Op een carnavalsdag is alles mogelijk

In het laatste decennium zijn we geconfronteerd geweest met uitzonderlijke gebeurtenissen, althans voor onze westerse slaapogen; de ordetroepen die zich tijdelijk terugtrekken uit wijken waarop ze de controle hebben verloren. Explosies van woede waar de macht geen antwoord op heeft, waar geen dialoog mogelijk is omdat er geen gedeelde taal is. Er worden geen eisen geformuleerd (zelfs geen radicale) waarover onderhandeld kan worden, er is een acuut gebrek aan tussenpersonen die op een zeker respect onder relschoppers kunnen rekenen en tegelijkertijd zich in de coulissen van de politiek begeven, er is geen referentiepunt waarop de recuperatie zich kan richten (zoals die er wel kan zijn bij straatconflicten die voortkomen uit mobilisaties van sociale bewegingen). Deze uitbarstingen onderscheiden zich in hun onvoorspelbaarheid (maar daarom zijn ze nog niet geheel spontaan of komen ze evenmin uit het niets) en hun destructieve drang.

Er valt veel te zeggen over elk van deze specifieke gebeurtenissen. Ze hebben elk hun eigen verhaal met ongetwijfeld episodes van gortigheden. En het is misschien onmogelijk om een duidelijke definitie op te maken over de algemene intenties van die rellen en haar deelnemers, maar het is misschien eenvoudiger om te zeggen wat ze niet zijn. Wat we gezien hebben waren geen rassenrellen, geen conflicten tussen etnische of religieuze groepen. Het waren geen tekenen van een burgeroorlog met verschillende groepen die elkaar beconcurreren voor de macht over een territorium. Als dat wel het geval was geweest hadden we ongetwijfeld andere taferelen gezien op het moment dat de ordetroepen zich terugtrokken. Van deze momenten werd geen gebruik gemaakt om een nieuwe macht op te leggen met haar eigen orde, evenmin zagen we grote confrontaties tussen relschoppers over de controle van een territorium. Integendeel, er werd van gebruik gemaakt om nog meer aan te vallen, nog meer te plunderen*, nog meer te vernielen. Wat we hebben zien branden naast het straatmeubilair, waren scholen en winkels, overheids- en bedrijfsgebouwen. De toegangspoorten tot de democratie, tot het consumptie- en productieleven. Kortom integratiemechanismes van deze maatschappij.

Deze gebeurtenissen moeten dus op z’n minst op de nieuwsgierigheid van anarchisten kunnen rekenen. Zeker omdat ze in ons gezichtsveld en actieveld verschijnen. De scepticus zal opmerken dat een aanval op de integratiemachine misschien eerder wijst op een schreeuw om betere integratie, op een frustratie vanuit een mislukte integratie. Zo’n (psychologiserende) analyse vergeet dat er geen politieke vertaling is gevolgd op deze momenten. De democratie mag dan tegenwoordig veel investeren in repressie, haar recuperatiekanalen blijven open via allerhande verenigingen, burgerinitiatieven, ngo’s etc. Dat er geen pogingen zijn geweest om deze woede politiek te formuleren (behalve enkele marginale pogingen van buitenaf, d.w.z. door personages die niet hebben deelgenomen aan de explosies) mag een positief teken zijn voor de antipolitieke ideeën die anarchisten verdedigen. Dat betekent natuurlijk niet dat anarchisten (of wie dan ook) hun eigen inhoud kunnen toewijzen aan de rellen of relschoppers. Maar het maakt een dialoog mogelijk die zeer vruchtbaar kan blijken voor antiautoritaire ideeën en strijdvoorstellen, aangezien er niet eerst moet afgerekend worden met de democratische spoken van delegatie, programma’s, representatie etc. Een dialoog die al haar daadwerkelijke kracht vindt in de intensiviteit van deze destructieve momenten.

De vraag die dan volgt, is wat ons aandeel kan zijn in deze negatieve momenten, deze momenten van praktische kritiek. Onze bijdrage zou eruit kunnen bestaan om ze uit te diepen. In een aantal specifieke omstandigheden kan het interessant zijn om gewoonweg aanwezig te zijn, naast de andere relschoppers. Bijvoorbeeld wanneer er al een anarchistische aanwezigheid is in een bepaalde buurt rond strijdvoorstellen. Dus in de zin van het voortzetten of intensifiëren van een aanwezigheid. Een situatie van rellen afwachten om te beginnen met een anarchistische activiteit in een bepaalde buurt, lijkt echter weinig kans op slagen te hebben. Enerzijds door de onvoorspelbaarheid (waardoor we lang kunnen blijven wachten), anderzijds door de vijandelijkheid tegenover onbekende individuen op momenten van hoge intensiteit (een begrijpelijke reflex die relschoppers vaak beschermd tegen politie-infiltratie, maar die vermengd met stress en zelfs paranoia kan leiden tot verwarde en isolerende situaties).

Een kwalitatieve aanwezigheid, eerder dan een kwantitatieve, zal er anders uit zien. Zo heeft ze niet noodzakelijk nood aan een aanwezigheid in dezelfde fysieke ruimte. Als we uit zijn op een uitdieping, dan moeten we ons afvragen waar de limieten liggen en hoe ze te doorbreken. De isolatie van een conflictualiteit tot bepaalde ‘warme’ wijken. De korte duur van de woede-uitbarstingen doordat de ordetroepen erin slagen om zich te reorganiseren en terug te slagen op het moment dat het vuur even begint te doven. De aanvallen die zich vooral beperken tot ‘voor de hand liggende’ doelen. Voor elk van die drie limieten zijn er anarchistische bijdrages denkbaar, sommige die zelfs tegelijkertijd aan verschillende limieten raken. Maar het zijn zaken die we ons nu al moeten inbeelden, waar we ons al op moeten voorbereiden. En, zeker als we niet willen afwachten, kunnen bepaalde interventies al toegepast worden in de strijden waar we nu al in verwikkeld zijn, deels als praktisch experiment maar evenzeer als inhoudelijk experiment, een potentiële kwalitatieve uitbreiding vandaag al.

De grote explosies van de laatste tien jaren zijn ongetwijfeld dat – groot – omdat ze een verbazingwekkende verspreiding hebben gekend over het hele territorium van een staat. De meeste explosies zijn echter geïsoleerd gebleven en zelfs de meest wijdverspreide bleven meestal beperkt tot de usual suspects van ‘warme’ wijken. Dat heeft zo zijn begrijpelijke en misschien logische redenen, maar voor anarchisten die een totale subversie willen is dat problematisch. Heel wat mensen die zelfs in diezelfde steden wonen waar het brandde, konden hun dagdagelijkse routine verderzetten en zagen de woede enkel via de televisiejournaals. Een piste zou kunnen zijn om die routine waardoor er niets aan de hand lijkt, te saboteren of de confrontaties te brengen naar onverwachte plaatsen. Het zal het ook moeilijker maken voor de repressie om de uitbarsting af te doen als een integratieprobleem van een marginale groep. Een ideologische weergave die, versterkt door de media, de repressie de legitimiteit geeft om het ‘nodige’ geweld te gebruiken bij haar tegenaanval. Daarenboven verhindert het dat de repressie al haar troepen kan concentreren op een aantal plaatsen. Maar er kan ook gedacht worden in de richting van een meer directe sabotage van de repressie en recuperatie (politie, media etc.). Al deze voorstellen lijken vooral gericht op het meer zuurstof geven aan de confrontaties, waardoor het vuur ook andere onderdrukkende instellingen kan aantasten. Deze twee bewegingen vinden echter meestal op hetzelfde moment plaats. Een daad van sabotage kent niet enkel haar directe praktische uitwerking, maar legt ook een onderdrukkende normaliteit bloot en suggereert doelen die niet vanzelfsprekend waren.

Explosies van woede brengen mogelijkheden aan de oppervlakte die een uitdaging zijn voor anarchisten. In al haar destructieve kracht worden een deel van de middelen van de onderdrukkende instellingen van de kaart geveegd. En door diezelfde destructieve beweging wordt er afgerekend met een hele reeks aan democratische illusies en autoritaire mechanismes. Op een carnavalsdag, wanneer de maskers vallen en men uit zijn sociale rol stapt, is alles mogelijk. Maar evengoed weten we dat de volgende dag, wanneer de normaliteit weer haar onvermijdelijkheid probeert op te leggen, de ontnuchtering groot kan zijn. Op zo’n moment dreigt een uitputtingsslag en laat het gebrek aan internationalistische perspectieven zich het meest voelen.

 

*    De conflicten tussen relschoppers over buitgemaakte goederen rekenen ik zeker tot de voorgenoemde gortigheden, maar beschouw ik niet als een teken van een soort machtsgreep door bepaalde individuen of groepen. Het willekeurige karakter van deze momenten wijst eerder in de richting van opportunistische reflexen.

Comments are closed.