Nieuwe realiteiten, oude verlangens
Monday, August 11th, 2014De volgende zinnen moeten gelezen worden als simpele voorstellen voor de discussie. Ze proberen beknopte analyses te zijn van enkele veranderende realiteiten in verband met de context waarin bepaalde typen van specifieke anarchistische interventie werden bedacht. Het is simpelweg een poging enkele vragen op te werpen in de juiste bewoordingen om die op die manier te kunnen uitdiepen. Wij zijn ons ervan bewust dat de analyses die hier uiteengezet worden te algemeen en oppervlakkig zijn ten aanzien van de diepgang die bepaalde punten zouden vereisen. Het kan niet anders, gezien het hier om een korte bijdrage aan de discussie gaat, en de zinnen dienst zullen moeten doen als vertrekpunt, als een schets.
De meerderheid van de interventiemethodes in de realiteit die we hebben geërfd, en waar we tegenwoordig vanuit gaan, zijn ontwikkeld – hoewel het zeker is dat ze beantwoordden aan tradities, impulsen, intuïties of zekerheden zo oud als de sociale oorlog – in bepaalde tijden, tijden van verlies. De mislukte aanval op de hemelen samen met de de kapitalistische herstructurering van de jaren ’70 en ’80 veranderden de aard van het sociale conflict volledig. Aan de automatisering en versplintering van de productie beantwoordde een proces van sociale automatisering en versplintering, gekenmerkt door het uiteenvallen van de arbeidersmilieus en door het verschijnen van een nieuwe antropologische soort in ontwikkeling sinds de afloop van de oorlog. Deze soort wordt gekarakteriseerd door zijn lafheid, kinderachtigheid, wispelturigheid, bereidwilligheid om alle aspecten van zijn bestaan te delegeren aan hogere instanties en door het bewonen van een eeuwig heden zonder zich te herinneren dat zijn eigen omgeving radicaal veranderd is, in een proces van vervalsing naar het model van een themapark.
Als gevolg verliet het sociale conflict het schema volgens welke er twee homogene en uniforme blokken – bourgeoisie-proletariaat, kapitaal-werk – tegenover elkaar staan in een frontaal antagonisme dat zichtbaar, onvermijdelijk en door tegenstrijdigheden inherent is aan de functionering van de kapitalistische economie. Hieraan moet nog een ander gevolg van fundamenteel belang worden toegevoegd: de vaststelling vanuit een revolutionair oogpunt van de onmogelijkheid van het opnieuw toe-eigenen van de kapitalistische productiestructuren met bevrijdende doelen en het einde van alle illusies over arbeidersonteigening en -zelfbeheer in een wereld die alleen ontworpen is voor haar eigen reproductie. De weigering van het werk – waarvan de hartslag de arbeidersbeweging altijd heeft doorkruist in de vorm van stakingen met onmogelijke eisen, sabotages, verzuim, etc. – als aparte activiteit heeft zo haar historische bevestiging gevonden.
Daarom verkreeg de negatieve dimensie van eender welk bevrijdingsproject bijzondere relevantie en brak het evenwicht tussen de offensieve dimensies van de defensieve strijden en vice versa.
Zoals de overheersing het gehele sociale terrein bezette zweefde de geest van pacificatie en het einde van de geschiedenis over de kalme wateren van een postmoderniteit waarin de enige zekerheden die leken over te blijven de gehoorzaamheid en de imperatief van de aanpassing aan de vervreemding waren, de enige zekerheden die haar priesters nooit in vraag durfden te stellen. Op deze manier werd de vernietiging van een historisch project beklonken. Het sociale conflict verplaatste zich naar marginale gebieden – in de strikte betekenis van de term: verbannen naar de marges, ver van het centrum. Hierdoor moesten de perspectieven van interventie, methodes, organisatievormen etc. opnieuw beoordeeld worden en de praktijken die altijd aanwezig zijn geweest in de antiautoritaire strijden van de uitgebuiten opnieuw ontdekt worden. Eenmaal het tijdperk van het bezingen van de (mythische of werkelijke) deugden van de klasse van het bewustzijn voorbij, en van het betreuren van de verdwijning van deze verhoudingen – tussen kuddegeest en solidariteit – gesmeed in het heetst van de strijd, werd het duidelijk dat het noodzakelijk was het terrein te zoeken waar de sociale kwestie opnieuw (of nog steeds) ter sprake gebracht kon worden; het terrein van de perifere uitingen van verwoesting door de dictatuur van de economie en de verhoudingen van overheersing.
De aanval tegen concrete aspecten van de macht komt zodoende voort uit het beschouwen van de overheersing als een geheel dat invloed uitoefent op de totaliteit van sociale verhoudingen en op alle gebieden van het leven. Maar het is ook het terrein waar een offensieve intelligentie behouden wordt, een kritische autonome taal en een conceptueel kader waarin het sociale conflict een betekenis kan vinden voorbij de louter individuele weigering, het activisme, of de hoop op de recompositie van een historisch subject en de komst van de “objectieve voorwaarden”. Met andere woorden, ze komt voort uit de noodzaak levend te blijven in een wereld van zombies. Deze realiteit is op verschillende manieren en op verschillende plekken getheoretiseerd en experimenteerde met verschillende vormen van subversief handelen. En het is deze context waaruit de insurrectionele methode voortkomt zoals we deze tegenwoordig kennen. We moeten aandringen op het feit dat noch de genoemde methode, noch de informele organisatie, noch het perspectief van de conflictualiteit en de permanente aanval een Italiaanse uitvinding zijn uit de jaren ’70-’80, zoals ons wordt verzekerd door een gemeenplaats die recentelijk behoorlijk wijdverspreid werd door bepaalde verwarde “sociale critici”. Ze komt voort, zoals gezegd, uit de ontmoeting tussen elementen die sinds lange tijd deel uitmaken van het arsenaal van de uitgebuiten en de analyses van deze nieuwe realiteit die door sommigen “de postindustriële maatschappij” genoemd wordt.
De informele organisatie is daarom niet alleen meer bevrijdend, maar ook meer adequaat voor een asymmetrische confrontatie – die niet het schema van twee blokken volgt, maar de sociale fragmentatie – waarin de overheersing haar centrum verloren heeft door haar uitzaaiing over het gehele sociale terrein. De aanvalsinitiatieven tegen de mechanismen van sociale reproductie komen dus voort uit kleine groepen die vertrekkende vanuit een analyse van de context een projectualiteit ontwikkelen. Deze projectualiteit is verankerd in het karakter van de conflictualiteit van de genoemde context en gericht op het creëren van de minimale voorwaarden voor een aanval tegen een specifieke structuur van het raamwerk van de macht, aan de zijde van andere uitgebuiten. Twee elementen zijn van bijzonder belang in deze methode: 1) de tijdelijkheid. Alle energie leidt naar een duidelijk doel, waarmee de energieverspilling van langdurige strijden, de bureaucratisering, de domesticatie en in het algemeen de verschijning van de politiek met haar lange stoet van vervreemdingen vermeden wordt. De zelfbeoordeling en zelfkritiek zijn constant en de strijdruimte verdwijnt wanneer het doel bereikt is of wanneer er besloten wordt het doel te veranderen, om welke reden dan ook. 2) de reproduceerbaarheid. Aangedreven door de keuze voor middelen die door iedereen gebruikt kunnen worden en ver van iedere specialisatie om zo de vermenigvuldiging van de aanvalsdaden in de hand te werken – en tegelijkertijd een besef van de noodzakelijkheid van die aanval – en de kwetsbaarheid van de macht aan te tonen.
Maar momenteel zijn talrijke omstandigheden voor onze neus aan het veranderen en dat maakt nadenken over enkele methodologische (en andere) concepten noodzakelijk. De huidige economische herstructurering zorgt ervoor dat structurele ondergrondse spanningen aan de oppervlakte komen die voorbij de louter conjuncturele onrust gaan. Oude marginale kwesties worden wakker uit de slaap van de pacificatie. Tegenover deze nieuwe spanningen geloven wij daarom in de noodzaak tot het uitdiepen van onze strijdvormen en ze te laten kijken naar de nieuwe vormen van conflictualiteit die lijken beginnen te verschijnen. En wij denken dat dit gedaan moet worden vanuit de strijden die geïnspireerd zijn door onze eigen projectualiteiten. Talloze kameraden lijken verleid te worden om in de nieuwe onrusten van onze tijden van buitenaf te interveniëren; inderdaad, het is moeilijk om thuis te blijven en uit het raam te staren. Maar van conflict naar conflict hollen, in een soort van opbiedende concurrentie met de verlichte geesten van alle slag die in dergelijke conflicten – van de indignadobeweging tot de revoltes in de banlieues – een leeg vel papier zien dat van inhoud voorzien moet worden door hun waarheid erop neer te pennen, is zonder twijfel een weinig verleidelijk vooruitzicht.
Het voortzetten van het nemen van strijdinitiatieven tegen specifieke aspecten van de macht hoeft daarentegen nog geen obsolete methode te zijn in deze nieuwe omstandigheden. De middelpuntzoekende krachten die tegenwoordig aan het werk zijn sporen niet aan om terug te keren naar een centrale plaats om aan te vallen, maar eerder om coherentie te creëren in de vervreemding. Het centrum is overal. Iemand heeft geschreven dat het stellen van de meest minimale en triviale eis, zoals die van het voedsel waar niet mee geknoeid is, niet langer mogelijk is zonder de totaliteit van de infrastructuur van productie, distributie en consumptie in vraag te stellen en de verhoudingen van overheersing, oftewel, de bases waarop de maatschappij steunt.
Maar het blijft een feit dat enkele aspecten die voorheen onderliggend waren – zoals de directe kritiek op de economie zoals we deze vandaag de dag kennen – naar de oppervlakte aan het komen zijn, met andere woorden, het lijkt erop dat de sociale kwestie terugkomt. Daarom is het mogelijk dat de anarchistische specifieke strijden nieuwe vijandelijkheden zouden kunnen ontmoeten in een context waar de pacificatie aangetast wordt. Dit is de sleutelkwestie. Maar de ontmoeting draait niet om ledenwerving, wij anarchisten hebben niets te bieden, geen programma’s, geen paradijzen, geen oplossingen voor de problemen van deze maatschappij. Daarom kan deze ontmoeting alleen gebeuren vanuit een eigen projectualiteit, alleen in de aanval, in de weigering van de macht in al haar vormen. Maar om haar te laten plaatsvinden is het misschien nodig nieuwe aanvalsperspectieven te zoeken die rekening houden met aspecten die haar kunnen begunstigen. En wellicht is het nodig enkele concepten te overdenken, zoals het concept van tijdelijkheid, en de mogelijkheid te onderzoeken van het creëren van meer stabiele strijdruimtes (hoezeer het woord ook uitslag kan veroorzaken bij sommige kameraden) waarbinnen de groepen kunnen handelen op verschillende fronten; ruimtes die de verschillende strijdinitiatieven van de groepen kunnen herbergen, altijd vanuit de informaliteit. Wellicht hoeft het voorbereiden op meer intense strijden van langere duur niet te betekenen dat men in de klauwen van de politiek valt, of het reproduceren van alles wat we altijd al hebben willen vermijden. Ook de kwestie van de reproduceerbaarheid verkrijgt een nieuwe dimensie in een context van grotere veralgemeende conflictualiteit: wanneer de omgeving oncontroleerbaarder wordt houden alle vingers op naar de anarchisten te wijzen en worden de zenuwpunten van de macht zichtbaarder als gevolg van een veralgemeende invraagstelling van enkele van haar aspecten.
We weten niet of we ons aan het einde van een (economisch, politiek en sociaal) model bevinden; we weten niet of dit de definitieve crisis van het kapitalisme is zoals velen ons verzekeren; we weten niet of de democratie zoals we haar tegenwoordig kennen zal veranderen in nieuwe vormen van “politieke participatie” als gevolg van de zogenaamde “crisis van de vertegenwoordiging” en de nieuwe technologieën; we weten ook niet of er veel te verwachten valt van een mensheid die ondergedompeld is in de totale onteigening en beroofd van iedere voorstelling van bevrijding; maar we weten dat onze verlangens om een einde te maken aan deze realiteit onveranderd blijven.
[Bijdrage aan de internationale anarchistische bijeenkomst in Zurich op 11-13 november 2012]