Van kortsluiting naar sociale black-out
De structuren van de overheersing en de uitbuiting zijn niet onveranderlijk. Ze veranderen van vorm en aard in de loop van de geschiedenis omwille van redenen die te maken hebben met haar eigen drang tot voortbestaan, en dus in directe en onweerlegbare verhouding tot de sociale conflictualiteit. Als we tot in de jaren ’70 zware spanningen en belangrijke opstoten konden zien in de productieve sfeer die zich dus logischerwijze kristalliseerden op het terrein van de grote fabrieken of alleszins met alle blikken daarop gericht, lijkt de conflictualiteit vandaag, in het oude Europa, zich “verplaatst” te hebben naar andere sferen. Dat verhindert niet dat de uitbuiting doorgaat, zowel op het werk als elders, maar zonder twijfel op een andere, een meer “gedecentraliseerde” manier die beter beschermd is tegen het eventuele invraagstellen van “binnenuit”.
Vandaag gaat het er dus over om de analyse van de structuren van de macht en de uitbuiting te blijven actualiseren en uitdiepen. De oude modellen lieten we reeds achter ons, ook al geloven sommigen nog steeds in de vestiging in kracht van het “proletariaat” en haar bevestiging in de productieve sfeer. Een “nieuwe” analyse werd reeds tientallen jaren geleden begonnen, maar vandaag lijkt het ons dat een verdere stap noodzakelijk is.
Het fundament van de uitbuiting, of beter, haar bestendiging, zit in de sociale reproductie. Er is niet alleen maar de overduidelijke zoektocht naar macht en accumulatie. Ook de conflicten die binnen haar logica blijven reproduceren de orde der dingen. Je kan niet anders dan vaststellen dat de arbeider de uitbuiting produceert en de uitbuiting de arbeider reproduceert. Net zoals de burger de macht produceert en de macht de burger reproduceert. De mogelijkheden om deze helse cirkel te breken bevinden zich niet langer daar waar de oude boeken van de revolutionaire beweging ze ons aanwezen, noch in een nieuwe versie van een traag en eindeloos proces van bewustwording, maar elders. En het is dit insurrectionele elders dat we moeten analyseren en experimenteren.
De uitbuiting en dus de sociale reproductie volgen niet langer de concentratie-lijnen zoals ze dat in het verleden deden. Gedaan met de grote industriële complexen waar een gemeenschappelijkheid van belangen virulente gevechten mogelijk maakte; gedaan met de grote verenigingen van strijd, in staat om duizenden mensen warm te maken en op de been te brengen. Vandaag heeft de uitbuiting zich gediversifieerd en gedecentraliseerd tot op een punt dat ze de opkomst van een collectief subject, van een “proletariaat” onmogelijk heeft gemaakt – uiteraard willen we daarmee niet gezegd hebben dat er geen “proletariërs” meer zouden bestaan. De uitbuiting neigt niet langer naar concentratie in een grote structuur, maar in het uitstrooien over het hele gebied van kleine structuren, allemaal onderling verbonden door energie- en communicatienetwerken die gestroomlijnde productie en een aangedraaide reproductie van de overheersing toelaten. Als de huidige maatschappij lijkt op een grote openluchtgevangenis, dan zou haar prikkeldraad de glasvezelkabels zijn en haar wachttorens de communicatiemasten.
We benadrukken deze evolutie niet vanuit een loutere nieuwsgierigheid of goesting om te begrijpen waarom de sociale conflictualiteit niet langer het oude, goed geordende schema van de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie volgt, twee makkelijk identificeerbare blokken die bakkeleien rond een burcht, maar eerder om interventiepistes te vinden, punten waar het mogelijk is om de uitbuiting en dus de sociale reproductie aan te vallen. Volgens ons vallen zulke pistes onder meer te vinden in de infrastructuren waarvan de economie en de macht afhankelijk zijn. Deze gedecentraliseerde en verregaand gecomplexifiëerde infrastructuur heeft de nieuwe vormen van uitbuiting mogelijk gemaakt (het volstaat te denken aan de huidige noodzaak om permanent via gsm bereikbaar te zijn in de logica van de flexibilisering van de arbeid), en het is dus daar dat de hedendaagse uitbuiting kan aangevallen worden. De glasvezelkabels, de transportnetten, het elektriciteitsnet, de communicatie-infrastructuren zoals de gsm-masten: ziedaar een heel terrein voor interventie dat oncontroleerbaar is, waar er geen centrum is dat veroverd moet worden of waar posities moeten behouden worden, waar de decentralisering volgens de logica der dingen een gedecentraliseerde, informele organisatie van de aanval impliceert, in kleine groepen.
Velen hebben gewezen op de kwetsbaarheid van deze infrastructuren, maar er valt nog veel werk van verduidelijking en aanwijzing te verzetten. We zouden kunnen beginnen met de praktische suggesties van de huidige conflictualiteit te verwelkomen en uit te diepen. In plaats van zich te concentreren op de botsingen met de politie, zouden we beter kijken hoe de infrastructuur tijdens sommige rellen in de metropolen en de buitenwijken aangevallen wordt: sabotages van de openbare verlichting, brandstichtingen tegen elektrische transformatoren en generatoren, sabotages van spoorvervoer en van het openbare vervoersnet. Een actuele analyse van de metropool zou bijvoorbeeld niet het belang mogen onderschatten van het transport (van mensen, koopwaar, informatie). Maar de verduidelijkingen moeten daar niet stoppen. We hebben nood aan precieze aanwijzingen, precieze analyses en precieze technische kennis.
Uiteraard heeft de mogelijkheid en noodzaak tot diffuse aanval tegen de infrastructuren van de macht maar weinig zin als ze niet ingebed is in een bredere projectualiteit. Uiteraard is het altijd goed en gepast om te saboteren, maar we mogen niet vergeten dat elk ding een vooraf, een tijdens en een erna heeft. Als scheuren in de normaliteit, in de sociale reproductie mogelijkheden bieden moeten die reeds op voorhand ingebeeld worden. Wat doen in geval van een elektriciteitspanne? Wat doen wanneer het openbare vervoer niet meer werkt en een ongelooflijke chaos schept in een stad? Daarenboven zou deze kwestie van infrastructuren niet beschouwd mogen worden als iets dat gescheiden is van andere strijdterreinen. Ze kan geïntegreerd worden in eender welk strijdproject. Als de conflictualiteit vandaag disparaat en diffuus is, zonder “centraal” terrein, gaat het er niet om terug een centraliteit te vinden of weer op te bouwen die de diffuse vijandelijkheden zou verenigen in één enkel revolutionair project, maar om bruggen te bouwen en te werpen tussen de verschillende conflictualiteiten. Een precieze aanval tegen de infrastructuren heeft bijvoorbeeld altijd bredere gevolgen dan één aspect van de macht. Tijdens een rel de verlichting van een wijk uitzetten dient niet alleen maar om de opmars van de ordetroepen te bemoeilijken, maar zal ook echo’s krijgen ver voorbij de technische overwegingen van het moment. Men leeft niet op dezelfde manier als het donker is. Dit aspect is nog duidelijker in verband met het energienet waar de gevolgen vaak ver voorbij het eerste ingebeelde doel zullen gaan.
Vervolgens gaat het er ook niet over om deze bedenkingen en suggesties te nemen als voorwendsel voor een grote techniekerssamenzwering die de steden in het donker zou zetten, of eerder, zoals dat vandaag het geval zou zijn, in een black out van informatie en communicatie storten. De uitdaging is om projectualiteiten, ook al zijn die bescheiden, te ontwikkelen die deze aanvalsmogelijkheid aanwijzen aan allen die op radicale basis willen strijden en dus niet alleen aan de revolutionairen. De kwestie op een militaristische manier benaderen, eens te meer de centralisatie verkiezen boven de verspreiding, alles overwegen in termen van “efficiëntie”, komt neer op absoluut niets begrepen te hebben van wat hier gesuggereerd werd. Wat vandaag “nieuw” is, is bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om een elektriciteitscentrale aan te vallen en een stad in het donker te zetten, maar de mogelijkheid om overal het geïntegreerde en vertakte elektriciteitsnet aan te vallen. Die mogelijkheid vraagt geen grote organisaties noch formaliseringen van de subversieve spanning, ze laat directe, eenvoudige en makkelijk herhaalbare aanvallen toe.
Als het waar is dat de stabiliteit van de gevestigde orde sinds enkele jaren aan het afkalven is, als het waar is dat de verdwijning van de oude strijdmodellen en de bemiddelende organisaties gevolgd werd door nieuwe vormen van sociale conflictualiteit die veel minder controleerbaar en veel wilder zijn, dan moet onze theoretische en praktische aandacht gaan naar wat zou kunnen bijdragen om dit oncontroleerbaar moeras te doen uitdijen. In dit moeras kan niets of niemand garanderen dat de anarchistische ideeën en de vrijheid het zullen halen, maar wat wel zeker is, is dat het alleszins al een veel vruchtbaardere grond is voor die verlangens.
Enkele ondergravers van het sociale bouwsel
[Bijdrage aan de internationale anarchistische bijeenkomst in Zurich op 11-13 november 2012]