkers kunnen aanhalen. Het lijkt erop dat eens kameraden door de Staat opgesloten worden, ze niet langer kameraden zijn zoals wijzelf, maar vooral ‘gevangen’ kameraden. De posities in dit reeds moeilijke en pijnlijke debat worden zo vastgelegd op een manier die slechts twee uitwegen kan hebben: ofwel de absolute verheerlijking van onze gevangen kameraden, ofwel de absolute degout die al snel kan verzanden in een verzaken aan het vormgeven en belichamen van solidariteit. Heeft het nog zin om te blijven herhalen dat onze gevangen kameraden niet boven of onder de andere kameraden buiten staan, maar gewoon ertussen? Is het niet opvallend dat ondanks vele strijden tegen de gevangenis, de huidige wending weer komt aandraven met ‘politieke’ gevangenen en verzaakt aan een meer algemeen perspectief van strijd tegen de gevangenis, het gerecht,…? Eigenlijk riskeren we zo om te voltooien wat de Staat reeds in de eerste plaats probeerde te verwezenlijken door onze kameraden op te sluiten: door er abstracte, te verheerlijken en centrale referentiepunten van te maken, isoleren we ze van het geheel van de sociale oorlog. In plaats van naar manieren te zoeken om de banden van solidariteit, affiniteit en medeplichtigheid over de muren heen te onderhouden, door alles pal middenin de sociale oorlog te plaatsen, verschrompelt de solidariteit tot het vernoemen van de namen aan het einde van een opeising. Dit genereert daarenboven een kwalijke cirkelbeweging zonder al te veel perspectief, een opbod van aanvalsacties die ‘opgedragen’ worden aan anderen eerder dan hun kracht te halen uit zichzelf en uit de keuze van het wanneer, hoe en waarom te interveniëren in gegeven omstandigheden.

Maar de logica van het gewapende-strijdisme is onstuitbaar. Eens in gang gezet, valt er jammer genoeg nog maar weinig tegen in te brengen. Allen die zich niet aansluiten en er de verdediging van opnemen, worden gelijkgesteld met kameraden die niet willen handelen of aanvallen, die de revolte willen onderwerpen aan berekeningen en massa’s, die slechts willen afwachten en afwijzend staan tegenover de drang om hier en nu het vuur aan de lont te leggen. In de misvormende spiegel wordt de weigering van de ideologie van de gewapende strijd de weigering van de gewapende strijd tout court. Uiteraard is er niets minder waar, maar daar zijn nog amper oren naar, daarover wordt de discussieruimte drooggelegd. Alles wordt gereduceerd tot een blokdenken, voor of tégen, en het volgens ons meer interessante pad, het uitbouwen van insurrectionele projectualiteiten, verdwijnt naar de achtergrond. Tot heugenis van zowel de formele libertairen en pseudo-radicalen als van de repressieve krachten, die niets liever hebben dan dat dit moeras drooggelegd wordt.

Want wie wil er heden ten dage nog discussiëren over projectualiteiten wanneer het enige ritme dat aan de strijd lijkt gegeven te worden, de optelsom van het aantal op internet opgeëiste aanvallen wordt? Wie is er op zoek naar een perspectief dat méér wil doen dan gewoon wat slagen uitdelen? Geen enkele twijfel trouwens daarover: het uitdelen van slagen is noodzakelijk, hier en nu, en met alle middelen die we gepast en opportuun achten. Maar de uitdaging van het ontwikkelen van een projectualiteit, die zich richt op het proberen ontketenen, doen uitdeinen of verdiepen van insurrectionele situaties, eist wel wat meer dan het vermogen om slagen toe te brengen. Het vereist de ontwikkeling van eigen ideeën en niet het klakkeloos napraten van wat anderen zeggen; de kracht om een reële autonomie te ontwikkelen in termen van strijdparcours en vermogens; de langzame en moeilijke zoektocht naar affiniteiten en het uitdiepen van wederzijdse kennis; een zekere analyse van de sociale omstandigheden waarin we handelen; de moed tot het uitwerken van hypotheses voor de sociale oorlog om niet langer achter de feiten, of achter onszelf, aan te hollen. Kortom: het eist niet alleen het vermogen om bepaalde methodes te kunnen gebruiken, maar vooral de ideeën over hoe, waar, wanneer en waarom die te gebruiken, en dan nog vooral in combinatie met een hele waaier aan andere methodes. Zo niet zullen er niet langer anarchisten overblijven, maar slechts een hele waaier aan vastomlijnde rollen: propagandisten, krakers, gewapende strijders, onteigenaars, schrijvers, ruitenbrekers, relschoppers enzovoort. Niets zou minder pijnlijk zijn om tegenover de mogelijkheid van een komende sociale storm, zodanig ontwapend te zijn dat elkeen nog slechts beschikt over één specialiteit. Niets zou minder kwalijk zijn om in explosieve sociale situaties te moeten vaststellen dat de anarchisten té veel in hun eigen tuintje bezig zijn om werkelijk iets bij te dragen aan de ontploffing. Niets zou minder de bittere smaak hebben van gemiste kansen wanneer we, door de exclusieve focus op het identitaire getto, eraan verzaken om in de sociale storm onze medeplichtigen te ontdekken, om banden van gedeelde ideeën en praktijken te smeden met andere rebellen, om te breken met alle vormen van bemiddelde communicatie en de vertegenwoordiging en zo opnieuw ruimte vrij te maken voor een ware wederzijdsheid die allergisch is aan alle macht en overheersing.

Maar zoals altijd weigeren wij te wanhopen. We weten dat vele kameraden in tijd en ruimte waar alle politiek spektakel consequent verbannen wordt, de mogelijkheden aftasten om de vijand te raken en om doorheen de verspreiding van anarchistische ideeën en strijdvoorstellen, banden te smeden met andere rebellen. Het is waarschijnlijk het moeilijkste pad, want nooit zal er erkenning voor komen. Noch van de vijand, noch van de massa’s en naar alle waarschijnlijkheid ook niet van de andere kameraden en revolutionairen. Maar we dragen een geschiedenis in ons, een geschiedenis die ons verbindt met alle anarchisten die hardnekkig zijn blijven weigeren om zich te laten insluiten, of het nu in de ‘officiële’ anarchistische beweging is, of in de gewapende-strijdistische weerspiegeling ervan. Die altijd zijn blijven weigeren om de verspreiding van onze ideeën los te koppelen van de manier waarop we die verspreiden, en aldus alle politieke bemiddeling proberen uit te bannen, inclusief de opeising. Die het maar weinig kan interesseren wie dit of dat gedaan heeft, maar het verbinden met de eigen revolte, de eigen projectualiteit die zich ontplooit in de enige samenzwering die wij willen: die van de rebelse individualiteiten voor de subversie van het bestaande.

[anoniem, 20 november 2011]

Comments are closed.