Slapeloze dromen

uto·pie de; v -pieën onbereikbaar ideaal

droom de; m dromen; -pje 1 gedachten, beelden die in de slaap voor de geest komen 2 fantastische toekomstbeelden: iem uit de ~ helpen hem zijn vergissing laten inzien

dro·men droomde, h gedroomd 1 een droom hebben 2 zich verbeelden 3 hopen op 4 suffen

 

Utopie en droom zijn twee woorden die in enkele teksten terugkeren in het eerste nummer van Salto. Ik begrijp ze als een poging om de aan de gang zijnde revoltes (individueel en sociaal) over hun limieten te tillen en ze een vrijheidlievende wind mee in de rug te geven. De utopie moet dan een nieuwe dimensie toevoegen, namelijk een revolutionaire. Een demarche die mij hoogst interessant lijkt. Toch wekken deze twee woorden een innerlijke weerstand bij mij op. Waarschijnlijk omdat het gebruik ervan vreemd is aan mijn eigen ontwikkeling van anarchistische ideeën en praktijken.

Laat ik eerst duidelijk stellen dat mijn nachtelijke dromen mij altijd maar weinig hebben kunnen interesseren, toch als het gaat over analyse en besluiten trekken. De chaotische ordening van gedachten en beelden aan de hand van willekeur en causaliteit zijn wat ze zijn: wanordelijk, toevallig, ordelijk en oorzakelijk. Ze zijn zowel verklaarbaar als onverklaarbaar. Kortom er valt geen lijn op te trekken. Enkel freudiaanse psychologen en droomanalisten zijn in staat om er een verhaal uit te kneden (en teleurstellend genoeg vaak heel clichématig). De dromen die ik heb als ik niet slaap, daar meen ik wel iets zinnig over te kunnen zeggen. Als ik een blik werp op mijn dagdromen* dan kan ik ruwweg drie categorieën onderscheiden§. Er zijn de fantasieën waarin ik mijn destructieve drang (eventueel vermengd met wraakgevoelens) zijn vrije gang laat gaan. Er zijn de momenten waarin ik me laat meeslepen in de verbeelding over wat ik zelf kan doen en maken met mijn eigen handen. Dat gaat over de projecten die ik wil opzetten in mijn leefomgeving en de verwachtingen die ik er rond ontwikkel, maar evengoed over materiële dingen die ik letterlijk zelf in elkaar kan puzzelen. Dan zijn er nog de fantasieën die automatisch een glimlach op mijn gezicht toveren, het gaat over tijd die ik met anderen deel en waarbij de inbeelding van de aanwezigheid van die andere mij al verheugt. Of mij juist triest maakt omdat ik weet dat het reële moment nog ver voor mij uit ligt. En daarin zit een wezenlijk element vervat van mijn slapeloze dromen. Mijn dagdromen zijn in permanente wisselwerking met mijn realiteit. Al in mijn verbeelding neem ik voor een deel de limieten van de realiteit in rekening, ik probeer ze te omzeilen of te doorbreken. En terwijl mijn realiteit eisen oplegt aan mijn dromen, leggen mijn dromen nieuwe eisen op aan mijn realiteit. Dat is de creatieve kracht van het spel tussen mijn slapeloze dromen en mijn realiteit. Nooit staat een droom in directe tegenstelling tot de realiteit. Het is mijn realiteit die toelaat om bepaalde dingen in te beelden en het zijn mijn slapeloze dromen die mij toelaten bepaalde dingen te verwezenlijken.

Nooit zal ik het in mijn hoofd halen een samenleving na een anarchistische revolutie te dromen. De voorstellingen die ik nodig heb om mij zoiets in te beelden zijn niets meer dan clichés, prentjes uit sprookjesboeken. Ze zijn mooi, misschien zelfs ontroerend maar ze raken mij niet. Ze laten mij niet toe om hier en nu praktisch te handelen. Zo’n droom staat te ver weg van mijn realiteit. Maar het zijn juist die dromen die onder de noemer utopie vallen. Het is de eigenschap van de utopie om losgekoppeld te zijn van een specifieke realiteit, van een individueel leven. Een utopische droom heeft geen nood aan een specifieke realiteit en daarom kan ze een collectieve droom worden. Maar het resultaat is dat een utopie op hetzelfde moment een onbereikbare droom wordt. Dat wat ons toelaat om dromen uit hun individuele omgeving weg te halen en een bredere weerklank te geven als utopie, ontneemt aan de droom op hetzelfde moment haar creatieve kracht; de directe, onbemiddelde wisselwerking tussen droom en realiteit. De utopie is een steriele droom.

Ik beweer niet dat mijn bezwaren tegenover utopie uniek zijn. Integendeel, ik denk dat ze gedeeld worden. Daarom dat er in de bewuste teksten in Salto niet gesproken wordt over utopie, maar over ‘utopische spanning’. Maar voor mij ligt de spanning tussen droom en werkelijkheid en is het de utopie die verstart.

Voor mezelf is het ook nooit een utopie die mij verleid heeft tot anarchistische ideeën. Het is eerder de ontdekking van de limieten in mijn dromen en in mijn realiteit en vooral de frustratie door het gebrek aan wisselwerking tussen die twee, die mij verleid hebben om mijn verwachtingen en handelingen aan te scherpen en die mijn kritiek (ook praktische) op alles wat dat probeert te verhinderen heeft uitgebreid tot ze alle autoritaire pilaren aantast (of toch een poging daartoe is).

 

Terug naar het beginpunt dan. Hoe die momenten van revolte verbinden aan dat kwalitatieve meer waardoor ze zich niet alleen richten tegen een specifieke situatie op een specifiek moment? Wat mij altijd blijft boeien is de mogelijkheid van mensen om hun leven op te delen in verschillende hokjes. Gedrag en relaties die ze nooit zouden aanvaarden van vrienden, wordt geslikt als het van oversten op de werkvloer komt. Voor de illusie van een betere toekomst morgen zijn mensen bereid om vandaag hun leven aan de kant te schuiven. Zelfs tijdens deze zogenaamde economische crisis offeren mensen hun dagen op voor een beetje materiële welstand. En koesteren ze de hoop op betere tijden “als we maar even doorbijten”. Hierin schuilt een eerste demarche, die van het afrekenen met alle illusies en opofferingen. Een negatieve demarche die de kritische oefening uitbreidt naar alle aspecten van het leven. Het is altijd het voorrecht geweest van anarchisten om een totale kritiek te kunnen uiten op de maatschappij en de relaties tussen de individuen waaruit deze bestaat. Maar hoewel er de laatste jaren een zekere inspanning is gedaan om anarchistische ideeën en praktijken te verspreiden zonder zich te laten aflijnen door subjecten of deelstrijden, hinkt die totale kritiek een beetje achterop¥. Ongetwijfeld kennen deze postmoderne tijden ook een grote groep van cynici. Zij die alles al bekritiseerd hebben om zich uiteindelijk te laten meedrijven op de golven van de maatschappij (of er zelfs de voorhoede van spelen). Zij die wachten op nieuwe illusies om ze hooghartig te bekritiseren en te besluiten dat er geen zin is in het leven. Zij die niet begrepen hebben dat de zin van het leven het leven (als werkwoord) zelf is en dus enkel in staat zijn tot een passief cynisme. Zo’n passieve kritiek weigert zich de vraag te stellen: als het dat niet is, wat wil ik dan? Dat is de tweede demarche, het opnemen van de verantwoordelijkheid voor het eigen leven. Permanent die vraag stellen waar nooit een vaststaand antwoord voor zal zijn en die juist daarom vorm geeft aan het leven. Ik spreek niet van een tweede demarche omdat ik denk dat de eerste eerst haar voltooiing moet hebben voor de tweede kan aanvangen, integendeel. De ontwikkeling van zowel de ‘destructieve’ als ‘constructieve’ vraag staan in dialoog met elkaar. Maar ik denk wel dat deze tweede nooit eerst kan komen, dat wil zeggen zonder dat er een aanvang is genomen met de kritische, destructieve vraag.

 

Het is mijn overtuiging dat enkel de eerste demarche, de praktische kritiek op autoriteit, een terrein is waarop ik daadwerkelijk voorstellen kan formuleren die ook geldig zijn buiten mijn directe leefomgeving. De praktische kritiek is iets wat ik kan bewerkstelligen en kan delen op een sociaal niveau. In mijn strijd om vrijheidϕ kan ik mijn destructieve kracht verenigen met anderen die ook vrijheid verlangen. Of ik kan de kritiek van mijn revolte in dialoog laten treden met de revolte van anderen, om tot een diepgaandere kritiek te komen. De tweede demarche verlangt een individuele zoektocht en invulling waarin ik ongetwijfeld affiniteiten zal opbouwen met andere individuen maar op een beperktere schaal. Echter uit deze ervaringen kan ik een manier van handelen, een levensmethode distilleren. Deze principes, soms ook een anarchistische ethiek genoemd, kunnen misschien ook als voorstel of inspiratie dienen zonder evenwel een model te worden. Voer voor meer mijmeringen.

*Mijn slapeloze dromen, mijn eigen en deels spontaan vormgegeven fantasieën (fantastische toekomstbeelden en zich verbeelden).

§Categorieën aanbrengen in je dromen lijkt me niet mogelijk zonder een zekere stereotypering.

¥Door de mutilatie van de communicatie door de journalistieke media en ‘sociale’ media (de communicatie langs internet) die een afstandelijkheid en oppervlakkigheid eisen en de directe betrokkenheid en handeling uitschakelen, wordt zo’n kritiek vaak een onbegrijpelijke en/of ongehoorde verre echo.

ϕIk beschouw vrijheid als een negatief concept, als “vrij zijn van…” (in haar meest verregaande vorm als: vrij zijn van alle autoriteit, dwang…).

Comments are closed.